In deze zaak gaat het om een kort geding waarin de man, eiser, verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Overijssel. Dit vonnis, gewezen op 22 december 2021, bepaalt dat als de man de herfinanciering van de gezamenlijke woning niet rond heeft op 1 april 2022, de vrouw, gedaagde, de woning mag verkopen. De man heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis, dat nog loopt. De man wil met deze procedure voorkomen dat de woning wordt verkocht voordat het hof in hoger beroep heeft beslist.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn ex-echtgenoten die gezamenlijk eigenaar zijn van een woning. De man woont daar met drie van hun vier kinderen, terwijl de vrouw in een huurwoning woont. De rechtbank heeft eerder beslist dat de woning aan de man kan worden toebedeeld, mits hij de herfinanciering op tijd rond heeft. De vrouw heeft inmiddels voorbereidingen getroffen om de woning te verkopen, wat de man probeert te voorkomen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarheid van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van de man bij schorsing. De vrouw heeft aangetoond dat een schorsing financieel nadelig voor haar zou zijn, terwijl de man onvoldoende heeft aangetoond dat schorsing in het belang van de kinderen zou zijn. De vordering van de man wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.