ECLI:NL:RBOVE:2022:1155

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
08.952262.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Corruptie en onttrekking aan beslag door manager van een bedrijf

Op 29 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 65-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur wegens corruptie en onttrekking aan beslag. De verdachte, die als manager werkzaam was bij [bedrijf 1] B.V., maakte zich schuldig aan het aannemen van geldbedragen van zakenrelaties, wat in strijd was met zijn plicht als werknemer. Dit leidde tot benadeling van het bedrijf en verrijking van de verdachte. Daarnaast onttrok hij een Nissan Primastar aan beslag dat door de curator was gelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde door het beslag te negeren en de auto in te ruilen voor een nieuwe. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder het argument dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte werd schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten, en de rechtbank legde een taakstraf op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de schending van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.952262.19 (P)
Datum vonnis: 29 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. Th. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan omkoping door het aannemen van geldbedragen van zakenrelaties en onttrekking van een voertuig aan het beslag.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2016 te Denekamp (Gemeente Dinkelland) en/of Oldenzaal en/of Enschede, althans in Nederland anders dan als ambtenaar, te weten als manager en/of directievertegenwoordiger en/of expediënt in (loon)dienstbetrekking werkzaam zijnde bij [bedrijf 1] B.V., naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een gift en/of belofte en/of dienst, te weten -(telkens) (de betaling van) een of meer geldbedragen van in totaal 46.191,75 euro, althans een (of meer) geldbedrag(en) (door tussenkomst van/via/aan zijn, verdachtes, bedrijf, te weten [bedrijf 2] ) van (vertegenwoordigers van) [bedrijf 3] B.V. en/of
-(telkens) (de betaling van) een of meer geldbedragen van in totaal 35.669,25 euro, althans een (of meer) geldbedrag(en) (door tussenkomst van/via/aan zijn, verdachtes, bedrijf, te weten [bedrijf 2] ) van (vertegenwoordigers van) [bedrijf 4] BV, heeft aangenomen en/of heeft gevraagd terwijl hij verdachte dit aannemen en/of vragen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 18 december 2018 te Denekamp (gemeente Dinkelland) en/of Hengelo, althans in Nederland opzettelijk een Nissan Primastar met kenteken [kenteken] , althans enig goed, waarop door de gerechtsdeurwaarder M.H. Kroep op 14 december 2015 uit kracht van/op grond van een grosse van een beschikking gegeven door de Voorzieningenrechter bij de Rechtbank Overijssel op 3 december 2015, in elk krachtens de wet (te weten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en/of
het Burgerlijk Wetboek), (conservatoir) beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie om twee redenen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De eerste reden hangt samen met de procedure conform artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. [aangeefster] heeft op 29 mei 2017 namens [bedrijf 1] B.V. (hierna: aangeefster) een klaagschrift ingediend bij het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden (hierna: Hof) tegen de beslissing van de officier van justitie om geen vervolging tegen verdachte en [naam] (hierna: [naam] ) in te stellen. Het Hof heeft vervolgens het beklag tegen het niet-vervolgen van verdachte gegrond verklaard en bevolen dat het arrondissementsparket Oost-Nederland strafvervolging moest instellen naar verdachte ter zake van het misdrijf als omschreven in de artikelen 225 en/of 328ter en/of 321 en/of 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het Hof heeft het beklag tegen het niet-vervolgen van [naam] niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de raadsman is wat betreft [naam] echter sprake van hetzelfde feitencomplex, dezelfde verdenking en dezelfde rol als verdachte. Behoudens het feit dat [naam] een schikking heeft getroffen met aangeefster onderscheiden de zaken zich niet van elkaar. De beslissing van de officier van justitie tot vervolging van verdachte levert derhalve een schending van het gelijkheidsbeginsel op.
Ten aanzien van de tweede reden heeft de raadsman aangevoerd dat het ten laste gelegde artikel 328ter Sr per januari 2015 is gewijzigd. In de ten laste gelegde periode was het beschermde belang enkel en alleen gelegen in de verhouding tussen de werkgever en werknemer. De ‘zuiverheid van de dienstbetrekking’, en daarmee de verhouding tussen werkgever en werknemer, is in de verschillende civiele procedures al geregeld. Er bestaat daarom geen rechtsbelang meer dat beschermd wordt of moet worden door deze strafrechtelijke vervolging. Er is sprake van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur.
