ECLI:NL:RBOVE:2022:1200

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/08/279961 KG RK 22/187
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 3 mei 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. R.J. van Lochem, die belast was met de behandeling van een civiele zaak. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 7 april 2022, waarbij de verzoeker stelde dat de rechter hem tijdens de zitting op 7 april 2022 monddood had gemaakt en niet inhoudelijk op zijn beroep inging. De zitting vond plaats via een videoverbinding en het proces-verbaal van de zitting werd door de griffier opgemaakt. De verzoeker heeft op 20 april 2022 zijn verzoek schriftelijk gemotiveerd en mr. Van Lochem heeft op 26 april 2022 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. De behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 28 april 2022, waarbij mr. Van Lochem aanwezig was, maar de verzoeker niet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/279961 KG RK 22/187
Beslissing van 3 mei 2022
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [adres] ,
verzoeker tot wraking,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Op 7 april 2022 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mr. R.J. van Lochem, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak (die is geregistreerd onder AWB 22/5) tussen verzoeker als eiser en het college van burgemeester en wethouders van de Enschede. De zitting vond plaats via een video-verbinding. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarin is vermeld:
‘Eiser geeft aan gebruik te maken van zijn recht om te wraken’.Verzoeker heeft op 20 april 2022 zijn verzoek schriftelijk gemotiveerd.
1.2.
Mr. Van Lochem heeft op 26 april 2022 schriftelijk haar standpunt over het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 28 april 2022 in het openbaar behandeld.
Mr. Van Lochem is verschenen, verzoeker niet.

2.Het wrakingsverzoek

In zijn schriftelijke aanvulling op het wrakingsverzoeker stelt verzoeker dat het proces-verbaal van de zitting misleidend is. Volgens verzoeker heeft mr. Van Lochem tijdens de zitting medegedeeld dat zij niet inhoudelijk op het beroep van verzoeker ingaat, maar dit is niet in het proces-verbaal vermeld. Daarnaast heeft mr. Van Lochem, zo stelt verzoeker, hem tijdens de zitting monddood gemaakt en slechts de gelegenheid gegeven om vijf korte antwoorden te geven.

3.Het standpunt van mr. Van Lochem

Mr. Van Lochem heeft op 26 april 2022 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. In haar reactie heeft zij de gang van zaken tijdens de zitting uiteengezet. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft zij een nadere toelichting gegeven. Verzoeker is in beroep gekomen tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van
7 december 2021, te weten een niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar. Tijdens de mondelinge behandeling van het beroep heeft mr. Van Lochem aan verzoeker de gelegenheid gegeven om zijn beroep toe te lichten, zoals ook blijkt uit het proces-verbaal. Door verzoeker is ook ingegaan op allerlei andere kwesties die kennelijk tussen hem en het college hebben gespeeld. Dat kon volgens mr. Van Lochem niet bijdragen aan wat zij moest beslissen. Mr. Van Lochem heeft zich willen beperken tot het geschil over de ontvankelijkheid van het bezwaar en zij heeft dat uitgelegd aan verzoeker. Op enig moment heeft mr. Van Lochem gezegd dat zij voldoende had gehoord en de zitting wilde afronden. Vervolgens heeft zij verzoeker nog een keer het woord gegeven waarna verzoeker heeft gezegd dat hij wilde wraken, waarna hij uit beeld is verdwenen. Het proces-verbaal is door de griffier opgemaakt en bevat een zakelijk verslag van de zitting.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
Het beroep dat voorlag tijdens de zitting van 7 april 2022 betrof alleen de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Enschede verzoeker al dan niet terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar tegen een besluit van 26 januari 2022.
4.3.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 7 april 2022 volgt dat mr. Van Lochem zowel aan verzoeker als ook aan de vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders van Enschede vragen heeft gesteld die betrekking hadden op die kwestie. Voorts volgt uit het proces-verbaal dat verzoeker de gelegenheid heeft gehad om de vragen die hem werden gesteld te beantwoorden. Daarbij heeft verzoeker ook verteld over andere kwesties en eerdere geschillen met het college van burgemeester en wethouders. Die andere kwesties waren echter voor de beoordeling van het geschil dat voorlag niet relevant. De rechtbank acht het dan ook begrijpelijk dat mr. Van Lochem getracht heeft om de toelichting van verzoeker te beperken tot zaken die voor deze zaak van belang waren. Door verzoeker is gesteld dat hij monddood is gemaakt. De wrakingskamer volgt verzoeker niet in dat betoog, te meer niet nu uit het proces-verbaal volgt dat, hoewel mr. Van Lochem zich voldoende voorgelichte achtte en zij het onderzoek wilde sluiten, verzoeker toch nog eens het woord heeft gegeven. Verzoeker heeft dat louter aangegrepen om te wraken en verder niets meer opgemerkt.
4.4.
Van concrete feiten en omstandigheden waaruit de wrakingskamer vooringenomenheid van mr. Van Lochem of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, is niet gebleken.
4.5.
De slotsom van het voorgaande is dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

5.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, A.E. Zweers en
A.M.G. Ellenbroek in tegenwoordigheid van de griffier A.B. Knook en in openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.