ECLI:NL:RBOVE:2022:1162

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
ak_21 _ 728 en ak_21_784
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor gebruik loswal zonder vergunning op grond van de Wet natuurbescherming

In deze zaak gaat het om beroepen tegen een last onder dwangsom die is opgelegd vanwege het gebruik van een loswal zonder de vereiste vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. De rechtbank Overijssel heeft op 29 april 2022 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht heeft vastgesteld dat er sprake is van een overtreding van de wet, maar dat de aan de last verbonden begunstigingstermijn te lang is. De eisers, die bezwaar maakten tegen het gebruik van de loswal, hebben gelijk gekregen in hun beroep, omdat de begunstigingstermijn niet in verhouding staat tot de overtreding. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers toegewezen en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/728 en AWB 21/784

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

1. het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerlandeiser in AWB 21/728 en derde-partij in AWB 21/784 (het college);
2. [naam 1] en [naam 2]te [plaats] , eisers in AWB 21/784 en derde-partij in AWB 21/728 ( [eisers] ),
gemachtigde: mr. R.S. Wertheim,
en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van [eisers] van 18 mei 2020 afgewezen.
Hiertegen hebben [eisers] bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en aan de gemeente Steenwijkerland (de gemeente) een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen het bestreden besluit hebben zowel het college als [eisers] beroep ingesteld. [eisers] hebben ook de voorzieningenrechter verzocht om ten aanzien van het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 13 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen (zaaknummer AWB 21/726).
Bij besluit van 23 september 2021 heeft verweerder de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot 26 oktober 2021.
Naar aanleiding van het besluit van 23 september 2021 hebben [eisers] hun beroep met nadere gronden aangevuld.
Bij besluit van 17 november 2021 heeft verweerder het besluit van 23 september 2021 bekrachtigd, omdat was gebleken dat dat besluit onbevoegd was genomen.
Daarna hebben beide partijen nog nadere reacties ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022. Namens eisers was [naam 1] aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens het college zijn verschenen F. de Graaf en drs. J.D. Slager. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Booij en
H.A. Verkerk.

Overwegingen

Aanleiding
1.1
[eisers] wonen aan de [adres 1] in [plaats] , vlakbij het Natura 2000-gebied ‘De Wieden’ (hierna te noemen: het Natura 2000-gebied). Op en rond het adres [adres 2] in Giethoorn heeft de gemeente een loswal gerealiseerd. De loswal is bedoeld om te worden gebruikt voor het aanmeren van pontons en het verladen van goederen. Exploitant van de loswal is de gemeente. Voor de realisatie en exploitatie van deze loswal is nooit een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) aangevraagd en verleend.
1.2
Bij brief van 18 mei 2020 hebben onder meer [eisers] verweerder gevraagd om handhavend op te treden tegen het gebruik van de loswal zonder dat de daarvoor vereiste vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is verleend. Volgens [eisers] is deze vergunning vereist, omdat het gebruik van de loswal leidt tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied, zoals ook blijkt uit de toelichting bij het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’, dat op 21 april 2020 is vastgesteld.
1.3
Aan het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat, kort samengevat, op dat moment geen sprake was van overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, omdat ten tijde van dat besluit een verbod gold voor het conventioneel mechanisch laden en lossen op de loswal, waardoor de loswal toen niet werd gebruikt. Ook was het volgens verweerder ten tijde van het primaire besluit niet klaarblijkelijk dat een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb zou plaatsvinden.
1.4
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat wel sprake is van overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, omdat de gemeente het gebruik van de loswal ten tijde van dat besluit toestond. Omdat het gebruik van de loswal leidt tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied en significante gevolgen daarvan op dat gebied niet kunnen worden uitgesloten, is voor het gebruik van de loswal een Wnb-vergunning vereist. Omdat de gemeente niet over een dergelijke vergunning beschikt, is het gebruik van de loswal in strijd met artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, aldus verweerder.
