ECLI:NL:RBOVE:2022:1396

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
C/08/280101 / KG ZA 22-96
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad met betrekking tot uitlatingen in duidingsrapport over medewerker van eiseres

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen de stichting LSE en haar medewerker [eiser 2] rectificatie van een duidingsrapport dat door de besloten vennootschap NTA is opgesteld. Dit rapport, dat in opdracht van de rechter-commissaris is gemaakt, bevat uitlatingen over de medewerker van LSE en de stichting zelf. De eisers stellen dat deze uitlatingen onrechtmatig zijn en hun goede naam en privacy schenden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de uitlatingen in het rapport niet onrechtmatig zijn. De voorzieningenrechter wijst erop dat de passages in het rapport geen onjuiste of ongefundeerde beschuldigingen bevatten, maar louter weergaven zijn van wat de verdachte heeft verklaard. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van onrechtmatige daad of onrechtmatige publicatie, en wijst de vorderingen van LSE en [eiser 2] af. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van NTA toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/280101 / KG ZA 22-96
Vonnis in kort geding van 12 mei 2022
in de zaak van

1.de stichting STICHTING FIER,

tevens handelende onder de naam
LANDELIJK STEUNPUNT EXTREMISME,
statutair gevestigd in Leeuwarden,
2.
[eiser 2],
woonplaats kiezende in [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. L.H. Toonen te Loenen Gld,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NUANCE DOOR TRAINING & ADVIES (NTA) B.V.,
gevestigd in Deventer,
gedaagde,
advocaten mr. M.J. Smit en mr. C.S. d'Hulst te Rotterdam.
Partijen zullen hierna LSE, [eiser 2] en NTA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de producties 1 tot en met 12 van NTA
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitaantekeningen van LSE en [eiser 2]
  • de spreekaantekeningen van NTA.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
In dit kort geding is, kort samengevat, aan de orde of NTA onrechtmatig handelt door uitlatingen te doen over LSE en/of haar medewerker, [eiser 2] . Die uitlatingen zijn gedaan in een zogenoemd duidingsrapport, dat in opdracht van de rechter-commissaris in strafzaken is opgesteld over een verdachte.
2.2.
De voorzieningenrechter oordeelt de uitlatingen niet onrechtmatig. De vorderingen van eisers zullen daarom worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal dat oordeel hierna toelichten.

3.Het geschil

3.1.
LSE vordert (samengevat):
I. NTA te veroordelen tot rectificatie van het Duidingsrapport, in die zin dat zij alle verwijzingen naar LSE en/of haar medewerker, op zichzelf dan wel in onderlinge samenhang bezien, die de voorzieningenrechter als onrechtmatig oordeelt, binnen één week na betekening van het vonnis verwijdert, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. NTA te gebieden om het gerectificeerde Duidingsrapport tezamen met een begeleidend schrijven binnen één week na betekening van het vonnis te sturen aan alle instanties/ontvangers aan wie het originele Duidingsrapport is verstrekt en ook aan de gemachtigde van LSE en de medewerker, met een rectificatie als volgt:
op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. NTA te verbieden om op enigerlei wijze uitlatingen te doen over LSE en/of de medewerker op een vergelijkbare wijze als thans in het Duidingsrapport is gedaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
alsmede vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en nakosten.
3.2.
NTA voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van beide partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

De achtergrond

4.1.
NTA is een onderzoeks- en adviesbureau dat zich bij haar dienstverlening richt op veiligheidsthema’s, gewelddadig extremisme en radicalisering.
4.2.
Een medewerker van NTA heeft in januari 2022 een zogenoemd duidingsrapport opgesteld in opdracht van de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam in een strafrechtelijke procedure van een minderjarige verdachte (hierna te noemen het Duidingsrapport). Een duidingsrapport, ofwel de duiding van een verdachte, is van belang voor een straf-, begeleidings- en/of behandeladvies ten aanzien van de verdachte. De medewerker van NTA is door de rechter-commissaris als deskundige benoemd op vordering van de officier van justitie. Het Duidingsrapport is gericht op de beantwoording van een viertal door de rechter-commissaris voorgelegde vragen. Kern van de vragen is of de verdachte is geradicaliseerd of er extremistische gedachten op nahoudt en in hoeverre het delict is gepleegd vanuit een zodanige houding of gedachten. In een duidingsrapport worden de risico’s met betrekking tot de verdachte in kaart gebracht en wordt een mogelijke diagnose gesteld, een en ander in het kader van het sociale veiligheidsdomein.
