In deze zaak vordert de eiser, een huurder, schorsing van de executie van de verkoop van de woning waarin hij woont. De woning dreigt executoriaal te worden verkocht door ABN AMRO, met een geplande veiling op 20 april 2022. De eiser heeft een relatie gehad met de vorige eigenaar van de woning, mevrouw A, en heeft in 2013 een huurovereenkomst getekend. Na het overlijden van mevrouw A in 2021 is er een achterstand in de hypotheekbetalingen ontstaan, wat heeft geleid tot de executie. De eiser stelt dat hij recht heeft op de woning en dat de executie moet worden geschorst omdat ABN AMRO misbruik maakt van haar bevoegdheid en haar zorgplicht heeft geschonden. ABN AMRO betwist dit en stelt dat de eiser geen rechtstreeks belanghebbende is bij de executie, aangezien hij geen hypotheekgever of erfgenaam is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser zijn vorderingen niet kan onderbouwen, omdat de woning in verhuurde staat zal worden verkocht en zijn rechten als huurder gerespecteerd blijven. De vorderingen van de eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.