De bestreden last onder dwangsom
2.1
In het bestreden besluit heeft verweerder aan de gemeente de last opgelegd om de overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb binnen zes maanden na de verzending van dat besluit (de begunstigingstermijn) te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de gemeente dit kan doen door bijvoorbeeld:
- een vergunbare aanvraag in te dienen voor het gebruik van de loswal waarover voor het
verstrijken van de begunstigingstermijn duidelijkheid bestaat of verweerder voornemens is
daaraan medewerking te verlenen; of bijvoorbeeld
- het gebruik van de loswal aantoonbaar te beperken tot het niveau waarbij sprake is van een
depositie van minder dan 0,00 mol/ha/jaar en dat niveau te onderbouwen met een AERIUS-
berekening vooraf en achteraf na verloop van een jaar; of bijvoorbeeld
- het gebruik van de loswal geheel te staken en het gebruik voor derden onmogelijk te maken
behoudens voor zelfstandige projecten waarvan de stikstofdepositie wordt toegerekend aan
dit zelfstandige project; of bijvoorbeeld
op andere wijze waarbij de overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb binnen
de begunstigingstermijn wordt beëindigd en daarna beëindigd blijft.
2.2
Aan het niet (tijdig) voldoen aan de last heeft verweerder een dwangsom verbonden van € 2.500,- per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 25.000,-.
2.3
Als gevolg van het besluit van 23 september 2021, zoals bekrachtigd bij het besluit van 17 november 2021, eindigde de begunstigingstermijn op 26 oktober 2021.
Beoordeling van de beroepen
3. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van [eisers] van rechtswege mede betrekking op het besluit van
23 september 2021, zoals dat is bekrachtigd bij het besluit van 17 november 2021.
Dat geldt niet voor het beroep van het college. Het college heeft dat besluit niet bestreden en het college zou daar ook geen belang bij hebben.
Bevoegdheid van het college om beroep in te stellen
4.1
[eisers] hebben gesteld dat het door de gemeente ingestelde beroep onbevoegd is ingediend, omdat daaruit niet blijkt dat het is ingediend door het college. Ook kan volgens [eisers] niet worden aangenomen dat het beroep is ingediend door de burgemeester, omdat het is medeondertekend door de (gemeente)secretaris.
4.2
Het college heeft in reactie op deze stelling van [eisers] de besluitenlijst van zijn vergadering van 23 april 2021 en een op 18 mei 2021 ondertekende machtiging ingediend. Uit de besluitenlijst blijkt dat het college op 23 april 2021 heeft besloten om met een bij dat besluit gevoegde brief beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Uit de machtiging blijkt dat de Teamleider Samenleving en Ontwikkeling drs. J.D. Slager heeft gemachtigd om het college te vertegenwoordigen in beroepsprocedures.
4.3
In artikel 59a van de Gemeentewet staat dat de stukken die van het college uitgaan, door de burgemeester worden ondertekend en door de secretaris worden medeondertekend.
4.4
In de brief van 26 april 2021, waarmee het beroep is ingesteld, staat inderdaad niet expliciet dat dit wordt ingesteld door het college. De brief is echter wel ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de secretaris. Per brief van 27 mei 2021 heeft de gemeente de beroepsgronden ingediend. Die brief is ondertekend door drs. J.D. Slager en daarin staat dat het beroep is ingesteld door het college.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het college met de ingediende stukken heeft aangetoond dat hij op rechtsgeldige wijze beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. In wat [eisers] hierover hebben aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen reden om dat beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Relativiteitsvereiste
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van [eisers] . Ook zijn partijen het erover eens dat de belangen van [eisers] bij behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving zo verweven zijn met de belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat de betrokken normen in de Wnb in dit geval mede strekken tot bescherming van de belangen van [eisers] . De rechtbank volgt partijen hierin. Dit betekent dat het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb niet aan een eventuele gegrondverklaring van het beroep van [eisers] in de weg staat.
Is sprake van een overtreding?
6.1
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
6.2
Voor zijn conclusie dat het gebruik van de loswal leidt tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied, heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar enkele bijlagen bij het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Eén van deze bijlagen is een berekening met AERIUS Calculator van 6 april 2020, die ten behoeve van het bestemmingsplan is opgesteld door Gras Advies. In deze AERIUS-berekening is vastgesteld dat het gebruik van de loswal leidt tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied van 0,01 mol/ha/jaar. Volgens verweerder is intern salderen ten aanzien van deze depositietoename niet mogelijk, zodat voor het gebruik van de loswal een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is vereist, omdat significante gevolgen daarvan voor het Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten.