4.3.
Aan de deskundige van het NTA is geheimhouding opgelegd. Voorzover bekend, is het Duidingsrapport in het kader van de strafrechtelijke procedure verstrekt aan de rechter-commissaris, de strafrechter, de officier van justitie, de verdachte en de ouders daarvan en de (strafrecht)advocaat. Naast dit aantal professionals binnen het strafrechtdomein, kunnen andere partijen (al dan niet via de verdachte) kennis nemen van het Duidingsrapport, waarbij met name aan ketenpartners moet worden gedacht, zoals Jeugdbescherming regio Amsterdam (JBRA), Jeugdzorg, penitentiaire inrichtingen, gemeenten en Reclassering Nederland. Ook hulpverlening en begeleiding kan op basis van het Duidingsrapport plaatshebben.
4.4.
LSE is gespecialiseerd in de omgang met personen die geradicaliseerd zijn en hun omgeving. Zij biedt hulpverlening, zorg en advies vanuit een multidisciplinair team binnen het civiel domein. Zij is voor het functioneren en bestaan afhankelijk van opdrachtgevers.
4.5.
[eiser 2] heeft als medewerker van LSE de verdachte waarover het Duidingsrapport gaat, begeleid vanaf november 2021. In die hoedanigheid is [eiser 2] het Duidingsrapport ter kennis gekomen, omdat dat door de verdachte en/of ouders uit eigen beweging aan hem is verstrekt.
4.6.
In deze kort gedingprocedure hebben LSE en [eiser 2] niet het volledige Duidingsrapport ingebracht, maar passages daaruit. Deze 24 passages, met de letters A tot en met X, zijn opgesomd in productie 7 bij de dagvaarding en in de dagvaarding per passage aan de orde gesteld. Evenmin heeft NTA het volledige Duidingsrapport overgelegd. Dit tegen de achtergrond van de door de rechter-commissaris opgelegde geheimhouding. De rechter-commissaris heeft aan NTA toegestaan om de gewraakte passages van het Duidingsrapport in deze kort gedingprocedure te delen met partijen.
Spoedeisendheid
4.7.
NTA heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de gestelde spoedeisendheid vanwege, kort samengevat, de opgelegde geheimhouding. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zaak spoedeisend is. Zij acht spoedeisendheid gegeven uit de aard van de gevraagde voorzieningen. Vast staat immers dat het Duidingsrapport reeds is verspreid en verder verspreid kan worden, zodat eisers belang hebben bij een spoedige beoordeling van hun vorderingen tot rectificatie en een verbod op verdere uitlatingen.
De onrechtmatigheid van de passages volgens eisers
4.8.
LSE en [eiser 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat de 24 passages uit het Duidingsrapport onrechtmatig zijn jegens hen. Die passages betreffen verwijzingen naar LSE en/of haar medewerker, [eiser 2] . In het Duidingsrapport is hij niet met zijn naam genoemd maar aangegeven met termen als “iemand van het LSE” en “(zijn) begeleider (vanuit het LSE)”.
4.9.
Volgens LSE en [eiser 2] zijn de verwijzingen veelal onvolledig doordat ze niet in perspectief zijn geplaatst of nuance missen, en onjuist c.q. in strijd met de waarheid omdat ze niet berusten op een feitelijke grondslag. Ze zijn zowel op zichzelf als in samenhang bezien onrechtmatig doordat de goede naam, reputatie en privacy van de medewerker worden geschaad. De gegevens in de passages zijn niet getoetst en/of wekken een onjuiste suggestie over de werkwijze van eisers en/of de (persoonlijke) standpunten en godsdienst/levensovertuiging van de medewerker. Voor LSE en [eiser 2] is duidelijk dat het Duidingsrapport ernstige of minder ernstige verdachtmakingen, beschuldigingen dan wel onvolledige feiten of suggesties bevat, waardoor de belangen van LSE en de medewerker op ernstige wijze worden aangetast. Zij geven aan dat de medewerker in het rapport is “geframed” als extremistisch c.q. als aanhanger van de gewelddadige extremistische variant van het salafisme (jihad-salafisme). Dit omdat wordt gesuggereerd dat de medewerker en/of LSE de verdachte op een verkeerde manier beïnvloedt (c.q. op het slechte pad brengt) en dat de medewerker zelf extremistisch gedachtegoed zou aanhangen of tot een bepaalde extremistische stroming behoort. Door de passages in samenhang wordt de indruk gewekt dat de verdachte onder invloed van de medewerker van gedachtengoed/stroming zou zijn veranderd naar extremisme. Door hem op deze manier in het rapport neer te zetten kan de medewerker niet normaal functioneren in zijn functie en voelt hij zich onveilig in het werk. Dit omdat instellingen of ketenpartners van LSE van het rapport kennis kunnen nemen. Daarmee wordt schade toegebracht aan LSE en de medewerker.
