ECLI:NL:RBOVE:2022:1533

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
08.319342-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht door een pastor met een kerklid zonder bewijs van afhankelijkheidsrelatie

De rechtbank Overijssel heeft op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 61-jarige man, die als pastor werkzaam was bij een geloofsgemeenschap. De man werd beschuldigd van ontucht met een vrouwelijk kerklid, waarbij hij seksuele handelingen met haar zou hebben verricht in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, maar oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de vrouw zich in een afhankelijkheidspositie bevond ten opzichte van de man, die in een rol van hulpverlener zou hebben gehandeld. De rechtbank concludeert dat de handelingen niet kunnen worden aangemerkt als ontucht in de zin van artikel 249, tweede lid, sub 3, van het Wetboek van Strafrecht. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte integraal vrij van de tenlastelegging.

Tijdens de zitting op 17 mei 2022 heeft de officier van justitie, mr. H. Menke, de vordering ingediend, terwijl de verdediging door mr. L.J.H.M. Achten werd vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het contact tussen de verdachte en de aangever in de loop van 2015 steeds intenser werd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een hulpverleningsrelatie, maar eerder van een vriendschappelijke band die leidde tot een seksuele relatie. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het ten laste gelegde feit werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.319342-20 (P)
Datum vonnis: 31 mei 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 mei 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Menke en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. L.J.H.M. Achten, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met [aangever] (hierna: [aangever] ) die zich als client aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 31 december 2015 te Zwolle, in elk geval in Nederland, (telkens) terwijl hij (als pastor/voorganger/geestelijk verzorger) werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [aangever] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door het (telkens)
- laten aftrekken en/of betasten van zijn, verdachtes, penis door die [aangever] ,
- betasten en/of vasthouden van de borst(en) van die [aangever] en/of
- betasten van de vagina, in elk geval de schaamstreek, van die [aangever].

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit integrale vrijspraak. De ten laste gelegde seksuele handelingen hebben weliswaar plaatsgevonden, maar [aangever] heeft zich gedurende de seksuele relatie tussen haar en verdachte niet aan verdachtes hulp en/of zorg toevertrouwd. De seksuele relatie is met wederzijdse instemming aangegaan en heeft in de sfeer van vrijwilligheid plaatsgevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de behandeling ter terechtzitting en het onderhavige dossier de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is vanaf 1987 tot 2018 pastor geweest bij geloofsgemeenschap [geloofsgemeenschap] , eerst in Amersfoort en later, vanaf 1997, in Zwolle. Verdachte gaf leiding aan alle gemeentes in Nederland en 50 gemeentes in het buitenland, die hij regelmatig bezocht en waar hij in opwekkingsdiensten voorging en preekte. Verdachte was als pastor verder betrokken bij evangelisatie activiteiten en trainingen en bereikbaar en beschikbaar voor counseling gesprekken met kerkleden.
Verdachte had aanvankelijk vanuit zijn functie als pastor weinig direct en persoonlijk contact met kerklid [aangever] . Eind 2014 intensiveerde het contact tussen verdachte en [aangever] . Aanleiding hiervoor was het gerucht binnen de kerk dat [aangever] een buitenechtelijke relatie had met een jongen uit de kerk, die tijdelijk bij haar en haar man inwoonde. Verdachte heeft [aangever] hierop aangesproken en is bij herhaling hierover met [aangever] in gesprek gegaan. Tijdens deze gesprekken werd niet alleen gesproken over de buitenechtelijke relatie van [aangever] , maar kwamen ook andere onderwerpen aan de orde. Zo vertelde [aangever] verdachte onder meer over de ongewenste kinderloosheid en haar seksuele worstelingen en deelde verdachte op enig moment zijn eigen huwelijksproblemen en seksuele frustraties met [aangever] .
Verdachte en [aangever] hadden in de loop van 2015 steeds vaker contact met elkaar. Zij spraken veelvuldig met elkaar af, op het kantoor van verdachte, maar ook bij elkaar thuis. Verdachte haalde [aangever] ook vaak op met de auto om samen een stukje te rijden. Ook hadden verdachte en [aangever] regelmatig telefonisch en whatsapp contact. Binnen deze context hebben vanaf medio 2015 tot eind 2015 op verschillende momenten tussen verdachte en [aangever] seksuele handelingen plaatsgevonden, zoals in de tenlastelegging omschreven.
Eind 2015 is de relatie tussen verdachte en [aangever] op initiatief van [aangever] beëindigd. In 2018 is de kerkenraad van de relatie tussen verdachte en [aangever] op de hoogte geraakt en is verdachte uit zijn functie van pastor ontheven.
De overwegingen en conclusies
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, namelijk als pastor, de seksuele handelingen, zoals omschreven in de tenlastelegging heeft gepleegd met [aangever] . De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of deze handelingen in een hulpverleningsrelatie tussen verdachte en [aangever] hebben plaatsgevonden, in de zin dat [aangever] zich als cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, en dat sprake was van afhankelijkheid, zoals bedoeld in artikel 249, tweede lid, sub 3, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat verdachte en [aangever] eind 2014 op initiatief van verdachte direct en persoonlijk contact kregen, waarbij verdachte [aangever] aansprak op een buitenechtelijke relatie. Van een concrete hulpvraag van [aangever] was op dat moment geen sprake. Uit de feiten en omstandigheden volgt dat vanuit dit contact gaandeweg een vriendschappelijke band tussen verdachte en [aangever] is ontstaan, waarbij zij elkaar over en weer een luisterend oor boden, (seksuele) relatieproblemen met elkaar deelden en elkaar gezelschap hielden. Deze relatie heeft na enkele maanden tot een seksuele relatie tussen verdachte en [aangever] geleid. De inhoud van het dossier biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verdachte zich binnen deze relatie heeft opgeworpen als een hulpverlener en dat [aangever] zich in een afhankelijkheidspositie bevond ten opzichte van verdachte, die bij het verrichten van de seksuele handelingen een rol heeft gespeeld. De seksuele handelingen die verdachte met [aangever] heeft gepleegd kunnen daarom niet worden aangemerkt als ontuchtig, in de zin van artikel 249, tweede lid, sub 3, Sr.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte daarom integraal vrijspreken.

5.De schade van benadeelde

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte, na wijziging van de vordering, te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 9.311,59 [tienduizendeenentachtig euro en negenenvijftig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, en mr. A. van Holten en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.
Buiten staat
Mr. S.H. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.