6.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het gebruik van de loswal op zichzelf stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied tot gevolg heeft.
Volgens [eisers] is de depositietoename als gevolg van het gebruik van de loswal echter aanzienlijk hoger dan 0,01 mol/ha/jaar, mede omdat in de berekening van Gras Advies niet alle relevante activiteiten op en rond de loswal zijn meegenomen.
Volgens het college is geen sprake van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, omdat intern salderen wel mogelijk is. De loswal is namelijk onlosmakelijk verbonden met de naastgelegen molen en het daaromheen liggende terrein. Volgens het college kan de loswal in veel gevallen niet worden gebruikt zonder gebruik te maken van het terrein bij de molen. Daarnaast is de molen nu in gebruik als kantoorgebouw voor de huisvesting van buitengewoon opsporingsambtenaren, die het noodzakelijke toezicht op het gebruik van de loswal uitvoeren. Omdat de gasgestookte CV-installatie voor de verwarming van de molen is vervangen door elektrische verwarming, heft dat de toename van stikstofdepositie van 0,01 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied op en is sprake van intern salderen. Om die reden is volgens het college voor het gebruik van de loswal geen vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb nodig.
6.4
De rechtbank volgt het college niet in zijn betoog. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat het gebruik van de loswal niet onlosmakelijk is verbonden met de gewijzigde functie van de molen. Het college heeft niet aangetoond dat de molen en het bijbehorende terrein noodzakelijk zijn voor het gebruik van de loswal en dat de molen en loswal samen één project in de zin van de Wnb vormen, waarbinnen de depositietoename als gevolg van het gebruik van de loswal kan worden gesaldeerd met de gestelde depositieafname als gevolg van de vervanging van de gasgestookte CV-installatie van de molen door elektrische verwarming. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat voor het gebruik van de loswal een Wnb-vergunning nodig is en dat, omdat de gemeente niet over zo’n vergunning beschikt, sprake is van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.
6.5
De beroepsgronden van [eisers] , dat de activiteiten die op de loswal ten behoeve van Vakantiepark Giethoorn plaatsvinden ook aan de loswal moeten worden toegerekend en dat het gebruik van de loswal leidt tot een hogere depositietoename dan 0,01 mol/ha/jaar, kunnen verder onbesproken blijven. Over die gronden moet verweerder een standpunt innemen bij de beoordeling van de aanvraag van het college voor een Wnb-vergunning voor de loswal. Voor het onderhavige geschil is van belang dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het gebruik van de loswal zonder de vereiste Wnb-vergunning een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb oplevert, waartegen hij in beginsel handhavend dient op te treden.
Beginselplicht tot handhaving
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie
8.1
Het college stelt dat verweerder in het bestreden besluit had moeten onderzoeken of legalisering van de overtreding mogelijk is. Dat blijkt volgens het college uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1314, en 19 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY229. Verder heeft het college op dit punt aangevoerd dat op 20 mei 2021 een aanvraag voor een Wnb-vergunning bij verweerder is ingediend. Op 24 augustus 2021 heeft het college een nieuwe, uitgebreidere aanvraag voor een Wnb-vergunning bij verweerder ingediend.
8.2
De rechtbank overweegt dat de twee uitspraken van de Afdeling waarnaar het college ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft verwezen zien op zaken over bouwwerken die zonder de daarvoor vereiste (bouw)vergunning waren gebouwd. In dit geval gaat het om het realiseren van een project zonder dat de daarvoor vereiste Wnb-vergunning is verleend. Volgens jurisprudentie van de Afdeling is dan voor concreet zicht op legalisering vereist dat een ontvankelijke aanvraag voor een Wnb-vergunning voor de betrokken activiteit is ingediend, op basis waarvan het bevoegd gezag kan beoordelen of een vergunning kan worden verleend. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1604, rechtsoverweging 25.8, en de uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4394.
