ECLI:NL:RBOVE:2022:1460

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
AWB_22 _ 622
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake zorgtoeslag en huurtoeslag wegens niet-rechmatig verblijf van toeslagpartner

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 mei 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Dit besluit stelde het voorschot op de zorgtoeslag en huurtoeslag voor 2022 vast op € 0,- omdat haar toeslagpartner, de heer [naam], niet rechtmatig in Nederland verblijft. Verzoekster heeft aangevoerd dat er een spoedeisend belang is, omdat zij en haar gezin onvoldoende financiële middelen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien. Tijdens de zitting op 12 mei 2022 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en heeft de verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er een bezwaar- of beroepsprocedure loopt en er onverwijlde spoed vereist is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende kans is dat het bezwaar van verzoekster tegen de stopzetting van de toeslagen zal slagen, omdat de heer [naam] geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de relevante wetgeving.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid bestond dat het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen niet in stand zou blijven. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/622
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. Ö. Saraç,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigden: D. Bastinck en S. Peterse.

Procesverloop

Bj besluit van 22 februari 2022 heeft verweerder (het voorschot op) de zorgtoeslag en huurtoeslag voor 2022 vastgesteld op € 0.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Verzoekster is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot [naam] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij geldt dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Bij beschikking van 28 december 2021 heeft verweerder het voorschot op de zorgtoeslag voor 2022 berekend op € 2.553,- en het voorschot op de huurtoeslag voor 2022 op € 3.866,-.
Verweerder heeft in de beschikking van 22 februari 2022 het voorschot op de zorg- en huurtoeslag voor 2022 op € 0 berekend, omdat haar toeslagpartner (de heer [naam] ) niet rechtmatig in Nederland verblijft.
4. Verzoekster heeft verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening voor 2022 aan haar zorg- en huurtoeslag toe te kennen. Er is een spoedeisend belang, omdat zij over onvoldoende financiële middelen beschikt om in het levensonderhoud van haar en haar gezin te voorzien. Ter onderbouwing daarvan heeft zij onder meer bankafschriften en een brief van de woningstichting, waaruit een betalingsachterstand volgt, overgelegd.
5. Verweerder heeft het spoedeisend belang bestreden. Een financieel belang is volgens vaste jurisprudentie geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Er is ook geen zekere mate van waarschijnlijkheid dat aan verzoekster uiteindelijk een toeslag zal worden toegekend voor de periode hier van belang. Verweerder heeft in april 2022 de terugvordering van de zorg- en huurtoeslag oninbaar geacht. De toeslagen worden op dit moment niet actief bij verzoekster teruggevorderd.
Aan het vorenstaande is ter zitting toegevoegd dat niet is gebleken dat op korte termijn sprake is van een huisuitzetting.
6. De voorzieningenrechter neemt een spoedeisend belang aan. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) strekken toeslagen weliswaar niet tot het waarborgen van een bestaansminimum, maar dat doet er niet aan af dat het bedrag van de toeslagen (ongeveer € 535,- per maand) voor verzoekster onmisbaar is om maandelijks rond te komen. Zo bedraagt de huur van haar woning alleen al € 631,56 per maand.
7. De voorzieningenrechter zal in het navolgende beoordelen of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het besluit van 22 februari 2022 niet in stand zal blijven.
8. Verweerder heeft zich voor zijn standpunt dat de heer [naam] geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, gebaseerd op de informatie die hierover door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is verstrekt. Voor de heer [naam] staat met ingang van
29 december 2021 code 98 geregistreerd. Deze code ziet op de situatie dat geen sprake (meer) is van rechtmatig verblijf.
9. Verzoekster (die met haar kinderen de Nederlandse nationaliteit heeft) heeft aangevoerd dat de heer [naam] (met de Afghaanse nationaliteit) rechtmatig in Nederland verblijft. De heer [naam] heeft de IND verzocht om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Hij heeft zich daarbij beroepen op het arrest Chavez-Vilchez [1] van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Op basis van dit arrest is het verblijfsrecht waar de heer [naam] zich op beroept, een declaratoir verblijfsrecht. Het tegen de afwijzing van de aanvraag tot afgifte van het betreffende document ingediende bezwaar is ongegrond verklaard. Het daartegen ingediende beroep en verzoek om een voorlopige voorziening mag in Nederland worden afgewacht.
10. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw.
11. Verweerder mag zich voor de beantwoording van de vraag of er rechtmatig verblijf is in beginsel baseren op de verblijfstitelcodes die door de IND zijn vastgesteld, omdat de IND namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aangewezen instantie is om te beoordelen of een vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft. Indien een vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aan hem toegekende verblijfstitelcode naar voren heeft gebracht, dient verweerder nader onderzoek te doen naar de juistheid van die verblijfstitelcode. [2]
12. Verweerder heeft in april 2022 de IND verzocht mee te delen wat de verblijfsstatus van de heer [naam] per 1 januari 2022 is.
13. In reactie daarop heeft de IND aan verweerder bericht dat de heer [naam] op
12 januari 2021 heeft verzocht om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vw, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, en dat deze aanvraag bij beschikking van 3 augustus 2021 is afgewezen. Het door heer [naam] tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is bij beschikking van 29 december 2021 ongegrond verklaard. Daartegen is een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, die beide nog in behandeling zijn.
Voor de heer [naam] stond van 12 januari 2021 tot 29 december 2021 code 30 geregistreerd en met ingang van 29 december 2021 code 98. Code 98 ziet op de situatie dat geen sprake (meer) is van rechtmatig verblijf.
14. De voorzieningenrechter overweegt dat aansluitend aan de behandeling van dit verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting, het door verzoekster ingediende verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot haar gewijzigde uitkering op grond van de Participatiewet ter zitting is behandeld. In die procedure is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede de beschikking van de IND van 29 december 2021 overgelegd. Ter zitting is gebleken dat verzoekster en haar gemachtigde op de hoogte zijn van de inhoud van deze beschikking. Daaruit volgt dat de aanvraag van de heer [naam] om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw is afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij geen verblijfsrecht in Duitsland meer heeft. Om die reden is geen sprake van een situatie dat verblijfsweigering aan de heer [naam] tot gevolg heeft dat hij, en daarmee ook zijn Nederlandse kinderen, gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Door de heer [naam] wordt niet voldaan aan voorwaarde d, zoals opgenomen in B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire. De heer [naam] was in het bezit van een Duits verblijfsdocument met een geldigheidsduur tot 12 januari 2022, maar heeft dit document op 21 oktober 2021 bij de Duitse autoriteiten ingeleverd. Verder heeft de heer [naam] zich op 1 oktober 2021 uit Gronau uitgeschreven. De heer [naam] heeft onvoldoende aangetoond dat het Bundesambt für Migration und Flüchtlinge (BAMF) de asielstatus van de heer [naam] heeft ingetrokken of beëindigd. De BAMF is in Duitsland de bevoegde instantie om een verleende status in te trekken, aldus de IND.
15. Verzoekster heeft hierover aangevoerd dat dit standpunt onjuist is en dit namens haar echtgenoot in het beroep tegen de IND-beschikking bij de rechtbank ook wordt bestreden. Zij stelt zich op het standpunt dat, doordat de heer [naam] afstand heeft gedaan van zijn verblijfsrecht in Duitsland, hij geen recht meer heeft om zich in Duitsland te vestigen. Hij moet als een zgn. derdelander worden beschouwd, wat zijn positie in de beroepsprocedure sterker maakt. Het beroep van de heer [naam] zal op 8 juli 2022 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, worden behandeld.
16. In het door verzoekster aangevoerde ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat verweerder in de bezwaarprocedure tot een gewijzigd besluit zal moeten komen. Uit wat ter zitting naar voren is gekomen, is het voor de voorzieningenrechter niet zonder meer duidelijk dat het beroep van de heer [naam] in de vreemdelingenrechtelijke procedure gegrond verklaard zal worden, dat aan hem het verzochte verblijfsdocument zal worden verstrekt en hij als gevolg daarvan in Nederland rechtmatig verblijf zal krijgen.
17. Omdat het bezwaar van verzoekster tegen de stopzetting van de zorg- en huurtoeslag voor 2022 naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende kans van slagen heeft, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van H. Blekkenhorst, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2514.