4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder
1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1: Het (bedrijfsmatig) fokken en verhandelen van honden, terwijl niet aan de voorwaarden van het Besluit houders van dieren is voldaan
De Wet dieren geeft in artikel 2.7 de mogelijkheid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de handel in dieren. Artikel 2.7 Wet dieren in samenhang met artikel 3.6 lid 1 Besluit houders van dieren verbiedt kort gezegd het (bedrijfsmatig) handelen in en fokken van gezelschapsdieren, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk 3 paragraaf 2 van het Besluit houders van dieren. In die paragraaf zijn voorwaarden gesteld aan het bedrijfsmatig handelen in en fokken van gezelschapsdieren. Deze voorwaarden hebben betrekking op onder andere de registratie van de inrichting, vakbekwaamheid, administratieplicht, huisvesting en verzorging. De regels zijn alleen van toepassing ingeval van bedrijfsmatig handelen.
Blijkens de Nota van toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Besluit houders van dieren kunnen de hieronder genoemde situaties indicaties zijn dat er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten:
- gezelschapsdieren worden gefokt anders dan voor uitbreiding van het aantal gezelschapsdieren binnen het eigen huishouden of de directe familie- en vriendenkring;
- gezelschapsdieren worden verkocht aan anderen dan familie en vrienden;
- gezelschapsdieren worden opgevangen tegen een vergoeding en er worden hiervoor advertenties geplaatst;
- ruimtes zijn speciaal ingericht voor de onder dit besluit vallende activiteiten;
- registratie van de Kamer van koophandel of het hebben van een BTW-nummer;
- adverteren, al dan niet op websites, met gezelschapsdieren;
- er wordt gehandeld vanuit een winstoogmerk.
Voor honden en katten is in de nota van toelichting bij het Honden- en kattenbesluit 1999 een getalsmatige duiding gegeven wanneer sprake is van bedrijfsmatig handelen. Ook in het kader van paragraaf 3.2 van het Besluit houders van dieren wordt als richtsnoer genomen dat iemand bedrijfsmatig handelt, indien hij in een aaneengesloten periode van 12 maanden in totaal meer dan 20 honden of katten heeft verkocht, afgeleverd, gehouden ten behoeve van opvang of gefokt ten behoeve van de verkoop of aflevering.
Uit het dossier volgt dat de verbalisanten tijdens de controle op 29 augustus 2019 20 volwassen honden en 12 puppy’s van verschillende rassen hebben aangetroffen.Van deze honden behoorden 2 volwassen en 2 puppy’s aan de moeder van de heer [verdachte] toe. Deze honden verbleven in kennels en benches die waren gevestigd in een blokhut, in de woning en in een buitenkennel.
Uit nader onderzoek is gebleken dat in de periode van 2 januari 2013 tot en met augustus 2019 259 advertenties op Marktplaats zijn geplaatst, waarin pups en volwassen honden van verschillende rassen door verdachte zijn aangeboden.
Uit de gegevens van de dierenarts [dierenarts] in Staphorst is gebleken dat er in deze periode 155 puppy’s zijn gevaccineerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij en zijn partner de pups samen fokken en deze altijd via Marktplaats verkopen.Volgens de partner van verdachte worden de pups maar incidenteel aan bekenden verkocht.
Geen uniek bedrijfsnummer (UBN), geen administratie, geen bewijs van vakbekwaamheid, geen geschikte ruimten/huisvesting en geen gezondheidsprotocol
Naar aanleiding van een melding bij de NVWA van wantoestanden met betrekking tot het fokken van honden voeren verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , in het bijzijn van de NVWA, vertegenwoordigd door [naam 1] en dierenarts [naam 2] , op 29 augustus 2019 een controle uit op het adres [adres 1] .
In een zijkamer van de woning zien de verbalisanten een grote en een kleine bench, alsmede een houten werpkist met daarin meerdere honden en puppy’s. Bij het betreden van de zijkamer ruiken zij een sterke ammoniakgeur. Het is in de zijkamer benauwd en warm. De verbalisanten zien verder dat het raam in de zijmuur is gesloten en dat op dat moment niet wordt geventileerd.