8.3
De rechtbank stelt vast dat het college de aanvragen voor een Wnb-vergunning ná het bestreden besluit bij verweerder heeft ingediend. Dit betekent dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft geconcludeerd dat er op dat moment geen concreet zicht op legalisatie bestond, omdat er nog geen aanvraag voor een Wnb-vergunning was ingediend. Dat medewerkers van verweerder het college op 26 oktober 2021 hebben meegedeeld dat verweerder voornemens is om de aangevraagde vergunning te verlenen, maakt dit niet anders.
Evenredigheid
9.1
Het college heeft aangevoerd dat verweerder het grote maatschappelijk belang van de loswal onvoldoende heeft meegewogen in het bestreden besluit. Ter zitting heeft het college toegelicht dat hij hiermee betoogt dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, omdat de loswal een onmisbare voorziening is voor het transport van met name grote voorwerpen van en naar het deel van Giethoorn dat geen straten, maar alleen water heeft en alleen via het water kan worden bereikt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat ongeveer zestig woningen en bedrijven voor het transport van grote voorwerpen afhankelijk zijn van de loswal en dat Giethoorn daarvoor geen alternatieve transportroute heeft.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat wat het college over het maatschappelijk belang
van de loswal heeft aangevoerd onvoldoende overtuigend is om te kunnen oordelen dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
Het college heeft het belang van de loswal voor (een deel van) Giethoorn niet met concrete stukken onderbouwd. Dat geldt ook voor de stelling dat er voor de zestig woningen en bedrijven geen alternatieve laad- en losmogelijkheid voor grote voorwerpen zou zijn, terwijl [eisers] deze stelling ter zitting gemotiveerd hebben betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in dit geval van handhavend optreden moet worden afgezien. Hieruit volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht is overgegaan tot handhavend optreden. De vraag is vervolgens of de opgelegde last onder dwangsom voldoet aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen.
De begunstigingstermijn
10.1
Artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb bepaalt dat bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn wordt gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Deze termijn wordt de begunstigingstermijn genoemd.
10.2
In het bestreden besluit heeft verweerder de gemeente een begunstigingstermijn van zes maanden gegeven. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat deze termijn redelijk is, gezien de duur van een vergunningverleningsproces en het maatschappelijk belang van de loswal voor de bewoners en ondernemers van Giethoorn.
10.3
Het college is van mening dat de begunstigingstermijn van zes maanden te kort is, omdat uit het bestreden besluit blijkt dat de duur van het vergunningverleningsproces in die termijn is inbegrepen. Daardoor heeft het college een veel beperktere termijn om een ontvankelijke aanvraag voor een Wnb-vergunning in te dienen. Ook bestaat hierdoor een reëel risico dat de begunstigingstermijn wordt overschreden, zonder dat het college daar invloed op heeft. Volgens het college is dat in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
10.4
Oudkerk en Koopal zijn van mening dat de gestelde begunstigingstermijn te lang is, omdat verweerder bij het bepalen van die termijn ten onrechte de duur van het vergunningverleningsproces heeft laten meewegen.
10.5
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat de begunstigingstermijn ertoe strekt de overtreding op te heffen, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Voor de vraag of een begunstigingstermijn in redelijkheid kan worden gesteld, is slechts van belang of binnen die termijn aan de last kan worden voldaan. Zie de uitspraken van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2797, en 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179. Zoals ook ter zitting is besproken, kan het gebruik van de loswal binnen één of enkele dagen worden beëindigd. Verweerder en het college hebben althans niet gesteld en aangetoond dat dit meer tijd nodig zou hebben. Dat betekent dat de gestelde begunstigingstermijn van zes maanden aanzienlijk langer is dan noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen, zodat deze termijn in strijd is met het bepaalde in artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb. [eisers] hebben terecht aangevoerd dat verweerder bij het bepalen van die termijn ten onrechte de periode voor het indienen en behandelen van een aanvraag voor een Wnb-vergunning heeft betrokken. Daarbij merkt de rechtbank op dat het indienen van een ontvankelijke aanvraag en de mededeling van verweerder dat hij voornemens is de aangevraagde vergunning te verlenen, de overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb niet beëindigt.
