ECLI:NL:RBOVE:2022:155

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
08/168654-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door niet verlenen van voorrang aan lijnbus

Op 21 januari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 80-jarige man die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De verdachte, die op 25 april 2021 in Hengelo een verkeersongeluk veroorzaakte door geen voorrang te verlenen aan een lijnbus, werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaar. Tijdens de zitting op 7 januari 2022 werd vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn bekendheid met de verkeerssituatie, niet voldoende oplettend was en niet de vereiste snelheid aanhield om veilig de busbaan over te steken. Het ongeval resulteerde in de dood van een buspassagier, die door de aanrijding ernstig gewond raakte en later in het ziekenhuis overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, wat leidde tot de fatale gevolgen. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en blanco strafblad. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit, dat onder artikel 6 van de Wegenverkeerswet valt, en legde een passende straf op.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/168654-21 (P)
Datum vonnis: 21 januari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1941 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Jansen en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Keupink, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:als bestuurder van een personenauto schuldig is aan het veroorzaken van een
dodelijk verkeersongeval dan wel;
subsidiair:door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, althans het verkeer
heeft gehinderd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 april 2021 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de Coba Ritsemastraat en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Willem de Kooningstraat en/of de Adriaen Brouwerstraat met de Johannes Vermeerstraat, daarmede rijdende over de weg, de Johannes Vermeerstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij ter plaatse (zeer) bekend is,
- voorafgaand aan en/of tijdens het afslaan naar links niet of in onvoldoende mate te kijken en/of te blijven kijken naar de busbaan (Weusthag) die parallel is gelegen aan de Johannes Vermeerstraat en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens
1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig te regelen dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, voormelde kruising en/of de busbaan kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
- terwijl direct voor de kruising van de Willem de Kooningstraat en/of de Adriaen Brouwerstraat met de busbaan van de Johannes Vermeerstraat op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht,
- zonder te stoppen linksaf te slaan en/of
- bij het naar links afslaan en/of het passeren van de busbaan, teneinde de Willem de Kooningstraat in te rijden, een bestuurder van een bus (zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen), die op de busbaan van de Johannes Vermeerstraat zich naast, althans zich links dicht achter hem bevond, niet voor te laten gaan en/of
- ten gevolge waarvan de bestuurder van deze bus hard moest remmen en/of deze bus is gebotst/in aanrijding gekomen met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) en/of (daarbij) een passagier in de bus ten val is gekomen,
waardoor een ander (de passagier genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2021 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de Coba Ritsemastraat en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Willem de Kooningstraat en/of de Adriaen Brouwerstraat met de Johannes Vermeerstraat, daarmede rijdende over de weg, de Johannes Vermeerstraat,
- terwijl hij ter plaatse (zeer) bekend is,
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, voormelde kruising en/of de busbaan kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
- terwijl direct voor de kruising van de Willem de Kooningstraat en/of de Adriaen Brouwerstraat met de busbaan van de Johannes Vermeerstraat op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht,
- zonder te stoppen linksaf is afgeslagen en/of
- bij het naar links afslaan en/of het passeren van de busbaan, teneinde de Willem de Kooningstraat in te rijden, een bestuurder van een bus (zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen), die op de busbaan van de Johannes Vermeerstraat zich naast, althans zich links dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan en/of
- ten gevolge waarvan de bestuurder van deze bus hard moest remmen en/of deze bus is gebotst/in aanrijding gekomen met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) en/of (daarbij) een passagier in de bus ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot
kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en
dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Op 25 april 2021 vond in Hengelo (O), op de kruising van de busbaan Weusthag, gelegen aan de Johannes Vermeerstraat, met de Willem de Kooningstraat en de Adriaen Brouwerstraat, een aanrijding plaats tussen een auto en een lijnbus. De auto werd bestuurd door verdachte. Hij reed op de Johannes Vermeerstraat, parallel aan de busbaan, en sloeg ter hoogte van de Adriaen Brouwerstraat linksaf, richting de Willem de Kooningstraat en was bezig om de busbaan over te steken. Op het wegdek van de Willem de Kooningstraat waren haaientanden aangebracht. [2] Op de busbaan maakte de buschauffeur een noodstop. [3] Een aanrijding met de auto van verdachte kon echter niet worden voorkomen. Als gevolg hiervan schoot een buspassagier, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), uit haar stoel door het middenpad naar voren. [4] In het ziekenhuis werd vastgesteld dat [slachtoffer] onder andere een hoge dwarslaesie had opgelopen bij het verkeersongeval. Op 26 april 2021 is zij aan haar verwondingen overleden. [5]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman deden zich omstandigheden voor die maken dat er onvoldoende bewijs is voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW 1994). Zo is het zeer aannemelijk dat de waarschuwingsinstallatie bij de oversteek van de busbaan niet in werking was en werd het zicht van verdachte op de busbaan belemmerd door (de poster in) een bushokje en een bomenrij. De raadsman heeft dan ook bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich wat betreft het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Situatie ter plaatseOp de Willem de Kooningstraat voor de kruising met de busbaan Weusthag staan waarschuwingslampen. Deze lampen zouden moeten knipperen zodra er over de busbaan een bus de kruising met de Willem de Kooningstraat nadert. Een dag na het ongeluk hebben onderzoekers vastgesteld dat de lampen niet bij elke bus werkten.
