ECLI:NL:RBOVE:2022:1174

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
9535415 \ CV EXPL 21-4467
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en huurbetaling door verhuurder tegen (ex)huurder

In deze zaak vorderde de Stichting, als verhuurder, schadevergoeding van de gedaagde, een ex-huurder, voor schade aan de parketvloer, restant huur en een contractuele boete. De gedaagde had van 1 augustus 2018 tot 1 september 2021 een appartement gehuurd van de Stichting. De huurovereenkomst werd opgezegd vanwege betalingsachterstanden. De Stichting stelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor schade aan de parketvloer en vorderde € 820,- voor herstelkosten, € 392,79 voor restant huur over september 2021 en een contractuele boete van € 2.500,-. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor schade aan de parketvloer, maar dat de gevorderde herstelkosten te hoog waren. De schade werd vastgesteld op € 300,-. De vordering voor restant huur werd afgewezen, omdat de gedaagde zich tijdig had uitgeschreven bij de gemeente en de Stichting niet eerder had geïnformeerd over de nieuwe huurder. De vordering voor de contractuele boete werd ook afgewezen, omdat de Stichting niet tijdig had aangegeven dat de gedaagde in verzuim was. De Stichting werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op nihil werden gesteld, omdat de gedaagde in persoon had geprocedeerd. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter A.M.S. Kuipers op 12 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9535415 \ CV EXPL 21-4467
Vonnis van 12 april 2022
in de zaak van
[de Stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudende te [plaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [de Stichting] ,
verschenen in persoon.
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 december 2021,
- de mondelinge behandeling op 4 maart 2022, waarbij namens [de Stichting] is verschenen de heer [A] . [gedaagde] was via een Teams-verbinding aanwezig.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurde vanaf 1 augustus 2018 van [de Stichting] het appartement gelegen aan [het adres] in [plaats] tegen een huurprijs van, laatstelijk, € 947,20 per maand (inclusief servicekosten en voorschot voor blokverwarming).
2.2.
In de huurovereenkomst is in artikel 3.6, voor zover van belang, bepaald:
“(…) Voor iedere kalenderdag dat huurder te laat is met de betaling van de huur, is huurder aan verhuurder een direct opeisbare boete (zonder gerechtelijke tussenkomst) verschuldigd van € 25 per kalenderdag tot de dag waarop de huur op de rekening van de huurder is gestort, met een maximum van € 2.500,00.”
2.3.
In de algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte, die op de huurovereenkomst van toepassing zijn verklaard, is in artikel 12.6 bepaald:
(…) Huurder is aansprakelijk voor schade aan het gehuurde, die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst. Alle schade, behalve brandschade, wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan. (…)”
2.4.
Partijen zijn overeengekomen dat de huurovereenkomst door [gedaagde] is opgezegd per 1 september 2021. In de e-mail van 26 augustus 2021 van [de Stichting] , waarin de tussen partijen gemaakte afspraken schriftelijk zijn bevestigd, is het volgende opgenomen:
“(…) Zoals gisteren telefonisch besproken wens jij de huur per 1 september a.s. op te zeggen wegens de betalingsachterstand (juli en augustus).Dat zou betekenen dat de huur blijft doorlopen tot 30 september a.s.Teneinde jou financieel tegemoet te komen zal ik na de eindoplevering meteen opzoek gaan naar een nieuwe huurder.
Op het moment dat een nieuwe huurder start met betalen van de huur van de woonruimte zal jou de huur vanaf dat betreffende moment tot en met 30 september a.s. worden gekweten.
De borg verrekenen we met verschuldigde huur over juli. De huur over augustus blijf je verschuldigd. De verschuldigdheid van de huur over de maand september conform bovenstaande. (…)”
2.5.
Op 30 augustus 2021 heeft een eindinspectie van het gehuurde plaatsgevonden. In het rapport van de eindinspectie staat, voor zover van belang, opgenomen dat in het rapport alle bij partijen bekende gebreken of wijzigingen zijn vermeld. Voorts is opgenomen dat door [de Stichting] als verhuurder geen afstand wordt gedaan van het recht op vergoeding van schade die naderhand mocht blijken.
