ECLI:NL:RBOVE:2022:1190

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/08/279084 / KG ZA 22-68
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis inzake gezamenlijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin de man, eiser, verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Overijssel. Dit vonnis, gewezen op 22 december 2021, bepaalt dat als de man de herfinanciering van de gezamenlijke woning niet rond heeft op 1 april 2022, de vrouw, gedaagde, de woning mag verkopen. De man heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis, dat nog loopt. De man wil met deze procedure voorkomen dat de woning wordt verkocht voordat het hof in hoger beroep heeft beslist.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn ex-echtgenoten die gezamenlijk eigenaar zijn van een woning. De man woont daar met drie van hun vier kinderen, terwijl de vrouw in een huurwoning woont. De rechtbank heeft eerder beslist dat de woning aan de man kan worden toebedeeld, mits hij de herfinanciering op tijd rond heeft. De vrouw heeft inmiddels voorbereidingen getroffen om de woning te verkopen, wat de man probeert te voorkomen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarheid van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van de man bij schorsing. De vrouw heeft aangetoond dat een schorsing financieel nadelig voor haar zou zijn, terwijl de man onvoldoende heeft aangetoond dat schorsing in het belang van de kinderen zou zijn. De vordering van de man wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/279084 / KG ZA 22-68
Vonnis in kort geding van 21 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil te Hengelo Ov,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.R. Beuker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de nagekomen producties van [eiser]
  • de productie van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 7 april 2022
  • de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

[eiser] en [gedaagde] strijden, na echtscheiding, over de gezamenlijke woning: toedelen onder voorwaarden aan [eiser] of verkopen. [eiser] vraagt om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank van 22 december 2021. In dat vonnis heeft de rechtbank onder meer beslist dat als [eiser] de herfinanciering voor de gezamenlijke woning op 1 april 2022 niet rond heeft, [gedaagde] de woning mag verkopen. [eiser] heeft hoger beroep tegen het vonnis aangetekend. De procedure in hoger beroep loopt nog. Met deze procedure wil [eiser] voorkomen dat de woning al verkocht is voordat het hof over de zaak in hoger beroep heeft beslist.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. De echtscheiding is in 2015 uitgesproken en ingeschreven. Partijen hebben het gezamenlijk eigendom van de woning aan de [adres] in [plaats 1] (hierna: de woning). [eiser] woont hier met drie van de vier kinderen van partijen, waarvan de jongste twee minderjarig zijn. Het oudste kind woont op zichzelf. [gedaagde] woont in een huurwoning in [plaats 2] .
3.2.
Partijen hebben bij deze rechtbank een procedure gevoerd over de verdeling/verkoop van de woning (zaaknummer C/08/251495 / HA ZA 20-283). Tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 10 maart 2021 hebben partijen afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de woning wordt toebedeeld aan [eiser] en de voorwaarden waaronder zij afstand doet van haar rechten op een vakantiehuis op Vlieland, waarvan [eiser] en zijn broer eigenaar zijn. Op 22 december 2022 heeft de rechtbank een eindvonnis gewezen in deze zaak. Daarbij heeft de rechtbank onder meer beslist dat:
- de woning wordt toebedeeld aan [eiser] , onder de voorwaarde dat hij op uiterlijk
1 april 2022 de woning heeft geherfinancierd en [gedaagde] heeft laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid op alle gezamenlijke leningen;
  • [gedaagde] wordt gemachtigd met ingang van 1 april 2022 de woning te verkopen tegen een minimale vraagprijs van € 500.000,00. Levering van de woning aan een derde zal niet eerder plaatsvinden dan 15 augustus 2022;
  • [gedaagde] bij toedeling respectievelijk bij verkoop van de woning voor een bedrag van minimaal € 500.000,00 afstand doet van haar beweerdelijk recht op de helft van het eigendomsaandeel van [eiser] in de vakantiewoning op Vlieland en alsdan binnen één week een aan haar gedaan afstandsverzoek van de notaris zal tekenen.