Overwegingen
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, zoals primair ten laste is gelegd, overtreding van artikel 6 WVW 1994. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van verdachte. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en verder naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan (vgl. Hoge Raad 1 juni 2004,
LJNA05822).
Aanmerkelijk of zeer onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijgedrag?
Verdachte heeft gesteld dat hij de bus niet heeft gezien. De rechtbank heeft ter zitting foto’s getoond uit het proces verbaal van de VOA met daarbij een foto genomen vanuit de auto van verdachte waaruit zou moeten blijken welk zicht verdachte moet hebben gehad kort voor hij de busbaan over wilde steken. [6] Van een onoverzichtelijke verkeerssituatie, in die zin dat het zicht vanaf de Willem de Kooningstraat op de busbaan Weusthag wordt ontnomen door (de poster in) het bushokje of een bomenrij, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Verdachte had voordat hij de busbaan overstak vrij zicht op de busbaan, zowel naar links als rechts. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte gelet op het feit dat hij een busbaan wilde oversteken, alert moeten zijn op een eventueel aankomende lijnbus en vlak voor het oversteken van de busbaan andermaal en gericht naar links moeten kijken om er zeker van te zijn dat er geen lijnbus naderde. Rekening houdende met de mogelijkheid van dit aankomend verkeer, had verdachte zijn snelheid zodanig moeten regelen dat hij, indien nodig, nog vóór de busbaan tot stilstand had kunnen komen. Dat heeft hij niet gedaan.
Verdachte heeft de lijnbus niet opgemerkt en is, zonder te stoppen, de busbaan opgereden. De lijnbus is vervolgens in aanrijding gekomen met de auto van verdachte. Verdachte heeft aldus geen voorrang verleend aan de lijnbus, waartoe hij wel verplicht was.
De raadsman heeft bepleit dat een van buiten komende omstandigheid, namelijk de waarschuwingslichten, heeft bijgedragen aan de aanrijding. Verdachte had geregistreerd dat
de waarschuwingslichten geen waarschuwing gaven, en mensen vertrouwen daar nu eenmaal op, aldus de raadsman.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte niet blind mocht vertrouwen op de waarschuwingslichten. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte zeer bekend was met de verkeerssituatie en aldus ook met de omstandigheid dat de waarschuwingslichten het regelmatig niet deden. In een dergelijke verkeerssituatie is extra voorzichtigheid geboden. Deze voorzichtigheid heeft verdachte niet in acht genomen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en met een aanmerkelijke verwaarlozing van de, gezien de verkeerssituatie, geboden oplettendheid heeft gereden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verkeersongeval aan verdachtes schuld is te wijten.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 april 2021 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de Coba Ritsemastraat en gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Willem de Kooningstraat en de Adriaen Brouwerstraat met de Johannes Vermeerstraat, daarmede rijdende over de weg, de Johannes Vermeerstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl hij ter plaatse zeer bekend is,
- voorafgaand aan en tijdens het afslaan naar links niet of in onvoldoende mate te kijken en te blijven kijken naar de busbaan (Weusthag) die parallel is gelegen aan de Johannes Vermeerstraat en het zich daarop bevindende verkeer en
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig te regelen dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, voormelde kruising en de busbaan kon overzien en waarover deze vrij waren en
- terwijl direct voor de kruising van de Willem de Kooningstraat en de Adriaen Brouwerstraat met de busbaan van de Johannes Vermeerstraat op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht,
- bij het naar links afslaan en het passeren van de busbaan, teneinde de Willem de Kooningstraat in te rijden, een bestuurder van een bus (zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen), die op de busbaan van de Johannes Vermeerstraat zich naast, althans zich links dicht achter hem bevond, niet voor te laten gaan en
- ten gevolge waarvan de bestuurder van deze bus hard moest remmen en deze bus is in
aanrijding gekomen met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) en
daarbij een passagier in de bus ten val is gekomen,
waardoor een ander (de passagier genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het
een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen gevorderd voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo heeft hij, als tachtigjarige, een blanco strafblad. Daarnaast waren de afgelopen maanden slopend voor hem en zijn gezin, omdat zij in onzekerheid verkeerden over het verloop van de strafzaak. Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte de nabestaanden van [slachtoffer] graag zijn excuses had aangeboden.