4.10.
Voor de medewerker geldt volgens LSE en [eiser 2] daarbij in het bijzonder dat het recht op eerbiediging van zijn privéleven is geschonden, beschermd door artikel 8 van het EVRM en dat zijn goede naam door het handelen van NTA is aangetast, beschermd door artikel 10 lid 2 EVRM. Daarnaast hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat in de passages sprake is van onrechtmatige gegevensverwerking wat betreft de (bijzondere persoons)gegevens van LSE althans de medewerker. NTA heeft het verwerkingsverbod van artikel 9 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) overtreden, aldus eisers.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Is sprake van persoonsgegevens?
4.12.
Als eerste wordt de laatstgenoemde grief bezien, ten aanzien van de gestelde onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van eisers daarover niet. Artikel 4 lid 1 van de AVG definieert ‘persoonsgegevens’ als alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; waarbij als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een indentificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van de natuurlijke persoon. De voorzieningenrechter stelt vast dat hieruit reeds volgt dat gegevens inzake LSE niet onder de werking van de AVG vallen, omdat LSE geen natuurlijk persoon is.
4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de passages geen persoonsgegevens van [eiser 2] betreffen, aangezien hij in het rapport niet is geïdentificeerd (hij wordt niet bij name genoemd) maar ook niet kan worden geïdentificeerd. Dat dit laatste het geval zou zijn, hebben eisers althans onvoldoende onderbouwd. Als elementen die in de passages naar voren komen en zijn benoemd door [eiser 2] , zijn enkel (i) dat hij medewerker is van LSE, (ii) dat hij in Medina heeft gestudeerd en (iii) dat hij een bekeerling is. Onvoldoende onderbouwd is dat derden op basis van deze elementen direct of indirect kunnen herleiden dat het om [eiser 2] zou gaan. Daarvoor moeten deze elementen te algemeen worden geacht en kunnen zij op meer of andere niet-geïdentificeerde personen betrekking hebben. Ook indien aangenomen moet worden dat sprake is van een relatief kleine kring medewerkers van het LSE. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep van eisers op het verwerkingsverbod van persoonsgegevens niet slaagt.
EVRM
4.14.
In het verlengde van het voorgaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep op artikel 8 lid 1 van het EVRM, evenmin slaagt. Waar al geen sprake is van persoonsgegevens, die tot identificatie zouden leiden, is inmenging in of schending van het privéleven van [eiser 2] door de passages in het Duidingsrapport niet aan de orde. Hetzelfde geldt voor de gestelde schending van de goede naam van [eiser 2] , gebaseerd op artikel 10 lid 2 EVRM. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat onvoldoende aannemelijk is dat de naam van [eiser 2] uit het rapport kan worden herleid, kan ook een schending van die naam niet worden aangenomen.
4.15.
LSE is wel bij name genoemd. Van belang is derhalve of met de gewraakte passages sprake is van onrechtmatig handelen jegens LSE in verband met het EVRM of op andere gronden jegens LSE en/of [eiser 2] .
De passages
4.16.
Daarmee komt de voorzieningenrechter tot een beoordeling van de passages uit het Duidingsrapport. Deze passages zijn door eisers in productie 7 bij de dagvaarding opgenomen. Kortheidshalve wordt van opsomming in dit vonnis afgezien en wordt naar die productie verwezen.
4.17.
De onrechtmatigheid van de passages is er volgens eisers in gelegen dat de medewerker door (het geheel van) de passages wordt “geframed” als gevaarlijke salafistische extremist en in die hoedanigheid is neergezet als beïnvloedende begeleider die de verdachte heeft gesterkt in het bij deze bestaand (negatief) gedachtengoed van extremistische salafisme. Eisers zien met name in de passage met de letter W het pijnpunt van deze kwestie, omdat daarin de medewerker volgens hen wordt neergezet als een gevaarlijke, salafistische begeleider die de verdachte uitnodigt en beïnvloedt om een bepaalde extremistische leer (weer) aan te nemen. Omdat de begeleider onder letter X door de verdachte charismatisch lijkt te worden ervaren en de begeleider (overigens naast anderen) invloed lijkt te hebben op de verdachte, versterkt deze passage volgens eisers de voorgaande passage.