2.6.
[de Stichting] bericht [gedaagde] op 9 september 2021 via WhatsApp als volgt:
“We zijn met de vloer in de keuken bezig. Die is aardig beschadigd. Wat is daarmee gebeurd?”
2.7.
[gedaagde] bericht [de Stichting] op 10 september 2021 via WhatsApp als volgt:
“(…) Wat die vloer betreft die was al in slechte staat toen ik daar kwam wonen. Bovendien heb ik een brief getekend door jou waarin staat dat jij de woning zo accepteert dus moet je nu niet gaan piepen. (…)”
2.8.
[de Stichting] bericht [gedaagde] op 12 september 2021 per brief als volgt:
“(…) Gedurende de huurperiode is er voortdurend sprake geweest van aanzienlijke huurachterstanden waarbij wij veelvuldig contact met u hebben gezocht, teneinde een oplossing te zoeken, zonder enige reactie van u. Nadat er in 2020 enige verbetering heeft plaatsgevonden zijn er vanaf april 2021 wederom aanzienlijke achterstanden ontstaan. Het mag duidelijk zijn dat u zich niet als een goed huurder heeft gedragen. Een en ander heeft inmiddels geleid tot de overeenstemming zoals verwoord in de mail van d.d. 26 augustus 2021 (…)
(…) Inmiddels hebben wij een specialistisch bedrijf ingeschakeld om de vloer te schouwen. Hieruit komt naar voren dat de vloer in de keuken in slechte staat verkeerd. Er is flinke vochtschade waardoor de vloer is gaan ‘bollen’. (…)
(…) Conform de mail van d.d. 26 augustus 2021 wordt de achterstand van juli (€ 947,20) verrekend met de borg (€ 920,-). Rest € 27,20. Daarnaast bent u de gehele maand augustus verschuldigd (€ 947,20), alsmede september (€ 947,20). Totaal heeft u per heden derhalve € 1.921,60,- aan achterstallige huur. Aangezien de huur een brengschuld is bent u in gebreke en verzuim.
Inzake het parket wachten wij op de offerte van herstel (indien mogelijk). De keuken en woonruimte zal dienen te worden geschuurd, schoongemaakt en geolied. Indien dit niet mogelijk blijkt zal er een nieuwe vloer gelegd dienen te worden.
(…) Inzake de teruggaaf van de stookkosten (€ 94,44 & 54,96) mag u deze verrekenen met de achterstallige huur. Het bedrag ter hoogte van € 1.772,20 ontvangen wij graagvóór woensdag 15 september a.s.(…)
(…) Daarnaast zullen wij bij het uitblijven van betaling alsmede het verwezenlijken van een passende oplossing inzake de schade aan het parket over alle dagen dat u over de gehele huurperiode te laat bent geweest een boete van € 25,- (indexatie 1 januari 2003) per kalenderdag in rekening brengen conform artikel 3.6. van de huurovereenkomst. (…)
2.9.
[de Stichting] bericht [gedaagde] op 27 september per e-mail als volgt:
“(…) Helaas hebben wij van u geen betaling mogen ontvangen van het door u verschuldigde bedrag ter hoogte van € 1.772,20,-. Tevens hebben wij geen reactie mogen ontvangen op ons schrijven van d.d. 12 september jl. waardoor u kennelijk niet voornemens bent om te een minnelijke regeling te komen.