Vanwege deze omstandigheden volstaat volgens de raadsman de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Hij heeft, onder verwijzing naar het reclasseringsadvies van 23 december 2021, uitdrukkelijk verzocht om niet de strafeis van de officier van justitie te volgen. In voornoemd reclasseringsadvies staat namelijk dat de reclassering inschat dat de mentale belasting van het uitvoeren van een taakstraf dermate groot zal zijn dat het gezondheidsrisico’s met zich brengt. Een rijontzegging is naar het idee van de reclassering onwenselijk, omdat het een
ontwrichtend effect zal hebben op het leven van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft, als bestuurder van een personenauto, geen voorrang verleend aan een lijnbus, waardoor die lijnbus in aanrijding is gekomen met de auto van verdachte. Als gevolg van deze aanrijding is buspassagier [slachtoffer] vanuit haar stoel naar voren geschoten en aan de daarbij opgelopen verwondingen overleden.
Het overlijden van [slachtoffer] heeft onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, zoals ook in de door de dochter van [slachtoffer] opgestelde slachtofferverklaring is verwoord.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van artikel 9a Sr niet opportuun is.
De rechtbank zal verdachte een straf opleggen, al realiseert zij zich dat geen enkele straf het verdriet en het gemis van de nabestaanden kan wegnemen. Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte ervan heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Hier geldt als uitgangspunt dat voor het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood van een slachtoffer als gevolg, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden wordt opgelegd. Onder omstandigheden kan van deze oriëntatiepunten worden afgeweken.
In deze zaak zijn er naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden die aanleiding geven om ten gunste van verdachte van de oriëntatiepunten af te wijken.
Verdachte heeft meerdere keren geprobeerd om met de nabestaanden in contact te komen om hen persoonlijk zijn medeleven en excuses aan te bieden. Hij heeft zich schuldbewust getoond.
Dat ten gevolge van zijn handelen een ander mens is komen te overlijden, houdt verdachte iedere dag bezig. Hij zal met die wetenschap moeten leven.
De rechtbank acht ook van belang dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de leeftijd van verdachte.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden is. De rechtbank heeft er alle vertrouwen in dat de reclassering in staat is om de aard van de werkzaamheden af te stemmen op de leeftijd, en daarmee lichamelijke en geestelijke gezondheid, van verdachte.
De rechtbank zal verdachte daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden opleggen, maar zal deze gelet op de persoonlijke situatie van verdachte, in afwijking van voornoemde oriëntatiepunten, voorwaardelijk opleggen. De rechtbank stelt de duur van de proeftijd op twee jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast
berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Sr en artikel 179 WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het
een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
-
ontzegtverdachte
de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en
mr. A.S. Metgod, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met PV-nummer PL0600-2021184623-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf van 24 juni 2021, pagina 2 onder ‘Locatie ongeval’.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 25 april 2021, pagina 9, derde regel.
4.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 18 mei 2021, ongenummerd, pagina 4 van 21 onder 1.2, pagina 6 van 21 onder 2.2.2, pagina 19 van 21 onder 5.2.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten verslag betreffende een niet natuurlijke dood, met als bijlage het schouwverslag van 26 april 2021, ongenummerd, pagina’s 2 en 3.
6.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 18 mei 2021, ongenummerd, foto 17, pagina 19 van 21.