23.4.Wat betreft de referentiesituatie verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in de zaak met nummer 20/2179 - waarin vandaag ook uitspraak wordt gedaan - heeft overwogen onder rechtsoverweging 6.3.3. Kort gezegd volgt de rechtbank verweerder niet onverkort in diens standpunt dat de referentiesituatie voor beweiden enkel wordt gevormd door de planologische toestemming op de referentiedatum.
24. Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder naar aanleiding van het handhavingsverzoek onvoldoende heeft onderzocht of voor het stallen en beweiden van vee zoals dat ten tijde van het bestreden besluit plaatsvond op het bedrijf van de veehouderij, een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is vereist. Hierdoor is het besluit van 13 juli 2021 in strijd met de door verweerder te betrachten zorgvuldigheid genomen en ontbeert dit besluit een draagkrachtige motivering.
25. Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat op basis van de door verweerder en de veehouderij aangeleverde gegevens niet duidelijk is of voor het stallen, bemesten (van 27 percelen; inclusief [perceel] ) en beweiden zoals dit plaatsvond ten tijde van het bestreden besluit, al dan niet een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is vereist. Nader onderzoek is hiervoor nodig.
Het beroep van MOB/VL is daarom gegrond. Het beroep van de veehouderij is eveneens gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit van 13 juli 2021 vernietigen wegens een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek.
De rechtbank zal met het oog op de rechtszekerheid het besluit van 23 december 2019,
voor zover dat door de vernietiging van het besluit van 13 juli 2021 zou gaan herleven,
ook vernietigen.
26. De rechtbank zal verweerder opdragen om een nieuwe beslissing te nemen op
het bezwaar van MOB/VL, met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het feit dat
de rechtbank tegelijk uitspraak doet in tien zaken, die betrekking hebben op acht agrarische bedrijven, en verweerder nader onderzoek moet uitvoeren voordat hij een nieuwe beslissing kan nemen, stelt de rechtbank de termijn waarbinnen verweerder deze beslissing moet nemen vast op 16 weken.
27. De rechtbank zal hieraan geen dwangsom verbinden. De reden hiervoor is dat een dergelijke dwangsom in de regel wordt opgelegd aan een bestuursorgaan dat weigerachtig
is om (tijdig) te voldoen aan de opdracht tot het nemen van een nieuw besluit. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Het feit dat verweerder ondertussen meerdere beslissingen heeft genomen op het bezwaar van MOB/VL is veroorzaakt door het feit dat sinds het indienen van het bezwaar meerdere relevante ontwikkelingen in de rechtspraak en de wetgeving
zijn geweest. Hierdoor werd de besluitvorming telkenmale ingehaald en was verweerder genoodzaakt zijn besluitvorming aan te passen aan de laatste stand van zaken.
28. Omdat de rechtbank het beroep van MOB/VL gegrond verklaart, moet verweerder aan MOB/VL het door hen betaalde griffierecht van € 354,- vergoeden.
Omdat de rechtbank het beroep van de veehouderij gegrond verklaart, moet verweerder aan de veehouderij het door haar betaalde griffierecht van € 360,- vergoeden.
29. Omdat het beroep van MOB/VL gegrond is, krijgen zij een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de aanvulling van het beroep na het besluit op bezwaar van 13 juli 2021 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van
€ 759,- bij een wegingsfactor 1. Er is sprake van vijf samenhangende zaken (te weten 19/1159, 20/180, 20/181, 20/182 en 20/183) waarvoor de factor 1,5 wordt gehanteerd. Het totale bedrag (voor vijf zaken) komt daarmee uit op een bedrag van € 2.846,25. In deze zaak wordt 1/5 deel van dit totale bedrag (te weten € 569,25) toegekend.
Omdat het beroep van de veehouderij gegrond is, krijgt zij een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van
€ 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 1.518,-.