ECLI:NL:RBOVE:2022:1165

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
ak_21_400
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op loonaanvullende WGA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een loonaanvullende WGA-uitkering voor de belanghebbende, die sinds 2005 in dienst was als leraarondersteuner. De belanghebbende had zich in 2009 ziekgemeld vanwege psychische klachten en ontving vanaf 2011 een WGA-uitkering. De verzekeringsarts had in 2013 vastgesteld dat de belanghebbende een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% had, maar dat er op dat moment nog een kans op verbetering bestond. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat de verzekeringsarts op basis van de medische situatie op de datum in geding (15 augustus 2013) terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven dat de belanghebbende op dat moment nog in staat was om met arbeid ten hoogste 20% van het maatmaninkomen te verdienen, en dat er een kans op verbetering van haar belastbaarheid bestond. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: Awb 21/400

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres,
gemachtigde: [naam 1]
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J. van Dalfsen,
en

[naam 2] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder belanghebbende medegedeeld dat haar loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 80-100%.
Bij besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 26 februari 2021 heeft de rechtbank Rotterdam het dossier gezonden aan de rechtbank Overijssel met het verzoek de behandeling over te nemen.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 op zitting behandeld. Voor eiseres is verschenen [naam 3] bijgestaan door A. Straatman, arts-gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Belanghebbende is niet verschenen.
Overwegingen
Feiten
1.1
Belanghebbende is op 1 januari 2005 in dienst getreden bij [eiseres] ) als leraarondersteuner voor 31,90 uur per week. Op 2 november 2009 heeft zij zich wegens psychische klachten ziekgemeld. Verweerder heeft belanghebbende met ingang van 31 oktober 2011 een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet WIA toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 1 maart 2012 heeft verweerder deze uitkering met ingang van 30 april 2012 beëindigd en haar met ingang van die datum een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, eveneens naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2
Op 29 mei 2013 heeft belanghebbende verweerder gevraagd om een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2013. Verweerder heeft vervolgens verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Daarop heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals hiervoor in de rubriek ‘Procesverloop’ uiteen is gezet.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat belanghebbende ongewijzigd recht heeft op een loonaanvullende WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80-100%. Volgens verweerder is er geen sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, omdat op 15 augustus 2013 een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid bestond. Hieraan liggen de verzekeringsgeneeskundige rapporten en een arbeidskundig rapport ten grondslag.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt -samengevat weergegeven- dat belanghebbende meer arbeidsbeperkt is dan door verweerder is vastgesteld. Op 1 maart 2013 verrichtte belanghebbende vrijwilligerswerk en dat bleek niet haalbaar. Rond de datum van het primaire besluit of kort daarna is belanghebbende hiermee volledig gestopt omdat dit te hoog gegrepen bleek. Meer werken dan belanghebbende aan kan is één van de kenmerken van haar aandoening. Dit kan leiden tot verergering van de klachten en het medische beeld. Op 1 juli 2013, de datum van herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van belanghebbende door de verzekeringsarts, dan wel 1 juli 2014, had de prognose moeten zijn dat er in alle redelijkheid en billijkheid geen verwachting meer mocht worden gekoesterd van een meer dan geringe kans op relevant herstel en had belanghebbende wegens duurzame arbeidsongeschiktheid een uitkering Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) toegekend moeten worden.
De beoordeling door de rechtbank
4.1
In geschil is of de volledige arbeidsongeschiktheid van belanghebbende ten tijde van de datum in geding (15 augustus 2013) moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat zij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3
Voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert verweerder het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen als duurzaam aangemerkt als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.
Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en, zo ja, in hoeverre, die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
4.4
Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, en 25 maart 2020, ECLI:NL:CRVB: 2020:824) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5
Benadrukt wordt dat het er niet om gaat of op de datum in geding nog enige verbetering van de gezondheidstoestand van belanghebbende verwacht kon worden. Ook is niet van belang het feitelijke verloop van de gezondheid, zoals dat nu bekend is, ruim negen jaar ná de datum in geding. Bepalend is of op dat moment terecht de verwachting bestond dat haar functionele mogelijkheden – haar belastbaarheid voor arbeid – zouden kunnen toenemen.
5. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met haar ex-werkgever. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door deze uitspraak bij de werkgever bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens en namen van (specialistische) behandelcentra in deze uitspraak voor zover mogelijk vermeden.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag. De verzekeringsarts heeft in haar rapport van 1 juli 2013 en aanvullend rapport van 12 augustus 2013 aangegeven dat belanghebbende aangewezen is op routinematige werkzaamheden en een voorspelbare werksituatie, waarbij geen sprake is van veelvuldige deadlines/produktiepieken, hectiek of hoge tijdsdruk. De werkomgeving dient rustig te zijn (niet te veel prikkels/lawaai). Daarnaast is belanghebbende beperkt ten aanzien van conflicthantering, direct contact met patiënten/hulpbehoevenden en leidinggevende taken met dragen van hoge eindverantwoordelijkheid. Zwaar tilwerk en langdurig staan en lopen zijn beperkt op psycho-energetische gronden. Zij is aangewezen op regelmatige werktijden in dagdienst voor maximaal vier uur per dag, 10 uur per week.
Daarbij heeft de verzekeringsarts de verwachting uitgesproken dat de medische situatie op lange termijn kan verbeteren door langdurige behandeling. De verwachting is dat de functionele mogelijkheden op lange termijn kunnen toenemen.
6.2
In het rapport van 12 augustus 2013 heeft de verzekeringsarts aangegeven dat de ontvangen medische informatie van de klinisch psycholoog/psychotherapeut het oordeel over de belastbaarheid van belanghebbende bevestigt.
6.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 april 2020 gesteld dat uit de rapportages van de verzekeringsarts blijkt dat geput is uit reguliere bronnen, dossier, bevindingen bij eigen onderzoek en inlichtingen van de behandelende sector. Door een intensieve behandeling was enige stabilisatie in de medische klachten bereikt. Deze behandeling was in maart 2013 beëindigd. Ook zijn door de behandelaar in juli 2013 ook verbeteringen in de medische gesteldheid beschreven. De ingezette behandeling is gericht op verder stabilisatie en verder zetten van resocialiserende stappen. Er is beperkte draagkracht, waardoor het evenwicht wankel is. De behandelaar kan vinden in een dagstructuur en -invulling in de vorm van parttime arbeid, zoals door de verzekeringsarts voorgesteld.
Gegeven de verkregen informatie van de behandelaar inzake het behandeldoel verdere resocialisatie, met omvatten van (betaald) werk, én het feit dat pas recent afronding was bereikt van het intensieve behandeltraject op het moment van beoordelen door de verzekeringsarts op 1 juli 2013, is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening dat op terechte gronden destijds gesteld is dat er méér dan geringe kans bestond op verbetering van de belastbaarheid.
6.4
Van de zijde van eiseres zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan getwijfeld kan worden aan het oordeel van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Conclusie
7. De rechtbank onderschrijft het resultaat van de medische beoordeling en is van oordeel dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van belanghebbende op 15 augustus 2013 niet als duurzaam in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA kan worden aangemerkt. Dit betekent dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand dient te worden gelaten.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, rechter, in aanwezigheid van
Y. van Arnhem, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.