Conform artikel 3.6. van de huurovereenkomst brengen wij u daarom bij deze een direct opeisbare boete in rekening van € 25,- per dag over de dagen dat u te laat bent met de betaling van de verschuldigde huur. Conform de tabel in de bijlage betreft dat in 2021 tot op heden 245 dagen, hetgeen een boete behelst ter hoogte van € 6.125,-. Deze boete is loopt verder op bij nadere uitblijving van de verschuldigde huur. (…)
(…) In de afgelopen periode hebben zich meerdere deurwaarders gemeld op uw adres (zie bijlage). Dit betekent dat u zich niet heeft uitgeschreven terwijl u dit wel verplicht bent bij einde huur. U dient het gehuurde vrij van gebruiksrechten op te leveren (art. 2.3 algemene bepalingen) hetgeen u nalaat. Wilt u mij onderbouwd met een verhuisbericht laten weten als u uitgeschreven ben. Tot op het moment dat u bent uitgeschreven loopt de huur door (art. 2.7 algemene bepalingen). Wij hebben de gemeente [plaats] verzocht een adressenonderzoek naar u in te stellen maar dit duurt helaas vaak enkele maanden voordat deze u uitschrijven. (…)
Aangezien wij van u geen passende oplossing inzake de schade aan het parket in de keuken hebben mogen ontvangen hebben wij Van deer Veen parket verzocht een offerte op te stellen voor het herstel van deze schade. Deze offerte heb ik bijgevoegd. (…)”
2.10.
[gedaagde] bericht [de Stichting] op 27 september per e-mail als volgt:
“(…) Wat betreft de achterstand wil ik u verwijzen naar ons mail contact van 26 augustus 2021 waar wij duidelijke afspraken hebben gemaakt omtrent betaling van de achterstand, deze zou ik zo snel als mogelijk aan u voldoen. Het kan dan dus niet zo zijn dat u mij achteraf de boete in rekening brengt. Ik heb dan ook de betaling van de maand augustus vandaag voldaan. Wat betreft de betaling van de maand september heb ik u gevraagd om een correcte eind afrekening inclusief alle facturen van de verwarming, deze blijft tot heden in gebreke.
Op 18 September heb ik de woning bezocht en heb geconstateerd dat de woning reeds bewoond was, U komt dan ook de afspraken die wij in het zelfde mailcontact op 26 Augustus hebben gemaakt dus niet na. Ik heb dus overduidelijk geen correcte eindafrekening van U ontvangen en heb om die reden de betaling van september nog niet voldaan. (…)”
2.11.
[de Stichting] bericht [gedaagde] op 27 september 2021 per e-mail als volgt:
“(…) Het is correct dat het appartement inmiddels bewoond is, vandaar dat ik u gevraagd heb u uit te schrijven op dit adres en mij hiervan melding te geven. De huidige bewoner kan zich niet inschrijven en kan derhalve gevolgwijze momenteel geen aanspraak maken op huurtoeslag. Tot die tijd loopt de huur door daar het gehuurde vrij van gebruiksrechten dient te worden opgeleverd. (…)
(…) Voor partijen lijkt het mij echter verstandig dat we een streep onder deze kwestie kunnen zetten en u duidelijkheid heeft waar u aan toe bent. Ik stel derhalve het volgende voor:
1. U schrijft zich nog deze week uit en stuurt mij hiervan een afschrift zodat de huidige bewoner ten volle gebruik van het appartement kan maken. U kunt hiervoor een afspraak maken bij de Gemeente Enschede .2. U betaalt mij uiterlijk deze week de verschuldigde huur t/m 15 september, zijnde € 473,60.3. U betaalt mij uiterlijke deze week de kosten voor reparatie van de vloer ter plaatse van de keuken, zijnde € 820,-.4. Partijen geven finale kwijting over en weer. (…)”
2.12.
[gedaagde] heeft [de Stichting] op 27 september 2021 om 21:25 per e-mail als volgt bericht:
“(…) Ik zal mij voor einde week uitschrijven en u een bewijs toesturen.
Wat betreft de vloer; U heeft alle schade gezien op de dag van oplevering en heeft deze op dat moment geaccepteerd. Daarnaast kunnen we het er wel over eens zijn dat deze op moment van bewoning door mij al schade had, weliswaar is deze niet in dezelfde staat opgeleverd maar dat houd niet in dat ik verantwoordelijk ben voor alle schade. (…)”
2.13.
Het gehuurde is vanaf medio september 2021 door [de Stichting] opnieuw verhuurd. [gedaagde] heeft zich eind september 2021 uitgeschreven.