3.3.
[eiser] heeft hoger beroep aangetekend tegen voornoemd vonnis. De procedure in hoger beroep loopt nog.
3.4.
[eiser] heeft de herfinanciering voor de woning nog niet rond. [gedaagde] heeft voorbereidingen getroffen om een makelaar de opdracht te geven de woning te verkopen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar:
1. De executie van het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle d.d. 22 december 2021 schorst totdat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden heeft beslist op het door [eiser] tegen het vonnis van deze rechtbank d.d. 22 december 2021 ingestelde hoger beroep dan wel op het door [eiser] in de hoger beroepsprocedure ingestelde incidentele vordering tot schorsing van de executie van het vonnis, heeft beslist, dan wel voor de duur die de voorzieningenrechter redelijk acht;
2. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, het salaris van [eiser] daarin begrepen, alsmede in de kosten van eventuele executiemaatregelen;
3. Een zodanige beslissing neemt als de voorzieningenrechter in goede justitie verneemt te behoren.
4.2.
[eiser] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat hij belang heeft bij een beslissing in hoger beroep tegen het vonnis van 22 december 2021, omdat partijen van mening verschillen over de uitleg van dat vonnis. In het bijzonder verschillen zij van mening over de uitleg van de passages die gaan over het moment waarop [gedaagde] afstand moet doen van haar eventuele rechten op het vakantiehuis op Vlieland. Volgens [eiser] moet die afstandsverklaring er – mede gelet op de afspraken die partijen op de zitting van
10 maart 2021 hebben gemaakt – zijn voordat tot verdeling wordt overgegaan, omdat die afstandsverklaring nodig is om herfinanciering van de woning rond te krijgen. Volgens [gedaagde] hoeft zij pas afstand te doen van haar eventuele rechten op het vakantiehuis op het moment van verdeling dan wel van verkoop van de woning. Als de tenuitvoerlegging van het vonnis van 22 december 2021 niet wordt geschorst, dan is er volgens [eiser] een gerede kans dat [gedaagde] het traject tot verkoop van de woning inzet en de woning al verkocht is op het moment dat wordt beslist in hoger beroep. Voor de kinderen zou het rampzalig zijn als de woning wordt verkocht.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Volgens haar bestaat er geen grond voor schorsing van de tenuitvoerlegging. Zij betoogt dat het vonnis van 22 december 2021 duidelijk is over wanneer zij een afstandsverklaring voor haar rechten op het vakantiehuis op Vlieland zou moeten tekenen, namelijk bij verdeling respectievelijk verkoop van de woning. Aangezien [eiser] de herfinanciering niet rond heeft, is [gedaagde] vanaf 1 april 2022 bevoegd tot verkoop van de woning over te gaan. Wanneer deze termijn verder wordt opgerekt is dat in financieel opzicht erg nadelig voor haar.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1.
De aard van de vordering maakt dat het spoedeisend belang van [eiser] hierbij een gegeven is.
Beoordelingskader
5.2.
Voor de beoordeling van het geschil moet de voorzieningenrechter uitgaan van de maatstaven die de Hoge Raad heeft geformuleerd in het arrest van 20 december 2019
(ECLI:NL:HR:2019:2026). In dit arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat als uitgangspunt geldt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder zekerheidsstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking hiervan kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Wanneer de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet degene die de schorsing van de uitvoerbaarheid vordert, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat deze zich pas na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken.
