ECLI:NL:RBOVE:2022:1392

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
ak_21_899
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen bouw van bungalows op recreatiepark; geen overtredingen vastgesteld

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van percelen met een recreatiewoning op bungalowpark Hoge Hexel, en het college van burgemeester en wethouders van Wierden. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen de bouw van diverse bungalows, omdat hij meende dat er overtredingen waren gepleegd in strijd met het bestemmingsplan, met name met betrekking tot het bouwpeil en ongeoorloofde grondophogingen. Het primaire besluit van 6 oktober 2020, waarin het verzoek om handhaving werd afgewezen, werd door verweerder in het bestreden besluit van 20 april 2021 gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 april 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn echtgenote, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door A. ter Avest en L.G. Pak. Ook andere betrokkenen, waaronder een derde-partij, waren aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouw van de woningen op het bungalowpark conform de verleende omgevingsvergunningen is uitgevoerd en dat er geen overtredingen zijn vastgesteld die handhaving rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat er geen overtredingen waren en dat de belangen van eiser niet geschaad werden door de motiveringsgebreken in het bestreden besluit. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar verweerder werd wel verplicht om het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/899

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Wierden, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] uit Rijssen.

Procesverloop

In het besluit van 6 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers verzoek om handhavend optreden afgewezen.
In het besluit van 20 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. ter Avest en L.G. Pak. Daarnaast zijn verschenen [naam 1] en J. van Dam.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1.1
Eiser is eigenaar van een aantal percelen met daarop een recreatiewoning op het bungalowpark Hoge Hexel aan de [adres] te Hoge Hexel.
Bij brief van 9 september 2020 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden. In deze brief heeft eiser gesteld dat er overtredingen zijn gepleegd in strijd met het geldende bestemmingsplan op het bungalowpark vanwege de bouw van diverse bungalows. Deze overtredingen hebben betrekking op het bouwpeil en ongeoorloofde terrein- en wegophogingen op en naast deze bouwpercelen, grenzend aan eisers perceel.
Eiser heeft verder gesteld in deze brief dat door onder andere diverse dempingen en terreinophogingen (met een hoogte van ongeveer 45 centimeter) rondom eisers perceel omvangrijke schade is ontstaan. Door de overtredingen wordt de schade en overlast vermeerderd, mede doordat het oppervlaktewater door regenval zich op eisers perceel verzamelt. Eiser heeft gesteld het niet te kunnen bevatten dat deze overtredingen zich maar blijven voortzetten.
1.2
Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek heeft een toezichthouder van verweerder op 14 september 2020 ter plaatse controles uitgevoerd. De rapporteur heeft de bouwpeilen ten opzichte van de voorliggende wegen goed en acceptabel geacht. Vervolgens heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser met het primaire besluit afgewezen.
1.3
Bij brief van 14 december 2020 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend, waar hij het verloop van eerdere procedures heeft geschetst en de problemen die hij als gevolg van alle werkzaamheden ervaart. Door de ophoging en de wijze van inrichting van de bouwpercelen stroomt het oppervlaktewater richting eisers perceel, wat hierdoor steeds meer in een kuil komt te liggen. Eiser stelt dat verweerder geen oog heeft voor de ontstane overlast en aanmerkelijke gevolgschade. Bovendien is van belang hoe de toezichthouder is gekomen tot de beoordeling van ‘goed en acceptabel’.
1.4
In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie voor de bezwaarschriften (bezwaarcommissie) overgenomen. Het verzoek om handhaving is afgewezen op grond van de vaststelling van het peil op grond van de verleende omgevingsvergunningen van 7 oktober 2014 en 7 september 2017, die inmiddels onherroepelijk zijn. Voor wat betreft het peil is terecht aan de weg nabij de recreatiewoningen [nummer 1] [nummer 2] en [nummer 3] getoetst en er zijn geen gronden om aan de controle van de gemeentelijke toezichthouder en diens vaststelling dat er conform peil is gebouwd, te twijfelen. Een aanlegvergunningenstelsel voor het ophogen van gronden is niet van toepassing binnen de geldende bestemming.
Geschil
2. Eiser ervaart op zijn perceel wateroverlast. De rechtbank begrijpt dat eiser hier graag een oplossing voor zou zien en in dat kader in beroep diverse gronden heeft aangevoerd, onder andere over het kappen van bomen en dempen van sloten en schade die hij ten gevolge van deze handelingen heeft ondervonden. De juridische vraag die partijen in deze zaak verdeeld houdt is echter of verweerder heeft kunnen besluiten niet handhavend op te treden tegen het bouwen van de woningen op het – volgens eiser – onjuiste peil en de grondophogingen. Beroepsgronden die zien op andere punten dan deze, laat de rechtbank daarom verder onbesproken.
Toetsingskader
3. Eiser heeft bij verweerder een verzoek om handhaving ingediend. Bij overtreding van een wettelijk voorschrift moet het bestuursorgaan dat daartegen met bestuursdwang of een last onder dwangsom kan optreden, dat in het algemeen ook doen. Dat is immers in het algemeen belang. Het bestuursorgaan mag alleen onder bijzondere omstandigheden ervoor kiezen om niet handhavend op te treden, bijvoorbeeld als het onrechtmatige van de overtreding kan worden weggenomen (legalisering). Maar ook als het nadeel dat door de handhaving ontstaat groter is dan de voordelen ervan, kan het zijn dat het bestuursorgaan van handhaving moet afzien (evenredigheid).