4.18.
NTA heeft als verweer aangevoerd dat de wijze waarop LSE naar het Duidingsrapport kijkt veel subjectieve interpretaties bevat, waartoe de passages zelf geen aanleiding geven. Bovendien is dat beeld gebaseerd op de uit het verband (van het volledige rapport) gehaalde passages. NTA benadrukt dat het bij het Duidingsrapport gaat om de duiding van de verdachte naar aanleiding van de opgedragen onderzoeksvragen. Alle passsages zijn gebaseerd op verklaringen van de verdachte, waarvan die zaken genoteerd zijn die voor de duiding van verdachte van belang zijn, en niet de medewerker of LSE duiden.
4.19.
De voorzieningenrechter constateert dat de passages die zijn geciteerd met de letters A tot en met V een algemene inleiding bevatten (letter A), gevolgd door de weergave van hetgeen de verdachte heeft gezegd (te hebben begrepen), heeft gevonden, heeft doen blijken of heeft gezegd te willen gaan doen (checken of navragen), waarbij het LSE en/of haar medewerker worden genoemd. Ook de passages N en O, die ter comparitie zijn besproken, betreffen naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelet op hun context (geplaatst in het ‘lichaam’ van het rapport) en bewoordingen een weergave van hetgeen de verdachte aan de deskundige van het NTA heeft verklaard.
4.20.
Tussen partijen is niet in geschil of de gewraakte weergave van wat de verdachte volgens de deskundige van het NTA heeft verklaard, juist is. Eisers hebben immers niet gesteld dat de verklaringen zoals deze zijn verwoord in de passages niet door de verdachte zouden zijn gedaan, of dat deze onjuist door NTA zouden zijn weergegeven. Het gaat eisers om de suggesties die in de passages volgens hen worden opgewekt ten aanzien van LSE en/of de medewerker.
4.21.
De voorzieningenrechter ziet in de passages onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de medewerker van het LSE wordt geframed als gevaarlijke extremist die de verdachte beïnvloedt c.q. sturing aan diens gedachten wil geven of heeft gegeven, zoals eiseres hebben aangevoerd. Daarvoor acht zij van belang dat deze passages geen constatering of mening van de deskundige van het NTA bevatten over het LSE of haar medewerker, maar louter weergaven van wat de verdachte zegt of doet. NTA heeft toegelicht dat met die weergaven getracht is om de verdachte te duiden. Uit de weergegeven passages volgt namelijk dat de verdachte er blijk van geeft onder de indruk te zijn geraakt en/of op te kijken naar de medewerker van het LSE en waarom dat zo is, bijvoorbeeld omdat deze medewerker volgens de verdachte ‘een bekeerling’ is en/of in Medina gestudeerd heeft. Evenzo vormt de omstandigheid dat de medewerker van het LSE veelvuldig door de verdachte is aangehaald, een duiding van de verdachte, aldus NTA. De voorzieningenrechter acht die toelichting niet onaannemelijk, gelet op de aard van het Duidingsrapport, dat eruit bestaat dat de houding en gedachten van de verdachte onderzocht worden.
4.22.
De passages W en X betreffen een onderdeel van de ‘conclusie’ van het Duidingsrapport, en bevatten niet enkel een weergave van hetgeen door de verdachte is verklaard, maar bevindingen van de deskundige van het NTA. In die zin wijken deze passages af van de hiervoor genoemde passages A tot en met V. In beide passages hanteert de deskundige de term “lijkt onder invloed van ..” in relatie tot de veronderstelde standpunten van de verdachte, waarbij voor de veronderstelde invloed niet alleen de medewerker van het LSE wordt genoemd, maar ook anderen. Het komt de voorzieningenrechter daarom voor dat hetgeen de deskundige met deze passages heeft willen aangeven, niet als verderstrekkend moet worden verstaan, dan dat hij vaststelt dat de verdachte niet consistent is in zijn gedachten c.q. in zijn benadering jegens (varianten van) het salafisme, maar daarin na contacten met anderen een ambivalente houding inneemt c.q. daarbij ambiguïteit vertoont. Gelet op de voorgaande passages begrijpt de voorzieningenrechter deze (slot)passages dan ook aldus, dat niet de deskundige van het NTA invloed toedicht aan de medewerker van het LSE, maar uit de verklaringen van de verdachte afleidt dat de verdachte dat doet. Ook deze passages betreffen naar het oordeel van de voorzieningenrechter derhalve een duiding van de verdachte en geen uitlating over het LSE of haar medewerker.