De rechtbank stelt op grond van de beschikking van het Hof vast dat aangeefster met [naam] een vaststellingsovereenkomst heeft getroffen waarna zij het beklag tegen het niet-vervolgen van [naam] heeft ingetrokken. Omdat klaagster geen belang meer had bij een inhoudelijke beslissing omtrent het beklag gericht tegen het niet-vervolgen van [naam] , heeft het Hof klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag.
De rechtbank stelt voorop dat het Openbaar Ministerie "dominus litis" is. Op grond van het opportuniteitsbeginsel staat het het Openbaar Ministerie vrij om in individuele zaken te beslissen om al dan niet tot vervolging over te gaan. In dit geval werd het Openbaar Ministerie door het Hof bevolen om strafvervolging jegens verdachte in te stellen. Het Hof had op dat moment wetenschap van de tussen aangeefster en [naam] gesloten vaststellingsovereenkomst. Nu het in de zaak tussen aangeefster en [naam] door een vaststellingsovereenkomst tot een andere rechtsgang is gekomen is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van twee geheel gelijke gevallen. Immers, in de zaak met verdachte hebben aangeefster en verdachte geen vaststellingsovereenkomst getroffen. Verdachte kan dan ook geen rechten ontlenen aan de beslissing ten aanzien van [naam] . De rechtbank is daarom van oordeel dat van schending van het gelijkheidsbeginsel bij het nemen van de beslissing tot vervolging van verdachte niet is gebleken. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van de tweede reden overweegt de rechtbank dat het beschermde strafrechtelijke belang losstaat van een civiele procedure waarin het onder andere gaat om de vaststelling van de schade. Het strafrechtelijk belang was voor de wetswijziging van 1 januari 2015 niet anders dan nu. Daar komt nog bij dat het Openbaar Ministerie door het Hof bevolen werd om vervolging jegens verdachte in te stellen. Een dergelijk bevel is niet afhankelijk van (de aard en inhoud van) tussen partijen gevoerde civiele procedures. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van willekeur bij het nemen van de beslissing tot vervolging van verdachte niet is gebleken. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank concludeert dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman geen verweer gevoerd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit omdat ten tijde van de vermeende onttrekking geen conservatoir beslag (meer) rustte op het voertuig. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, omdat [bedrijf 1] B.V., geen eis in de hoofdzaak heeft ingesteld, het beslag op grond van artikel 700 lid 3 Rv is komen te vervallen. Volgens de raadsman kan de bij dagvaarding van 15 januari 2016 door [bedrijf 1] B.V. aanhangig gemaakte civiele procedure namelijk niet worden aangemerkt als een eis in de hoofdzaak als bedoeld in dat artikel. In die procedure heeft [bedrijf 1] B.V. gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot vergoeding van de door haar geleden schade. Dit betekent dat het beslag van rechtswege – oftewel: door tijdsverloop – is komen te vervallen. Verdachte heeft daarom rechtens geen Nissan aan het beslag onttrokken.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van het opzet bij verdachte op de onttrekking aan het beslag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode in zijn functie als manager/expediënt bij [bedrijf 1] B.V. meerdere keren geldbedragen heeft aangenomen van vertegenwoordigers van [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V., dat deze vertegenwoordigers die geldbedragen betaalden aan [bedrijf 2] , het bedrijf van verdachte, om klant te mogen blijven van [bedrijf 1] B.V., het bedrijf waar verdachte in dienst was, dan wel om bevoorrecht leverancier te kunnen blijven van [bedrijf 1] B.V. en dat hij het aannemen van die geldbedragen tegenover zijn werkgever ( [bedrijf 1] B.V.) heeft verzwegen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte had moeten doen beseffen dat hij het ontvangen van giften met zijn werkgever moest bespreken. Daar komt bij dat verdachte de giften ook op de rekening van zijn bedrijf liet overmaken, waardoor ze aan het oog van zijn werkgever werden onttrokken. Door aldus te handelen en dit te verzwijgen, handelde verdachte in strijd met de goede trouw en in strijd met de plicht uit hoofde van zijn dienstbetrekking. Bij deze transacties was het bedrijf [bedrijf 2] van verdachte betrokken.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de bijlage zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2
De rechtbank leidt uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting af dat er meerdere civiele procedures door en tegen verdachte zijn gevoerd. Eén van die procedures heeft geleid tot het conservatoire beslag op (onder meer) de Nissan die daarna in bewaring aan verdachte is gegeven. Het verzoek van verdachte tot opheffing van de gelegde beslagen is door de voorzieningenrechter in 2016 afgewezen. Het verweer van de verdediging dat er ten tijde van de (vermeende) onttrekking geen beslag meer rustte op de Nissan slaagt niet. Een op artikel 612 e.v. Rv gebaseerde vordering moet in beginsel als een eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv worden beschouwd. Een vordering tot betaling van schadevergoeding – na vaststelling van de aansprakelijkheid – heeft immers ten doel een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling te verkrijgen ter voldoening van de vordering waarvoor het beslag is gelegd, ook indien de rechter – ongeacht de formulering van het petitum – tot de conclusie komt dat hij het beloop van de schade niet dadelijk kan begroten en hij de zaak ter vaststelling daarvan – zonodig ambtshalve – naar de schadestaatprocedure moet verwijzen. Het beslag is dus niet komen te vervallen.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij de Nissan Primastar met het kenteken [kenteken] (hierna: Nissan) in 2018 heeft ingeruild bij de koop van een nieuwe auto en bij de inruil/koop niet heeft stilgestaan bij het conservatoir beslag dat op de Nissan rustte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op de procedure van beslaglegging en het kort geding waarbij het verzoek van verdachte om het beslag op te heffen is afgewezen, ten tijde van de inruil/koop op de hoogte was van het op de Nissan rustende conservatoire beslag. Door desondanks de Nissan in te ruilen op een nieuwe auto heeft verdachte opzettelijk deze Nissan aan het op die Nissan gelegde beslag onttrokken. De verklaring van verdachte dat hij zich door het tijdsverloop niet meer bewust was van dat beslag acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2016 in Nederland anders dan als ambtenaar, te weten als manager en/of expediënt in (loon)dienstbetrekking werkzaam zijnde bij [bedrijf 1] B.V., naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een gift, te weten
- (telkens) (de betaling van) geldbedragen (door tussenkomst van/via/aan zijn, verdachtes, bedrijf, te weten [bedrijf 2] ) van (vertegenwoordigers van) [bedrijf 3] B.V. en
-(telkens) (de betaling van) geldbedragen (door tussenkomst van/via/aan zijn, verdachtes, bedrijf, te weten [bedrijf 2] ) van (vertegenwoordigers van) [bedrijf 4] BV, heeft aangenomen terwijl hij verdachte dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever;
2.
hij in de periode van 1 april 2018 tot en met 18 december 2018 in Nederland opzettelijk een Nissan Primastar met kenteken [kenteken] , waarop door de gerechtsdeurwaarder M.H. Kroep op 14 december 2015 uit kracht van/op grond van een grosse van een beschikking gegeven door de Voorzieningenrechter bij de Rechtbank Overijssel op 3 december 2015, in elk geval krachtens de wet (te weten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en/of
het Burgerlijk Wetboek), (conservatoir) beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 198 en 328ter (oud en nieuw) Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw en verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf: opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat het beschermde belang (de relatie tussen werkgever en werknemer) al ruimschoots is geadresseerd, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op die omstandigheden verzoekt de raadsman om verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte was vanaf de oprichting van [bedrijf 1] B.V. als manager/expediënt bij dat bedrijf werkzaam. In die hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor de inkoop van containers, transportdiensten en voor het sluiten van overeenkomsten daaromtrent met de leveranciers. Hij speelde aldus een centrale rol binnen [bedrijf 1] B.V. Op zijn integriteit moest [bedrijf 1] B.V. daarom volledig kunnen vertrouwen. Door te handelen als hiervoor bewezenverklaard heeft verdachte het in hem gestelde vertrouwen ernstig beschaamd. Verdachte heeft zich stelselmatig schuldig gemaakt aan corruptie, waardoor [bedrijf 1] B.V. werd benadeeld en verdachte zichzelf heeft verrijkt. Corruptie in deze omvang vormt een aantasting van het financieel-economisch bestel, onder meer omdat dit ernstige concurrentievervalsing tot gevolg kan hebben en voorts gelden kunnen worden onttrokken aan het zicht van justitie met ontwrichting van het economisch verkeer als gevolg. Verdachte heeft gedurende langere periode door te handelen als hij heeft gedaan aan dit alles een bijdrage geleverd en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het onttrekken van een voertuig aan het daarop door de curator gelegde beslag. Uit het plegen van dit strafbare feit blijkt dat verdachte geen respect heeft voor de in het kader van het beslag genomen beslissingen van de rechtbank en de deurwaarder. Het handelen van verdachte is mede vanwege mogelijke benadeling van schuldeisers een ernstig strafbaar feit, dat inbreuk maakt op een goed verloop van het handelsverkeer.