In het licht van het toetsingskader, moet onderzocht worden of met het bouwpeil en de grondophoging een wettelijk voorschrift wordt overtreden. Verweerder betoogt dat geen sprake is van een overtreding en weigert daarom handhavend op te treden.
Zijn de woningen gebouwd conform het juiste peil?
4.1
Op de zitting is gebleken dat het handhavingsverzoek was gericht op het bouwen van woningen aan de noordkant van eisers perceel. Inmiddels staan daar vijf woningen maar op het moment van het handhavingsverzoek ging het hierbij om drie woningen.
4.2
In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie gesteld dat op de percelen waarop het handhavingsverzoek ziet, het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ van kracht is. De percelen hebben de bestemming ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ (artikel 22). Op grond van artikel 1.75 onder a van dit bestemmingsplan, wordt als peil voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, gedefinieerd de hoogte van de weg ter plaatste van die hoofdtoegang.
4.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit heeft volstaan met de mededeling dat voor wat betreft het peil terecht aan de recreatiewoningen [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] is getoetst en er geen gronden zijn om aan de controle van de gemeentelijke toezichthouder te twijfelen. In het rapport van de toezichthouder staat het volgende: “Indertijd zijn de eerste woningen zonder enig overleg met de rapporteur gebouwd, dus ook geen overleg over peilhoogten. Naderhand is gebleken dat de woningen groter waren gebouwd en is dit gelegaliseerd. De laatst gebouwde woningen zijn wel peilafspraken gemaakt met de heer [naam 1] maar dit is niet in Squit terug te vinden. Rapporteur acht de bouwpeilen ten opzichte van voorliggende wegen goed en acceptabel.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het controlerapport niet aan de daaraan te stellen eisen en is het bestreden besluit, nu dat voor een belangrijk deel berust op dit rapport, hiermee onvoldoende gemotiveerd. Onduidelijk is naar welke woningen is gekeken en wat de rapporteur onder ‘goed en acceptabel’ verstaat, en wat de gemaakte peilafspraken met [naam 1] zijn. Ter zitting heeft verweerder, samen met J. van Dam, die de woningen gebouwd heeft, uiteen gezet hoe het peil is vastgesteld. Geprobeerd is om elke keer met de voordeur op de weg ter plekke uit te komen en voor elke woning is het peil apart vastgesteld. Omdat de weg niet vlak ligt, kon niet worden volstaan met het meten op één plek.
Omdat verweerder deze laatste motivering niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, maar pas ter zitting nader heeft toegelicht, is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank zal vervolgens bezien of deze schending van artikel 7:12 van Awb [1] met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd kan worden.
Verweerder heeft bij het bepalen van het peil op grond van artikel 1.75 van het bestemmingsplan aansluiting gezocht bij de hoogte van de weg ter plaatste van de hoofdtoegang van de bouwwerken. Dit betreft voor de drie woningen waar het om gaat de weg ten noorden daarvan. Het is de rechtbank niet gebleken dat ten opzichte van dat peil de huizen hoger zijn gebouwd dan toegestaan en met name niet dat geen rekening is gehouden met het hoogteverschil van die weg zelf. Dat blijkt ook uit de foto op pagina 3/20 van het controlerapport van 14 september 2020. Eisers stelling dat verweerder voor wat betreft de weg had moeten toetsen aan de oorspronkelijke weg die over het terrein liep volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat de woningen, anders dan eiser stelt, op de juiste plek zijn gesitueerd. Dit gelet op de omgevingsvergunning die op 7 oktober 2014 [2] aan [naam 1] is verleend. Bij de vergunning die verleend is op 7 september 2017 [3] is de situering van deze woningen ongewijzigd gebleven. De rechtbank vindt geen steun voor het oordeel dat de woningen op een andere locatie zijn gebouwd dan oorspronkelijk is vergund.
Zijn er ongeoorloofde grondophogingen geweest?
5.1
Eiser heeft zich in beroep verder op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van ongeoorloofde grondophogingen. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat een aanlegvergunningenstelsel voor het ophogen van gronden niet van toepassing is binnen de geldende bestemming, zonder dit verder te onderbouwen. Eerst ter zitting heeft verweerder aangegeven dat er voor het ophogen van gronden op grond van artikel 45.2.3 van het Bestemmingsgebied Buitengebied 2009 geen vergunning nodig is. Uit bijlage 1 behorend bij het Bestemmingsplan volgt dat het ophogen van gronden bij percelen met de bestemming ‘Recreatie’ (zoals bij eisers perceel) toegestaan is.
De rechtbank kan verweerder hierin volgen maar is van oordeel dat verweerder ook in dit geval eerst op de zitting duidelijkheid heeft verschaft op grond waarvan de ophogingen zijn toegestaan. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

6. Nu uit het voorgaande volgt dat verweerder ter zitting een nadere toereikende motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd en eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om hier adequaat op te kunnen reageren, ziet de rechtbank aanleiding de eerder geconstateerde motiveringsgebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank is namelijk van oordeel dat eiser door de motiveringsgebreken niet in zijn belangen wordt geschaad en herstel van deze gebreken niet kan leiden tot een andere uitkomst. Er is namelijk geen sprake geweest van overtredingen, waardoor verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden. Verweerder heeft de betrokken belangen dan ook niet hoeven afwegen. Het beroep is ongegrond. Wel is er gelet op de eerder genoemde motiveringsgebreken aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.H. van Ham-Kolk, griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Geregistreerd onder OV140209.
3.Geregistreerd onder OV170204.