3.Het geschil

3.1.
[de Stichting] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
I. tot betaling van € 820,- aan [de Stichting] binnen acht dagen na betekening van het vonnis voor de parketvloer;
II. tot betaling van € 392,79 aan [de Stichting] binnen acht dagen na betekening van het vonnis voor de restant verschuldigde huur over de maand september 2021;
III. tot betaling van de contractueel overeengekomen boete van € 2.500,-;
IV. in de kosten van deze procedure, onder de bepaling dat dat de proceskosten voldaan dienen te worden binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en - voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede in de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [de Stichting] .
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is of [gedaagde] gehouden is de gevorderde herstelkosten voor de parketvloer, de restant verschuldigde huur over de maand september 2021 en de contractueel overeengekomen boete en (proces)kosten aan [de Stichting] te betalen.
Herstelkosten parketvloer
4.2.
[de Stichting] vordert € 820,- aan schadevergoeding voor herstel(werkzaamheden) aan de parketvloer. [de Stichting] heeft ter onderbouwing van de stelling dat er door [gedaagde] schade is veroorzaakt aan de parketvloer foto’s overgelegd van de situatie bij aanvang en bij einde van de huurovereenkomst tussen partijen. Omdat [gedaagde] bij de eindoplevering van het gehuurde heeft medegedeeld dat de schade aan de parketvloer reeds bij aanvang van de huurperiode aanwezig was, is [de Stichting] bij de eindinspectie daarvan uitgegaan. Na de eindinspectie heeft [de Stichting] de foto’s vergeleken, waaruit blijkt dat de schade aan de parketvloer gedurende de huurperiode van [gedaagde] is ontstaan. [gedaagde] is op grond van artikel 12.6 van de algemene bepalingen aansprakelijk voor de schade aan de parketvloer, aldus [de Stichting] .
4.3.
[gedaagde] heeft hiertegen als verweer gevoerd dat de schade aan de parketvloer tijdens de eindinspectie van het gehuurde met [de Stichting] is besproken en dat [de Stichting] daarmee akkoord was. De vlek op de parketvloer is ontstaan door lekkage van een vuilniszak. De bolling in de vloer zat op de plek waar de wasmachine stond en deze schade was reeds aanwezig toen [gedaagde] het gehuurde betrok.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Wanneer de door [de Stichting] overgelegde foto’s worden bezien, is duidelijk zichtbaar dat er bij aanvang van de huurovereenkomst reeds enige gebruikssporen op de parketvloer zichtbaar waren. De kantonrechter stelt vast dat er gedurende de huurperiode van [gedaagde] schade aan de parketvloer is ontstaan op de plek waar de vuilnisemmer heeft gestaan. Dit betreft schade wat meer is dan te verwachten gebruikelijke slijtage aan een parketvloer. [gedaagde] is aansprakelijk voor die schade. Voor zover [de Stichting] heeft aangevoerd dat de schade aan de parketvloer er tevens uit bestaat dat de parketvloer is gaan ‘bollen’ op de plek waar de wasmachine stond, zal de kantonrechter hieraan voorbij gaan. [gedaagde] heeft betwist dat hij die schade heeft veroorzaakt en [de Stichting] heeft hiervan geen foto’s overgelegd.
4.5.
De vraag die vervolgens voorligt is wat de omvang van de schade is waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is. Vast staat dat [de Stichting] tot op heden niet is overgegaan tot het daadwerkelijk herstel van de parketvloer. Ook is van belang dat [de Stichting] ter zitting te kennen heeft gegeven dat de parketvloer in 2015 in het gehuurde is gelegd en daarmee ruwweg drie jaar oud was bij aanvang van de huurovereenkomst. Gelet op het feit dat er bij aanvang van de huurovereenkomst tussen partijen reeds gebruikssporen zichtbaar waren, acht de kantonrechter het onredelijk om het gevorderde bedrag, zijnde de kosten van het verwijderen en het opnieuw aanbrengen van een parketvloer in de keuken toe te wijzen. [de Stichting] zou dan immers in een betere positie komen te verkeren dan dat zij bij aanvang van de huurovereenkomst tussen partijen was.
