4.5Tenslotte stelt verweerder dat de boete ten onrechte slechts met 5% is gematigd. Op grond van het matigingsbeleid had indien er, zoals hier het geval is, meer dan 26 weken is gelegen tussen het voornemen en de boeteoplegging, met 10% moeten worden gematigd. Verweerder verzoekt de rechtbank de boete alsnog op € 5.661,45 vast te stellen en het beroep in zoverre gegrond te verklaren.
5. Voor een overzicht van de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan het bestreden besluit is toegevoegd.
6. Op grond van artikel 7 van de Msw is het verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen. In artikel 8 van de Msw is bepaald dat het in artikel 7 gestelde verbod niet geldt indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen of de stikstof- of fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen niet wordt overschreden.
Ingevolge artikel 51 van de Msw kan verweerder een bestuurlijke boete opleggen bij een overtreding van artikel 7 van de Msw.
7. De rechtbank dient te beoordelen of eiseres het verbod van artikel 7 van de Msw om meststoffen op of in de bodem te brengen hebben overtreden. Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) ligt de materiële bewijslast ten aanzien van de naleving van de gebruiksnormen volgens het systeem van de Msw primair bij degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen. Om een geslaagd beroep te kunnen doen op de opheffing van het verbod om meststoffen in de bodem te brengen, zal eiseres aannemelijk moeten maken dat de gebruiksnormen niet door haar zijn overschreden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van het CBB van 7 september 2017, (ECLI:NL:CBB:2017:355). 8. Ter beoordeling is of verweerder van de juiste oppervlakte aan landbouwgrond is uitgegaan. Verweerder heeft de op grond van de Verordening (EG) nr. 73/2009 bij voorkeur gehanteerde methode voor het identificeren van landbouwgronden gebruikt door de oppervlakte aan landbouwgrond te vergelijken met luchtfoto’s. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van verweerders berekening en stelt vast dat terecht is uitgegaan van een totale oppervlakte van 55,74 hectare.
9. De wijze van berekenen van de voorraden meststoffen is geregeld in artikel 94 van de Uitvoeringsregeling Msw (verder: de Regeling). Op grond van het tweede lid van dit artikel worden het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte bepaald op basis van de best beschikbare gegevens. Uit het vierde lid van dit artikel volgt dat de aan het begin van het kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, gelijk is aan de aan het einde van het voorafgaande kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen.
10. Verweerder is bij de berekening van de gemiddelde gehalten bij de post “beginvoorraad” uitgegaan van het gemiddelde fosfaat-/stikstofgehalte in de afgevoerde mest (mestcode 10) over 2017.
Bij de berekening van de gemiddelde gehalten bij de post “eindvoorraad” is verweerder uitgegaan van het gemiddelde fosfaat-/stikstofgehalte in de afgevoerde mest over 2018.
11. Ter zitting heeft verweerder als reactie op het beroepschrift en de overgelegde BEX-berekening toegelicht dat een BEX berekening in algemene zin is genoemd als voorbeeld voor een erkende alternatieve geschikte berekening bij melkvee. Een BEX-berekening jongvee kan worden gebruikt bij jongvee en maximaal 25 andere graasdieren. Door verweerder is afdoende gemotiveerd dat de berekening in dit geval ziet op een 100% vleeskoeienbedrijf. Ten opzichte van zoogkoeien zijn de verschillen in mestgehaltes te groot en is een BEX-berekening niet geschikt.
Wat van de zijde van eiseres is aangevoerd leidt er niet toe dat de BEX-berekening in dit geval als de best beschikbare gegevens kan worden gezien.
Verweerder heeft afdoende gemotiveerd dat de berekening met gemiddelde gehalten in dit geval de best beschikbare gegevens oplevert, zoals bedoeld in artikel 94, tweede lid, van de Regeling.
Het standpunt van eiseres dat er slechts twee mestafvoeren zijn geweest en dat de resultaten van de in die afvoeren gemeten gehaltes onvoldoende representatief zijn om als uitgangspunt te nemen bij de berekening, wordt niet gevolgd, omdat alleen uit dat gegeven zonder nadere motivering niet volgt dat de gemiddelde gehalten niet de best beschikbare gegeven opleveren.
Eiseres heeft aan de hand van alternatieve gegevens over de geproduceerde mest onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gebruiksnormen niet zijn overschreden.
12. Voor wat betreft het stikstofgat heeft verweerder in het verweerschrift toegelicht dat bij de berekeningen van de mestproductie van graasdieren, zoals op het bedrijf van eiseres, al een correctie is opgenomen voor stikstofvervluchtiging. Daarmee is naar de mening van verweerder voor een afzonderlijke berekening van gasvormige stikstofverliezen geen plaats. Gelet op de door verweerder in het verweerschrift aangehaalde rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgronden van eiseres op dit punt niet slagen.
13. De verwijzing door eisers naar een brief van minister Schouten van 1 april 2019 leidt niet tot een andere conclusie. Op basis van een nader advies van de CDM is geen aanleiding gezien om de forfaitaire normen met terugwerkende kracht aan te passen. Verweerder is dan ook van de juiste normen uitgegaan.
14. Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete als zodanig zijn in het (aanvullende) beroepschrift geen beroepsgronden aangevoerd. Voor zover eisers ter zitting hebben aangegeven dat de boete voor hun kleine bedrijf niet is op te brengen, heeft verweerder afdoende gemotiveerd aangegeven dat in het beleid (bladzijde 28, onder punt 5.2.26) wel degelijk rekening wordt gehouden met de omvang van de bedrijven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de boete verder moet worden gematigd tot € 5.661,45 vanwege de verstreken tijd tussen het voornemen en het boetebesluit en heeft verzocht het juiste bedrag vast te stellen.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het eindoordeel dat het beroep van eiseres niet slaagt. Wel zal het beroep gegrond worden verklaard omdat de boete op een lager bedrag moet worden vastgesteld. De rechtbank zal de boete vaststellen op
€ 5.661,45.
15. Omdat het beroep (gedeeltelijk) gegrond is, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 360,-- vergoeden.
16. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres in beroep. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
(Eiseres heeft via het proceskostenformulier ook gevraagd de kosten van haar medewerker [naam 4] te vergoeden. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze betrekking hebben op de periode van 7 februari 2022 tot en met 23 februari 2022 en zijn gemaakt ten behoeve van de BEX-berekening welke berekening niet tot de gegrondverklaring heeft geleid.)
Die gegrondverklaring is immers, zoals hiervoor is aangegeven, gebaseerd op verweerders in het op 16 september 2021 ingestelde verweerschrift opgenomen standpunt.