5.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geldt hier de eerste maatstaf die hiervoor onder rechtsoverweging 5.2 is geformuleerd. Dat betekent dat het belang van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 22 december 2021 gedurende de procedure in hoger beroep, zwaarder moet wegen dan het belang van [gedaagde] bij uitvoerbaarheid van het vonnis. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is de tweede maatstaf die onder 5.2 geformuleerd is hier niet van toepassing. [gedaagde] heeft in dit verband gesteld dat in het vonnis 22 december 2021 de uitvoerbaarheid bij voorraad impliciet gemotiveerd is: deze motivering ligt volgens haar besloten in de overwegingen over de aan de verdeling gestelde termijnen. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Het enkel koppelen van termijnen aan de verdeling is niet aan te merken als een motivering van de uitvoerbaarheid bij voorraad. Die motivering had volgens de voorzieningenrechter in het vonnis met zoveel woorden opgenomen moeten zijn. De voorzieningenrechter vat de verwijzing door de Hoge Raad in zijn hiervoor genoemd arrest naar een “een gemotiveerde beslissing” (r.o. 5.3.6) op als een verwijzing naar een expliciet gemotiveerde beslissing. In dit kort geding komt daar nog bij dat de voorzieningenrechter in het vonnis van deze rechtbank van 22 december 2021 niet kan lezen dat de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring voorwerp van discussie tussen partijen is geweest.
Belangenafweging
5.4.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van [gedaagde] bij uitvoerbaarheid van het vonnis van 22 december 2021 hier zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij schorsing van de uitvoerbaarheid hangende de procedure in hoger beroep. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
5.5.
[gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis van 22 december 2021 financieel erg nadelig voor haar uitpakt. Schorsing van de uitvoerbaarheid betekent dat zij nog niet tot verkoop van de woning kan overgaan. Hierdoor zal het langer duren voordat ze voor zichzelf een woning kan kopen en zal zij langer een hoge huurprijs voor haar huurwoning moeten voldoen. Ook is gelet op de huidige woningmarkt aannemelijk dat met het verstrijken van de tijd de huizenprijzen vooralsnog verder zullen stijgen, waardoor het steeds moeilijker voor [gedaagde] zal [gedaagde] om een woning te kunnen kopen. Daar komt bij dat bij de verdeling in het vonnis van 22 december 2021 wordt uitgegaan van een marktwaarde van de woning
van € 500.000,00. Naar verwachting stijgt de marktwaarde van de woning nog en zal een verdeling gebaseerd op € 500.000,00 straks achterhaald zijn. Dit zal voor [gedaagde] nadelig zijn, omdat het aan haar toe te bedelen bedrag dan te laag is.
5.6.
Hier tegenover staat het door [eiser] geschetste belang dat hij met de nog thuis wonende kinderen in de woning kan blijven wonen. Met de procedure in hoger beroep wenst hij duidelijkheid te krijgen over het moment waarop [gedaagde] afstand moet doen van haar rechten op het vakantiehuis in Vlieland, met welk oordeel hij mogelijk de herfinanciering van de woning alsnog rond krijgt. Zonder vooruit te lopen op de uitkomst van de procedure in hoger beroep overweegt de voorzieningenrechter dat het belang dat de nog thuiswonende kinderen in de woning kunnen blijven woning zwaar weegt. Voldoende aannemelijk is dat de kinderen mede door de scheiding van partijen een zware periode achter de rug hebben en dat zij gebaat zijn bij stabiliteit en rust. Het is echter maar zeer de vraag of die rust en stabiliteit geboden worden als de uitvoerbaarheid van het vonnis van
22 december 2021 wordt geschorst. Hiermee sleept de discussie over de woning zich tussen partijen immers voort en blijft de onzekere situatie met de dreiging van een mogelijke verkoop van de woning voortduren. De voorzieningenrechter voegt daaraan toe dat [eiser] niet, in elk geval onvoldoende, bestreden heeft wat [gedaagde] in dit verband tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht heeft, te weten dat de relatie tussen ouders en kinderen ernstig verstoord is geraakt door de strijd tussen partijen.
5.7.
Omdat het belang van [gedaagde] bij uitvoerbaarheid van het vonnis van
22 december 2021 hier zwaarder weegt dat het belang van [eiser] bij schorsing van de uitvoerbaarheid, zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
5.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.(msk)