4.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:97 BW begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, dan wordt zij begroot. De kantonrechter ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de reeds aanwezige gebruikssporen bij aanvang van de huurovereenkomst en met betrekking tot de bolling in de vloer ter hoogte van de wasmachine waarvoor [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden gehouden, aanleiding de door [gedaagde] veroorzaakte schade op grond van aan de parketvloer abstract te begroten op een bedrag van € 300,-. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag voor de herstelwerkzaamheden aan de parketvloer.
Restant huur september 2021
4.7.
[de Stichting] vordert een bedrag van € 392,79 aan restant verschuldigde huur over de maand september 2021. Hiertoe heeft [de Stichting] aangevoerd dat [gedaagde] in ieder geval tot en met 28 september 2021 huur verschuldigd is, omdat hij zich niet (tijdig) bij de gemeente heeft uitgeschreven. Hierdoor kon de nieuwe huurder zich niet inschrijven als gevolg waarvan geen aanspraak kon worden gemaakt op huurtoeslag. Daarnaast heeft [gedaagde] zijn internet- en tv-abonnement bij Ziggo niet opgezegd. [gedaagde] heeft voor de maand september 2021 reeds een bedrag van € 473,60 voldaan. Resteert een bedrag van € 410,45 ((28/30 dagen x € 947,20) - € 473,60 = € 410,45). Na verrekening van stookkosten van € 17,66 resteert een bedrag van € 392,79 als zijnde restant huur over de maand september 2021.
4.8.
[gedaagde] betwist dat hij voormeld bedrag als restant huur verschuldigd is. Daartoe heeft [gedaagde] aangevoerd dat de woning medio september 2021 opnieuw verhuurd is aan een nieuwe huurder. Hij is op 21 september 2021 langsgereden en zag op dat moment dat de woning reeds verhuurd was. [de Stichting] heeft dit niet eerder aan hem bevestigd. [gedaagde] heeft zich eind september 2021 uitgeschreven.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de restant huur over de maand september 2021 niet verschuldigd is. Daartoe acht zij het volgende redengevend. Ervan uitgaande dat voor het gehuurde aanspraak kan worden gemaakt op huurtoeslag, zoals [de Stichting] heeft gesteld, dan gold dat ook voor [gedaagde] . Hij mocht aanspraak maken op de huurtoeslag voor het gehuurde tot aan het moment dat hij niet langer huur verschuldigd was. Voor [gedaagde] bestond de verplichting om zich uit te schrijven bij de gemeente vanaf het moment dat hij wetenschap had van een nieuwe huurder. Dit is door [de Stichting] eerst in de avond van 27 september 2021 aan [gedaagde] bevestigd. [gedaagde] is op 28 september 2021 overgegaan tot uitschrijving bij de gemeente [plaats] .
4.10.
Onder de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] verwijtbaar niet eerder tot uitschrijving bij de gemeente is overgegaan. Het had op de weg van [de Stichting] gelegen om [gedaagde] hierover eerder te informeren. Dit heeft [de Stichting] nagelaten. Dat [gedaagde] niet eerder is overgegaan tot uitschrijving op het adres dient dan ook voor rekening van [de Stichting] te komen en maakt niet dat [gedaagde] over de tweede helft van september 2021 nog huur verschuldigd was. Voor zover [de Stichting] heeft aangevoerd dat [gedaagde] niet is overgegaan tot het opzeggen van zijn internet en/of tv-abonnement wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat [gedaagde] over de tweede helft van september 2021 nog huur verschuldigd was.
Contractuele boete
4.11.