De rechtbank overweegt dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigen. Evenals de officier van justitie, acht de rechtbank in dit concrete geval het opleggen van een gevangenisstraf echter niet passend. De rechtbank weegt mee dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat het ondergaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een onevenredig nadelig effect zal hebben op verdachte. De rechtbank houdt tevens rekening met het feit dat in onderhavige zaak sprake is van schending van de redelijke termijn. Als aanvangsmoment van de redelijke termijn heeft in dit geval te gelden de datum van de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 december 2017 waarin door het Hof de strafvervolging van verdachte werd bevolen. Immers, aan die beschikking kon verdachte in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Sindsdien zijn ruim vier jaren verstreken zonder dat een eindvonnis is gewezen.
Alles afwegende acht de rechtbank een straf zoals door de officier van justitie is geëist, te weten een taakstraf voor de duur van 200 uur, bij niet naar behoren te verrichten te vervangen door 100 dagen, passend en geboden.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Y. Looze heeft zich namens Benny Looze Holding B.V. als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 295.072,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verschillende argumenten aangevoerd die er allemaal toe leiden dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, dan wel dat de vordering integraal dient te worden afgewezen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu uit het
in kracht van gewijsde gegane vonnis van de civiele rechter is gebleken dat de burgerlijke rechter reeds een beslissing heeft genomen over de door de benadeelde partij geleden schade die door verdachte is veroorzaakt. Verdachte heeft die schade inmiddels aan de benadeelde partij betaald. Er is dan ook geen ruimte meer voor de strafrechter om in het kader van de vordering benadeelde partij over dezelfde schade te oordelen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw en verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf: opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
vordering benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2022.
Buiten staat
Mr. Bordenga-Koppes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland betreffende Onderzoek Brasilia/ON2R019024, BVH: 2016630952. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 april 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] namens [bedrijf 1] B.V., met bijlagen, van 10 januari 2017, pagina’s 10 t/m 12, voor zover inhoudende, de verklaring van aangeefster;
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , van
7 juni 2020, pagina’s 219 t/m 220, voor zover inhoudende, het relaas van de verbalisant.
Feit 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] namens [bedrijf 1] B.V., met bijlagen, van 10 januari 2017, pagina’s 10 t/m 12, voor zover inhoudende, als verklaring van aangeefster:
Ik wens aangifte te doen tegen twee oud werknemers van ons bedrijf terzake valsheid
in geschrifte, oplichting en verduistering van ongeveer 1.500.000,00 euro ten nadele
van het bedrijf. Eén van die werknemers betreft: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] .
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [aangeefster] , van 10 januari 2017, pagina’s 13 t/m 16, voor zover inhoudende, als verklaring van aangeefster:
Tenslotte deel ik mee dat ik de eerder genoemde aangifte tegen de heer [verdachte]
wil uitbreiden met een aangifte terzake onttrekking aan beslag van een bestelbus,
merk Nissan, type Primastar, gekentekend [kenteken] met een dagwaarde van 10.500,00 euro. Door deurwaarderskantoor Kroep is in mijn civielrechtelijke vordering op 14 december 2015, dossiernummer 15000819 o.a. beslag gelegd op bovengenoemde bestelbus. De heer [verdachte] heeft bij kort geding op 31 december 2015 geëist dat het beslag zou worden opgeheven. de rechtbank heeft die eis afgewezen.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 april 2022, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
In april 2018 heb ik een nieuwe auto bij de autodealer gekocht. Ik heb de Nissan Primastar ingeruild. Door de deurwaarder was er beslag op de Nissan gelegd. Door de rechter was het verzoek tot opheffing van het beslag afgewezen.
4.
Het schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van gerechtsdeurwaarder en incasso Kroep van 14 december 2015, betreffende een beslaglegging.
[afbeelding]
[afbeelding]
5.
Het schriftelijk bescheid, te weten een vonnis in kort geding van de rechtbank Overijssel van 18 februari 2016.
[afbeelding]
[afbeelding]