6.3.3 De rechtbank is verder van oordeel dat uit de enkele stelling dat het beweiden op grond van het bestemmingsplan ook was toegestaan in de referentiesituatie, niet kan worden afgeleid dat op voorhand is uitgesloten dat (een eventuele toename van) het beweiden in de aangevraagde situatie niet zal leiden tot significante gevolgen.
De ABRvS heeft in een uitspraak van 29 mei 2019geoordeeld dat van belang is of voor het project naar nationaal recht toestemming was verleend vóór de relevante referentiedatum. Als voor een activiteit vóór de relevante referentiedatum in Nederland geen individuele toestemming was vereist, wordt naar het oordeel van de ABRvS ook aan deze voorwaarde voldaan als een activiteit op basis van algemene regels was toegestaan. Het gaat er namelijk om of de activiteit rechtmatig plaatsvond vóór de relevante referentiedata.
De rechtbank stelt vast dat niet zondermeer duidelijk is van welke referentiesituatie in dit geval zou moeten worden uitgegaan. Voor het bedrijf is niet eerder een natuurvergunning verleend. Indien dat ertoe zou leiden dat uit moet worden gegaan van de datum waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn ten aanzien van het in dit geval relevante Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen van toepassing is geworden, zou dat betekenen dat dat 10 juni 1994 is. Dat gebied was immers al voor 10 juni 1994 aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Op 10 juni 1994 was voor het beweiden in Nederland geen individuele toestemming vereist. Daarom moet worden beoordeeld of het beweiden op die datum was toegestaan op grond van algemene regels. De rechtbank is in dat geval met verweerder van oordeel dat dergelijke algemene regels kunnen worden ontleend aan de planologische regeling die gold op de referentiedatum.
De rechtbank stelt vast dat verweerder slechts heeft gesteld dat het beweiden op de referentiedatum was toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Verweerder heeft dit standpunt niet nader gemotiveerd. Verweerder heeft bijvoorbeeld niet aangegeven welke gronden op de referentiedatum bij het bedrijf hoorden, onder welk bestemmingsplan deze gronden vielen en welke bestemming deze gronden hadden. Daardoor kan de rechtbank reeds op basis van de beschikbare gegevens niet beoordelen of het standpunt van verweerder juist is.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, als de planologische regeling het beweiden op de referentiedatum toestond, dit - anders dan verweerder kennelijk meent - nog niet hoeft te betekenen dat het bedrijf op die datum een onbeperkte hoeveelheid eigen vee mocht weiden. De vraag dringt zich op of de hoeveelheid eigen vee die het bedrijf op de referentiedatum mocht weiden, wordt begrensd door de hoeveelheid vee die het bedrijf op die datum mocht houden.
Verder is de rechtbank van oordeel dat in een geval als dit, waarbij de toestemming wordt ontleend aan een algemene regeling, ook moet worden vastgesteld of het vee in de referentiesituatie daadwerkelijk werd beweid. Het gaat er immers om of de activiteit rechtmatig
plaatsvondop de referentiedatum. In de aanvraag wordt gesteld dat de melkkoeien en het jongvee in de referentiesituatie ook al werden beweid. Dit standpunt is echter niet onderbouwd.
Vervolgens komt het de rechtbank voor dat ook de locatie (de afstand tot de relevante Natura 2000-gebieden) en de intensiteit van het beweiden op en na die referentiedatum van belang zijn voor het beantwoorden van de vraag of het beweiden in de aangevraagde situatie significante gevolgen kan hebben op de omliggende Natura 2000-gebieden.