[de Stichting] vordert een bedrag van € 2.500,- aan contractuele boete op grond van artikel 3.6 van de huurovereenkomst. Ter onderbouwing van de vordering heeft [de Stichting] aangevoerd dat [gedaagde] in totaal 505 dagen in verzuim is geweest om de huur (tijdig) te betalen. De contractuele boete is gemaximeerd op een bedrag van € 2.500,-, zijnde gelijk aan 100 dagen verzuim. Volgens [de Stichting] is het evident dat [gedaagde] meer dan 100 dagen in verzuim is geweest, zodat het gevorderde bedrag aan contractuele boete toewijsbaar is.
4.12.
[gedaagde] maakt bezwaar tegen de gevorderde contractuele boete. Het is volgens hem onredelijk dat de contractuele boete hem nu in rekening wordt gebracht, terwijl de contractuele boete ziet op diverse betalingen die hij in het verleden niet tijdig heeft voldaan.
[de Stichting] heeft de contractuele boete volgens [gedaagde] nooit schriftelijk aangezegd.
4.13.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het had op weg van [de Stichting] gelegen om, indien zij aanspraak wenste te maken op de contractuele boete over een bepaalde periode, dit aan [gedaagde] kenbaar te maken. De kantonrechter stelt vast dat [de Stichting] hiertoe eerst eind september 2021 is overgegaan (zie r.o. 2.8. en 2.9.) Vast staat dat partijen omstreeks 26 augustus 2021 afspraken hebben gemaakt over de beëindiging van de huurrelatie, waarbij met geen woord is gerept over de thans door [de Stichting] gevorderde contractuele boete die bijna volledig ziet op niet tijdige betalingen door [gedaagde] in de periode augustus 2018 tot en met augustus 2021. Gelet op de afspraken die partijen hebben gemaakt over de beëindiging van de huurovereenkomst op 26 augustus 2021 en waar [gedaagde] zich aan heeft gehouden, kan [de Stichting] hierop niet terugkomen en alsnog aanspraak maken op de contractuele boete vanaf de beginperiode van de huurovereenkomst tot aan het moment dat de afspraken zijn gemaakt.
4.14.
[de Stichting] vordert ook de contractuele boete over de maanden augustus 2021 en september 2021. Ten aanzien van de contractuele boete over voormelde maanden overweegt de kantonrechter als volgt. Vast staat dat [gedaagde] op 27 september 2021 de huur voor augustus 2021 heeft betaald. [gedaagde] is hiertoe dus overgegaan nadat [de Stichting] de contractuele boete heeft aangezegd in de e-mail van 27 september 2021 (zie r.o. 2.9.) Indien [de Stichting] aanspraak had willen maken op de contractuele boete over de maand augustus 2021, had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [de Stichting] gelegen om dit in haar e-mail van 26 augustus 2021 kenbaar te maken. Dit heeft [de Stichting] nagelaten, zodat de gevorderde contractuele boete over augustus 2021 zal worden afgewezen.
4.15.
Ten aanzien van de contractuele boete over september 2021 acht de kantonrechter het volgende van belang. Eerst op 28 september 2021 kon het [gedaagde] duidelijk zijn dat, en voor welk bedrag, hij de huur over de maand september 2021 verschuldigd was geworden aan [de Stichting] . Niet geoordeeld kan daarom worden dat [gedaagde] met zijn betaling op 28 september 2021 verwijtbaar te laat was met het betalen van de huur over de eerste helft van de maand september 2021. Zoals hiervoor onder r.o. 4.7. tot en met r.o. 4.10. is overwogen, is [gedaagde] over de tweede helft van september 2021 geen huur verschuldigd. Dit betekent dat de gevorderde contractuele boete over de maand september 2021 door de kantonrechter eveneens zal worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
4.16.
[de Stichting] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] , nu hij in persoon heeft geprocedeerd, begroot op nihil.
4.17.
De kantonrechter zal de door [de Stichting] gevorderde nakosten afwijzen, omdat een vordering tot veroordeling in de nakosten slechts toewijsbaar is indien een partij een (volledige) proceskostenveroordeling verkrijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 300,- aan [de Stichting] binnen acht dagen na betekening van het vonnis voor de parketvloer;
5.2.
veroordeelt [de Stichting] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft onderdeel 5.1. uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022. (TD)