10.6
Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond van het college, dat de gestelde begunstigingstermijn te kort is, niet slaagt. Het beroep van [eisers] is op dit punt gegrond.
De hoogte van de dwangsom
11.1
Uit artikel 5:32b, derde lid, van de Awb volgt dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding moet staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
11.2
[eisers] hebben aangevoerd dat de aan de last verbonden dwangsom te laag is en, gelet op de belangen van de gemeente bij het gebruik van de loswal, onvoldoende prikkel zal zijn om de overtreding te beëindigen.
11.3
Het college heeft ter zitting verklaard zich aan de regels te willen houden en de intentie te hebben om de overtreding ongedaan te maken. Verder is niet gebleken dat het college geen gevolg heeft willen geven aan de opgelegde last onder dwangsom. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat de dwangsom in strijd is met het bepaalde in artikel 5:32b, derde lid, van de Awb.
Conclusie
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van het college ongegrond is.
13. Het beroep van [eisers] is gegrond, omdat de begunstigingstermijn uit het bestreden besluit te lang is. De rechtbank zal het bestreden besluit alsmede het besluit van 23 september 2021, zoals bekrachtigd bij het besluit van 17 november 2021, vernietigen en verweerder opdragen om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van [eisers] te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
Verzoek van [eisers]
14.1
[eisers] hebben de rechtbank gevraagd om in de uitspraak op hun beroep, in het geval dat het bestreden besluit wordt vernietigd, op de voet van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een zodanige voorlopige voorziening te treffen dat het effect van het vernietigde bestreden besluit en de daarin opgenomen last onder dwangsom behouden blijft en de gemeente het gebruik van de loswal binnen een nader te bepalen termijn beëindigt en beëindigd houdt zolang geen Wnb-vergunning is verleend.
14.2
De rechtbank overweegt dat verweerder in het nieuwe besluit op het bezwaar van [eisers] onder meer moet beoordelen of er inmiddels concreet zicht op legalisatie bestaat. Enerzijds hebben verweerder en het college in deze zaak gesteld dat het college een ontvankelijke aanvraag voor een Wnb-vergunning heeft ingediend en dat verweerder heeft aangegeven te willen meewerken aan vergunningverlening. Anderzijds heeft het college ter zitting verklaard dat de gemeente voor het gebruik van de loswal een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb heeft gevraagd voor een stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied van 0,07 mol/ha/jaar via extern salderen. [eisers] hebben gewezen op een persbericht van de provincie Overijssel van 11 februari 2022, waarin wordt meegedeeld dat Overijssel de mogelijkheid voor extern salderen opschort. Omdat dit ontwikkelingen van na het bestreden besluit zijn, zal verweerder een nieuw standpunt moeten innemen over de vraag of er concreet zicht op legalisering is. De rechtbank ziet hierin reden om in deze uitspraak niet de door [eisers] gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Daarbij heeft de rechtbank geen aanwijzingen dat het gebruik van de loswal in de periode tussen de datum van deze uitspraak en het nieuwe besluit op bezwaar zal leiden tot een dusdanige aantasting van het Natura 2000-gebied dat die voorlopige voorziening moet worden getroffen.
Proceskostenvergoeding
15.1
Omdat het beroep met zaaknummer AWB 21/728 ongegrond wordt verklaard, bestaat in dat beroep geen reden voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
15.2
Omdat het beroep met zaaknummer AWB 21/784 gegrond is, bestaat in die zaak wel aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding. In die zaak stelt de rechtbank de hoogte van de vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 759,-; wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
15.3
Ook moet verweerder in de zaak AWB 21/784 het door [eisers] betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer AWB 21/728 ongegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer AWB 21/784 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 26 maart 2021 alsmede het besluit van
23 september 2021, zoals bekrachtigd bij het besluit van 17 november 2021;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van [eisers] te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eisers] tot een bedrag van € 1.518,-;
  • gelast verweerder in de zaak AWB 21/784 het betaalde griffierecht van € 181,- aan [eisers] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
J.V. Poeles, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar gemaakt.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.