In de grote (draad)bench zitten drie Franse Bulldog pups van ongeveer tien weken oud met een schofthoogte van meer dan 30 cm. De verbalisanten constateren dat de bench een afmeting heeft van 105 bij 70 cm (totaal 0,735 m²), terwijl de verblijfsruimte voor deze drie pups minimaal 4 m² hoort te zijn. Het verblijf voor deze pups is derhalve te klein.
In de houtkist werpkist zien de verbalisanten vijf Engelse Bulldog pups. De werpkist heeft een afmeting van 100 bij 90 cm (totaal 0,9 m²), terwijl de verblijfsruimte voor deze vijf pups minimaal 6 m² hoort te zijn. Deze verblijfsruimte is dan ook te klein. Daarnaast zien de verbalisanten dat alle zijden van de werpkist dicht zijn, waardoor de pups geen zicht naar buiten hebben.
Dierenarts [naam 2] bevestigt de constateringen van de verbalisanten. Door de slechte luchtkwaliteit in de zijkamer zijn de honden in hun gezondheid benadeeld. Daarbij zijn de pups die in de te kleine verblijven werden gehouden beperkt in hun natuurlijke/normale gedrag, omdat ze te weinig bewegingsruimte ter beschikking hebben.
Verbalisant [verbalisant] heeft voorafgaand aan de controle geconstateerd dat op het adres geen Uniek Bedrijfs Nummer (UBN) stond geregistreerd.Ook stond in het systeem op het adres geen vakbekwaamheid geregistreerd.
Tijdens de controle zijn verdachte en zijn partner gevraagd naar de administratie van de honden, het gezondheidsprotocol en gegevens met betrekking tot informatieverstrekking bij verkoop. Verdachte en zijn partner hebben verklaard dat er geen administratie, geen protocol en informatieverstrekking werd gevoerd en bijgehouden.
In de bewezen te verklaren periode van één jaar en circa twee weken was sprake van in ieder geval 16 gefokte en gechipte honden.Tijdens de controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zijn, naast 2 pups van de moeder van de heer [verdachte] , 2 poedelpups 5 Engelse bulldoggenpups aangetroffen die nog niet gechipt waren, waarbij de rechtbank ervan uit gaat dat die gelet op hun jonge leeftijd zijn gefokt ten behoeve van de verkoop. Er werden dus in deze periode in totaal tenminste 23 honden verkocht dan wel gefokt ten behoeve van verkoop. Gelet op de hierboven weergegeven richtsnoer in de Nota van Toelichting bij het Honden- en kattenbesluit 1999 concludeert de rechtbank dat sprake is geweest van bedrijfsmatig fokken en verhandelen van honden, zoals bedoeld in artikel 3.6 van het Besluit houders van dieren. Daarnaast overweegt de rechtbank dat ook indachtig de in de Nota van Toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Besluit houders van dieren genoemde indicatoren sprake was van bedrijfsmatig fokken en verhandelen. Redengevend daarvoor zijn de volgende omstandigheden: de honden werden aangeboden via advertenties op Marktplaats, de kopers van de honden waren voor verdachte en de medeverdachte (hoofdzakelijk) onbekenden, er werd gehandeld vanuit een winstoogmerk en de honden verbleven in kennels en benches.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte de bepalingen in artikel 3.7, eerste lid, 3.8 eerste lid, 3.10 eerste lid, 3.11 eerste lid en 3.12, eerste lid en 3.14, eerste lid van het Besluit houders van dieren heeft overtreden.
Feit 2: Het niet aanmelden van de inrichting
Ingevolge artikel 3.8 van het Besluit houders van Dieren dient de beheerder van een inrichting waar bedrijfsmatig honden worden gefokt en verhandeld te worden aangemeld bij de Minister.
Op 23 mei 2020 is door de verbalisanten navraag gedaan bij de Regionale UitvoeringsDienst (RUD) of verdachte en/of zijn partner melding hebben gedaan van het hebben van een inrichting op het adres aan de [adres 1] of op de historische adressen. Uit de gegevens is gebleken dat op geen van deze adressen een inrichting, categorie type B, is aangemeld.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij de inrichting niet heeft aangemeld bij de gemeente.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte de inrichting niet conform artikel 3.8 van het Besluit houders van Dieren, alsmede artikel 8.41 Wet Milieubeheer in samenhang met artikel 1.10 van het besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit) heeft aangemeld.
