ECLI:NL:RBOVE:2022:1469

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB 22/767
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding schoolgebouw in Ommen; afwijzing verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die op 16 september 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Ommen is verleend. De vergunning betreft de uitbreiding van een schoolgebouw met twee leslokalen. Verzoekers, bewoners van Ommen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat de bouwwerkzaamheden al waren gestart. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 mei 2022 behandeld en geconcludeerd dat er sprake is van onverwijlde spoed, maar dat de vergunning naar verwachting in bezwaar zal worden gehandhaafd.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de hoofdregel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit kan echter worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouwwerkzaamheden al waren begonnen en dat een besluit op bezwaar pas na enkele weken kon worden verwacht. Dit gaf aanleiding om het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening te erkennen.

De rechter heeft verder vastgesteld dat de vergunninghouder een aanvraag voor de omgevingsvergunning had ingediend en dat deze was getoetst aan het bestemmingsplan. Hoewel er strijdigheden waren geconstateerd, was verweerder bereid om een binnenplanse afwijking te verlenen. De verzoekers voerden aan dat de vergunning in strijd met de Parkeernota was verleend en dat er geen zorgvuldig onderzoek naar de verkeerssituatie had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verweerder voldoende onderzoek had gedaan en dat de vergunning naar verwachting in bezwaar zal worden gehandhaafd. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/767

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2] ,
[verzoeker 3] ,
[verzoeker 4]
[verzoeker 5] ,
allen wonende te Ommen, verzoekers
(gemachtigde: mr. J.T. Fuller),
en

het college van burgemeester en wethouders van Ommen, verweerder,

(gemachtigde: G. de Boer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
College van Bestuur Stichting Aquilauit Ommen, gemachtigde: mr. S. Volbeda.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2021 (verzonden op 20 september 2021) heeft verweerder aan de derde partij een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het schoolgebouw op het perceel [adres] in Ommen
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 mei 2022 op zitting behandeld. Verzoekers [verzoeker 1] , [verzoeker 3] en [verzoeker 4] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij haar gemachtigde en F. v.d. Spek. Namens de derde partij is haar gemachtigde verschenen en T. Venema.

Overwegingen

De voorlopige voorzieningenprocedure
1. Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat het maken van bezwaar of beroep de werking van een besluit niet opschort. Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt of beroep ingesteld. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is verwoord dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt of beroep ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar of beroep niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen.
Concreet ligt in deze procedure de vraag voor of het besluit van 16 september 2021 in bezwaar naar verwachting zal worden gehandhaafd.
De beoordeling die de voorzieningenrechter daarin maakt, is voorlopig van aard en de rechtbank die op een eventueel ingesteld beroep beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Onverwijlde spoed
2. De voorzieningenrechter is gebleken dat de bouwwerkzaamheden inmiddels zijn gestart en een besluit op bezwaar eerst over een aantal weken kan worden verwacht. Het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is hiermee naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven.
Feiten en omstandigheden
3. Op 26 mei 2021 heeft de derde partij (verder: vergunninghouder) bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning in verband met uitbreiden van het schoolgebouw op genoemd perceel met twee leslokalen.
Bij besluit van 16 september 2021 heeft verweerder deze vergunning aan vergunninghouder verleend.
Het juridische kader
4. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo onder c bepaalt, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd als de activiteit in strijd is met (onder andere) het bestemmingsplan,
Artikel 2:10, lid 2 van de Wabo bepaalt dat een aanvraag voor een project in strijd met het bestemmingsplan mede wordt aangemerkt als een aanvraag om af te wijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. (…)
3°. (….).
De toetsing door verweerder
5. Verweerder heeft het bouwplan getoetst aan het geldende bestemmingsplan “Wonen Ommen” gelegen in de bestemmingen “Maatschappelijk ”en “Waarde-Archeologische verwachtingswaarde”. Hierbij heeft verweerder strijdigheden geconstateerd. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan voor wat betreft de archeologische dubbelbestemming onder artikel 23.2 en artikel 23.3,l lid b, onder 3 van de bestemmingsplanvoorschriften, omdat er uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde bestemd voor de archeologische waarde toegestaan zijn en hier een uitbreiding van een bestaand gebouw gewenst is waarbij er voor de fundering dieper dan 0,50 meter (vorstvrij) grondwerk wordt verricht. Verweerder is bereid middels artikel 23.3 lid a van de bestemmingsplanvoorschriften hiervoor een binnenplanse afwijking te verlenen.
Standpunt verzoekers
6. Verzoekers hebben aangevoerd dat de vergunning in strijd met de Parkeernormennota is verleend. Daarnaast is ten onrechte een binnenplanse vrijstelling verleend. Verzoekers achter het verder in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur om thans – in strijd met de gemaakte afspraken – een aanvang te nemen met de bouwwerkzaamheden. Zij mochten erop vertrouwen dat geen bouwwerkzaamheden zouden worden gestart voordat een gesprek met de (na de gemeenteraadsverkiezingen nieuwe) portefeuillehouder zou hebben plaatsgevonden en een besluit op bezwaar zou zijn genomen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
7.
Mochten verzoekers erop vertrouwen dat geen bouwwerkzaamheden zouden worden gestart voordat er een gesprek met de portefeuillehouder zou hebben plaatsgevonden en een besluit op bezwaar zou zijn genomen ?
Uit het verslag van de hoorzitting van 9 februari 2022 is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er een dergelijke afspraak is gemaakt. De voorzitter is ook niet gebleken dat een dergelijke afspraak of toezegging op papier is vastgelegd. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat op de hoorzitting namens verweerder een gesprek met de wethouder onderwijs is toegezegd teneinde verder te zoeken naar oplossingen voor wat betreft de overlast die door verzoekers wordt ondervonden van aan en afrijdende busjes en dat is toegezegd dat pas nadien een beslissing op het bezwaar wordt genomen. Maar dat is afgesproken dat tot die tijd niet met de bouw wordt begonnen, blijkt nergens uit. Verweerder kan dat ook niet toezeggen en derde-partij heeft dat – zoals ter zitting is benadrukt- niet toegezegd. Deze bezwaargrond van verzoekers slaagt dan ook niet.
8
. Het limitatief-imperatief stelsel van de Wabo
.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning door het college moet worden getoetst aan de weigeringsgronden die in artikel 2.10 van de Wabo zijn opgenomen. Het systeem van dit artikel is dwingend en limitatief. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van deze weigeringsgronden. Als de bouwactiviteit niet in strijd is met één van deze weigeringsgronden dan moet de omgevingsvergunning worden verleend.
9
. Is de vergunning in strijd met de Parkeernota verleend?
Verzoekers hebben – samengevat - aangevoerd dat er geen zorgvuldig onderzoek naar de verkeerssituatie heeft plaatsgevonden. Vast staat dat bij de bouw van de school in 2014 geen toets aan de parkeernormen heeft plaatsgevonden, aangezien de omgevingsvergunning destijds vanwege termijnoverschrijding van rechtswege is verleend. Verweerder heeft daarom een breder parkeeradvies laten opstellen, waarin de parkeerbehoefte voor de gehele school, inclusief de uitbreiding is beoordeeld. In dit parkeeradvies is geconcludeerd dat de huidige parkeerplaatsen voldoende zijn om zowel het personeel als de brengende en halende busjes te kunnen parkeren. Er wordt volgens verweerder voldaan aan de parkeernormen. Daarbij heeft verweerder wel aangegeven dat dit niet betekent dat er geen overlast kan zijn en dat mogelijk door het maken van nadere afspraken vanuit het schoolbestuur de overlast kan worden beperkt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met het uitbrengen van het parkeeradvies een zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de verkeerssituatie rondom de school.
Het CROW geeft voor basisscholen een minimale norm van 0,5 en een maximum van 1 parkeerplaats per leslokaal. Er is een toename/uitbreiding van twee leslokalen met daarbij dus een toename van maximaal twee parkeerplaatsen. Hiervoor is voldoende plek op het eigen terrein. Derde-partij heeft ter zitting aangegeven dat er in samenhang met de uitbreiding nog een aantal extra langparkeerplaatsen en opstelplekken voor de busjes op het terrein worden gerealiseerd. Verzoekers hebben dit niet inhoudelijk bestreden. Daarbij komt dat er door de uitbreiding van de school met twee leslokalen geen extra leerlingen bij komen. Ter zitting heeft vergunninghouder dit bevestigd. De voorzieningenrechter benadrukt daarbij ook dat verweerder slechts diende te toetsen welke gevolgen de
uitbreidingvan de school met twee leslokalen zou hebben voor de genoemde verkeers-situatie. Verder is ook de voorzieningen-rechter gebleken dat de CROW geen parkeernormen meer hanteert voor Kiss & Ride en voor verweerders gemeente daar ook geen normering voor is opgesteld. De vooorzieningenrechter concludeert op grond van het voorgaande dat niet gezegd kan worden dat de vergunning in strijd met de Parkeernota is verleend.
10.
. Heeft verweerder ten onrechte een binnenplanse vrijstelling verleend?
Niet in geschil is dat het bouwplan niet voldoet aan de zogenaamde dubbelbestemming. Op de hoorzitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat hierover contact is geweest met de regio archeoloog van Het Oversticht en de archeoloog van Laagland. Zij hebben aangegeven dat er maar een kleine verwachtingswaarde is dat er iets aangetroffen wordt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat zij dit ook nog in een mail bevestigd hebben. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gevonden hieraan te twijfelen en geeft verweerder in overweging deze mail bij het nemen van de beslissing op bezwaar verder te betrekken maar vooralsnog is hij van oordeel dat verweerder het verlenen van de binnenplanse vrijstelling hiermee voldoende heeft onderbouwd
Conclusie
11. Nu niet is gebleken dat zich een van de in artikel 2.10 van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoet, moest verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verlenen. De voorzieningenrechter komt dan ook tot het voorlopige oordeel dat het besluit van 16 september 2021 naar verwachting in bezwaar zal worden gehandhaafd.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.