4.23.
De voorzienigenrechter overweegt verder dat met betrekking tot de vraag of de goede naam van het LSE of haar medewerker door het Duidingsrapport i.c. de bekende passages onrechtmatig zou zijn aangetast, als ondersteunende argumenten zouden kunnen gelden het feit dat LSE en haar medewerker zo vaak zijn genoemd als het geval is, waarvoor geen expliciete noodzaak is gebleken, dat soms minder of niet duidelijk genoeg is aangegeven dat het gaat om hetgeen de verdachte zegt en vindt en dat de deskundige geen hoor en wederhoor heeft toegepast bij de referenties aan het LSE en/of haar medewerker over hetgeen de verdachte heeft verklaard.
Daartegen over staat dat het om een duidingsrapport over een verdachte gaat en de deskundige van NTA de opdracht van de rechter-commissaris heeft gekregen om de verdachte te duiden. Ofwel, het gaat om het weergeven van het specifieke gedrag en de houding van de verdachte, hierbij inbegrepen de wijze waarop de verdachte reageert op (onder meer) de medewerker van LSE. Zoals overwogen is die weergave c.q. duiding qua feiten niet betwist. Relevant is verder dat LSE en haar medewerker niet in de conclusie van het rapport voorkomen. In dit licht bezien valt niet in te zien waarom de deskundige van het NTA het verwijt zou moeten gelden dat hij jegens LSE en/of haar medewerker hoor en wederhoor had moeten toepassen. Het enkele gegeven van het aantal vermeldingen van LSE en haar medewerker brengt op zichzelf nog geen aantasting van hun goede naam mee.
4.24.
Omdat het NTA in het Duidingsrapport geen uitlatingen doet over het LSE of haar medewerker, maar verwijzingen naar hen opneemt in het kader en binnen de grenzen van de opdracht die aan haar was gegeven door de rechter-commissaris tot duiding van een verdachte, heeft NTA naar het oordeel van de voorzieningenrechter kortom niet onrechtmatig jegens LSE of haar medewerker gehandeld door het opnemen van de passages in het Duidingsrapport.
4.25.
Het had het NTA wel gesierd als zij de hiervoor gegeven toelichting over de reden en bedoeling van de verwijzingen naar LSE en haar medewerker in het Duidingsrapport met zoveel woorden had gegeven, omdat het LSE de passages in het Duidingsrapport kennelijk anders heeft opgevat. Dat het NTA dat niet heeft gedaan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel niet onrechtmatig. Daarbij is van belang dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat ook andere partijen het Duidingsrapport hebben opgevat zoals zij hebben gedaan. [eiser 2] heeft wel verklaard dat het begrip salafisme onder personen waarmee hij aan “casustafels” aanschuift een negatieve lading heeft en dat hij een vervelend gevoel ervaart doordat hij zich afvraagt of anderen het Duidingsrapport (ook) hebben gelezen, bij een omstandigheid dat er volgens hem veel “onder de tafel” gecommuniceerd wordt. Na het bekend worden van het Duidingsrapport heeft [eiser 2] spanningen ervaren, die er voordien niet waren. De voorzieningenrechter acht echter onvoldoende onderbouwd dat [eiser 2] persoonlijk en/of het LSE als stichting concrete nadelige gevolgen heeft ondervonden van het Duidingsrapport en/of van doorwerking in brede zin daarvan. Voor de stelling van eisers dat [eiser 2] zijn functie niet meer normaal en op een persoonlijk veilige wijze kan uitoefenen, geldt hetzelfde. LSE heeft verklaard niet concreet op het rapport te zijn aangesproken door ketenpartners. Dat dit voor [eiser 2] anders zou zijn, is gesteld noch gebleken.
Conclusie en kosten
4.26.
Op grond van de vorenstaande overwegingen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad en van onrechtmatige publicatie niet slagen en alle zullen worden afgewezen.
4.27.
De vordering van NTA tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is niet onderbouwd, zodat deze niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.28.
LSE en [eiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor het veroordelen van eisers in de volledige proceskosten ziet de voorzieningenrechter, gezien de aard van deze procedure, onvoldoende aanleiding. De kosten aan de zijde van NTA worden aan de hand van de reguliere liquidatietarieven begroot als volgt:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt LSE en [eiser 2] , hoofdelijk dan wel ieder voor zich, in de proceskosten, aan de zijde van NTA tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 12 mei 2022.