Feit 3: Het niet tijdig registreren van honden in de I&R databank
In het Besluit identificatie en registratie van dieren zijn per 1 april 2013 enkele artikelen van kracht geworden die de identificatie en registratie van honden regelen. Ingevolge artikel 7 van dit besluit is de houder van een hond in Nederland verplicht om binnen zeven weken na de geboorte deze hond te laten identificeren en binnen acht weken na de geboorte zorg te dragen voor de registratie van de op grond van dit besluit voorgeschreven gegevens. Deze verplichting geldt uitdrukkelijk voor de eerste houder van een hond, dat is degene bij wie de hond geboren wordt. Volgens artikel 9 van dat besluit dient een natuurlijke persoon die in Nederland woont of een onderneming drijft en die een hond in Nederland brengt die hond in een databank te registreren onder opgave van de in die bepaling voorgeschreven gegevens. Krachtens artikel 9 lid 4 van dat besluit is in artikel 38k, tweede lid, aanhef en onder e., van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals deze gold op 29 augustus 2019, bepaald dat de registratie dient plaats te vinden binnen veertien dagen nadat de hond in Nederland is gebracht.
Op 29 augustus 2019 heeft verbalisant [verbalisant] het identificatie en registratie systeem (hierna: de I&R databank) van honden geraadpleegd en geconstateerd dat op het adres [adres 1] één hond stond geregistreerd.
Op 10 september 2019 heeft de verbalisant het I&R systeem opnieuw geraadpleegd en geconstateerd dat, na de controle, op 1 en 2 september 2019 alsnog 14 honden zijn gemeld en geregistreerd. Dit betreffen honden die bij de controle zijn aangetroffen, alle met een geboortedatum en/of invoer in Nederland van voor 1 januari 2019.Drie van deze honden betreft een registratie in verband met invoer in Nederland. Hieruit volgt dat deze honden te laat ter registratie zijn aangemeld. Te late registratie na invoer is echter aan verdachten niet te laste gelegd.
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bevindingen vast dat verdachte 11 honden niet binnen acht weken na de geboorte heeft geregistreerd. Van het meer of anders te laste gelegde zal verdachte wegens gebrek aan bewijs worden vrijgesproken.
Op grond van de bevindingen van de verbalisanten en de dierenarts van de NVWA, zoals hiervoor beschreven en voorzien van ondersteunende gegevens, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten steeds opzettelijk door verdachte en zijn partner zijn begaan. In het economisch strafrecht is boos opzet niet vereist; kleurloos opzet volstaat. Het opzet dient te zijn gericht op de feitelijk omschreven gedraging. Dat betekent dat sprake is van opzet indien willens en wetens is gehandeld of nagelaten, zoals in de strafbepaling is omschreven. Het opzet behoeft niet mede op het overtreden van het verbod te zijn gericht.
Uit de aard van de thans bewezen verklaarde handelingen kan niet anders volgen dan dat verdachte deze willens en wetens heeft verricht. De omstandigheid dat verdachte naar eigen zeggen niet wist dat zij bedrijfsmatig bezig waren en niet wist aan welke regelgeving zij moesten voldoen, staat aan het bewijs van het opzet daarom niet in de weg.
De periode (feiten 1 en 2)
Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn partner vóór 15 augustus 2018 ongeveer 15 jaar hebben gewoond en ingeschreven gestaan op het adres [adres 3] en dat zij na deze datum woonachtig waren op het adres [adres 1] .Verdachten hebben in de te laste gelegde periode niet gewoond aan de [adres 4] . Gelet op de wijze van tenlasteleggen, te weten het specifiek ten laste leggen van adressen, en het gegeven dat de controle op 29 augustus 2019 is uitgevoerd op het adres [adres 1] , zal de rechtbank de bewezen verklaarde periode van het onder 1 en 2 ten laste gelegde beperken tot de periode van 15 augustus 2018 tot en met 29 augustus 2019.
Partiele vrijspraak (feit 1)
Omdat uit het dossier niet volgt dat op het adres [adres 1] geen drie afzonderlijke ruimtes aanwezig waren voor het huisvesten en/of verzorgen van zieke honden, en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zieke honden altijd in aparte ruimten zonder aanwezigheid van andere dieren, worden verzorgd en gehouden, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrijspreken.