ECLI:NL:RBOVE:2022:1255

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
ak_21_1016
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor zonnepanelen op agrarisch perceel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een aanvraag omgevingsvergunning voor de legalisering van zonnepanelen die reeds waren geplaatst op een agrarisch perceel. De eiser, een particulier, had zonnepanelen geïnstalleerd zonder de benodigde vergunning, wat door de gemeente Losser was opgemerkt tijdens een controle. De gemeente stelde dat de plaatsing in strijd was met de bestemming 'Agrarisch 2' en weigerde de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college van burgemeester en wethouders verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 19 april 2022 behandeld. Eiser voerde aan dat de toezichthouder hem had verteld dat hij een vergunning kon aanvragen en dat er sprake was van ongelijke behandeling, omdat een buurman zonder vergunning een schuur had geplaatst die wel was gelegaliseerd. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning niet te verlenen, gezien de strikte scheiding tussen woon- en agrarische bestemmingen en de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeerde dat de zonnepanelen een onaanvaardbare afbreuk zouden doen aan het bebouwingsbeeld en de natuurlijke waarden van het gebied.

De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat eiser niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan die hem deden geloven dat de vergunning zou worden verleend. Bovendien werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat zonnepanelen en een schuur niet als gelijke gevallen konden worden beschouwd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, maar bepaalde dat de gemeente het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1016

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Losser, verweerder

(gemachtigde: T. van Leussen).

Procesverloop

In het besluit van 27 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een omgevingsvergunning ter legalisering van reeds geplaatste zonnepanelen op het agrarisch perceel nabij [adres] , afgewezen.
In het besluit van 4 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Bij een controle door een toezichthouder van de gemeente Losser is gebleken dat eiser in strijd met de bestemming en zonder omgevingsvergunning zonnepanelen had geplaatst op gronden met een agrarische bestemming.
Op 4 oktober 2020 heeft eiser alsnog een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de reeds geplaatste zonnepanelen.
Bij het primaire besluit van 27 november 2020 is deze omgevingsvergunning geweigerd.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 25 maart 2021 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden bij de Commissie Bezwaarschriften (hierna: de commissie). Op 31 maart 2021 heeft de commissie advies uitgebracht.
Bij het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit, overeenkomstig het advies van de commissie en onder verbetering van de motivering, gehandhaafd.
De reden van de weigering is er in gelegen dat de aanvraag in strijd is met de bestemming “Agrarisch 2” en verweerder geen gebruik wenst te maken van een van de afwijkingsmogelijkheden omdat verweerder een strikte scheiding van de woon- en de agrarische bestemming wil behouden en agrarische gronden nimmer uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening voor woondoeleinden wil laten gebruiken.
2. Niet in geschil is dat de plaatsing van de zonnepanelen op gronden met de bestemming “Agrarisch 2” in strijd met die bestemming is.
Eiser stelt echter dat de controlerende toezichthouder heeft aangegeven dat hij een omgevingsvergunning kon aanvragen. Tevens doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat bij een buurman die zonder omgevingsvergunning een schuur had geplaatst, eveneens sprake was van illegale bebouwing die wel alsnog is gelegaliseerd.
3.1
De rechtbank stelt vast dat het perceel is gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied” en daarin de bestemming “Agrarisch 2” heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 4.1 en 4.2.2 van het bestemmingsplan is het enkel mogelijk om de gronden te gebruiken ten dienste van de agrarische bestemming.
De zonnepanelen zijn geplaatst ten dienste van de naastgelegen bestemming “Wonen”.
Vanwege dit gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de bestemming is de aanvraag terecht mede aangemerkt als een verzoek om af te wijken van de voorschriften van het bestemmingsplan als bedoelt in artikel 2.12, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
3.2
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing om met toepassing van artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor een activiteit die in strijd is met een bestemmingsplan een bevoegdheid is van verweerder. Gelet op de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, mag de activiteit niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
De rechter moet zich beperken tot de vraag of in dit geval verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning niet te verlenen.
3.3
Artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Ingevolge het tweede lid van artikel 2.12 van de Wabo kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
3.3.1
Met betrekking tot het bepaalde in artikel 2.12, tweede lid, aanhef en onder a sub 1, van de Wabo, stelt de rechtbank vast dat verweerder zich eerder op het standpunt heeft gesteld dat op grond van artikel 4.3 onder e van het bestemmingsplan het bouwvlak dat is gesitueerd binnen de woonbestemming tot maximaal 10 meter mag worden uitgebreid over de bestemmingsgrens heen en binnen de aangrenzende agrarische bestemming, maar dat van die afwijkingsbevoegdheid nimmer gebruik is gemaakt. Ter zitting heeft verweerder terecht aangegeven dat deze afwijkingsmogelijkheid ten onrechte is benoemd en in het geheel niet van toepassing is omdat deze slechts ziet op gebouwen en overkappingen en niet op overige bouwwerken zoals daarvan bij de zonnepanelen sprake is.
Nu verweerder daarmee een nadere toereikende motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd en eiser ter zitting voldoende gelegenheid heeft gehad om daar adequaat op te kunnen reageren, ziet de rechtbank aanleiding dit geconstateerde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank is namelijk van oordeel dat eiser door het motiveringsgebrek niet in zijn belang wordt geschaad en herstel van dit gebrek niet kan leiden tot een andere uitkomst. Wel is er aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hem dient te vergoeden.
3.3.2
Ten aanzien van de in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a sub 3, van de Wabo bedoelde gevallen is wederom van belang of sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing.
In dat verband is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, zoals hiervoor is aangegeven, in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat zij een strikte scheiding voorstaat van de woon- en agrarische bestemming en laatstgenoemde bestemming uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nimmer voor woondoeleinden wil laten gebruiken. Verweerder stelt voorts zich op het standpunt dat de zonnepanelen tot een onaanvaardbare afbreuk van het bebouwingsbeeld, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zou leiden.
4. Voor zover eiser heeft aangeven dat hem door de toezichthouder zou zijn toegezegd dat hij een omgevingsvergunning kon aanvragen is de rechtbank van oordeel dat dit beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is immers onder meer vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het bestuursorgaan in dit concrete geval gebruik zou maken van zijn bevoegdheid. In de enkele mededeling van de toezichthouder dat eiser een omgevingsvergunning kon aanvragen, zo die al zou zijn aangetoond, ziet de rechtbank
geen aan verweerder toe te rekenen toezegging dat de gevraagde omgevingsvergunning zou worden verleend.
5. Tenslotte oordeelt de rechtbank dat verweerder ten aanzien van het door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, afdoende heeft gemotiveerd dat hier, hoewel in beide gevallen sprake is van bebouwing in strijd met het bestemmingsplan, geen sprake is van gelijke gevallen. Zonnepanelen hebben immers een andere uitstraling dan een schuur, nog daargelaten dat voor de schuur in beginsel wel een omgevingsvergunning was verleend, maar deze in afwijking van die omgevingsvergunning niet binnen het bouwvlak was gerealiseerd.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder de door eisers betaalde griffierechten van € 181,-- aan hem dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, als griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.