ECLI:NL:RBOVE:2022:1114

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
08-304766-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige jongen voor ontucht met vier jonge meisjes

Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 19-jarige jongen veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, alsook een taakstraf van 120 uur. De jongen werd schuldig bevonden aan ontuchtige handelingen met vier jonge meisjes, waarbij hij hen betastte en seksueel binnendrong. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 2 december 2019 tot en met 30 juli 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die toen nog geen 16 jaar oud was. Daarnaast heeft hij in de periode van 2 december 2015 tot en met 1 december 2017 ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer 2], en in de periode van 28 mei 2016 tot en met 27 mei 2019 met [slachtoffer 3]. Ook heeft hij in juli 2019 ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer 4]. De rechtbank legde ook een contactverbod op met de slachtoffers en verplichtte de verdachte tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op hun lichamelijke en geestelijke integriteit. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn kwetsbaarheid en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familie en jeugd
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-304766-21 (P)
Datum vonnis: 25 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren
van 11 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.F. Menke en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A.P.E.M. Pover, advocaat in Meppel, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
-
feit 1:in de periode van 2 december 2019 tot en met 30 juli 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die toen nog geen 16 jaar oud was;
-
feit 2:in de periode van 2 december 2015 tot en met 1 december 2017 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die toen nog geen 16 jaar oud was;
-
feit 3: in de periode van 28 mei 2016 tot en met 27 mei 2019 seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer 3] , die toen tussen de 12 en 16 jaar oud was;
-
feit 4: in de periode van 28 mei 2012 tot en met 27 mei 2019, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , die toen nog geen 16 jaar oud was;
-
feit 5: in de periode van de maand juli 2019 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 4] , die toen nog geen 16 jaar was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 december 2019 tot en met 30 juli 2021 te Steenwijk, (telkens) met [slachtoffer 1] , geboren op
[geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
- betasten van haar vagina en/of borst(en);
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 december 2015 tot en met 1 december 2017 te Steenwijk, (telkens) met [slachtoffer 2] , geboren op
[geboortedatum 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
- betasten van haar vagina en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand(en) in haar legging richting haar vagina en/of
- aan haar laten zien van zijn, verdachtes, penis;
3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 mei 2016 tot en met 27 mei 2019 te Steenwijk, (telkens) met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] ,
te weten het in haar vagina brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s);
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 mei 2012 tot en met 27 mei 2019 te Steenwijk en/of in Tsjechië, (telkens) met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
- betasten van haar vagina en/of billen/kont,
- betasten van en/of knijpen in haar borst(en) en/of
- aan haar laten zien van zijn, verdachtes, penis;
5.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand juli 2019 te Steenwijk, met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 5] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
- ( gekleed) op haar gaan liggen en/of (daarbij) met zijn, verdachtes, geslachtsdeel over haar (bedekte) geslachtsdeel wrijven/bewegen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie dat krachtens artikel 486 Wetboek van Strafvordering (Sv) niemand strafrechtelijk kan worden vervolgd als die persoon nog geen 12 jaar oud is. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 20 juli 2014 12 jaar oud is geworden zodat hij alleen strafrechtelijk kan worden vervolgd voor de strafbare feiten die hij na deze datum zou hebben gepleegd.
De officier van justitie is dus niet-ontvankelijk in de vervolging voor wat onder 4 is ten laste gelegd, voor zover het ziet op feiten in de periode vóór 20 juli 2014.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie voor het overige ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die in de bijlage zijn genoemd.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door haar overgelegd schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit dat ziet op [slachtoffer 1] . De raadsman heeft aangevoerd dat er weliswaar voldoende wettig bewijs is, maar dat dit onvoldoende overtuigend is om te komen tot een bewezenverklaring.
Met betrekking tot het feit dat ziet op [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dat bewezen kan worden.
Ten aanzien van de feiten die zien op [slachtoffer 3] heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de handelingen heeft begaan, maar dat er sprake was van wederzijdse instemming en dat daarom vrijspraak dient te volgen.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit dat ziet op [slachtoffer 4] , omdat er niet voldoende wettig (en overtuigend) bewijs is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank kan het feit met betrekking tot [slachtoffer 1] , onder 1 ten laste gelegd, wettig en overtuigend worden bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte meermaals met zijn hand onder haar shirt is gegaan en aan haar borsten heeft gezeten, waarmee verdachte ook doorging als zij probeerde zijn handen weg te duwen. Ook is verdachte meerdere keren met zijn hand in haar broek en onderbroek gegaan en heeft hij zijn vingers in haar vagina gebracht. Daar ging verdachte ook mee door als [slachtoffer 1] hem vroeg om te stoppen. Deze handelingen vonden steeds plaats in de slaapkamer van verdachte. De laatste keer was op 30 juli 2021 en de eerste keer was anderhalf jaar daarvoor.
De moeder van [slachtoffer 1] heeft namens haar aangifte gedaan.
[getuige] (hierna: [getuige] ), een vriendin van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat zij van [slachtoffer 1] heeft gehoord dat verdachte aan haar borsten heeft gezeten en haar ook heeft gevingerd. [getuige] heeft gezien dat [slachtoffer 1] tranen in haar ogen had toen zij haar verhaal deed.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer 1] op belangrijke onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] , die niet alleen heeft verklaard over wat zij van [slachtoffer 1] heeft gehoord, maar ook over wat zij zelf heeft gezien, de tranen en de emotie bij [slachtoffer 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft begaan.
Deze handelingen zijn – gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer 1] (zij was 12 jaar) toen deze plaatsvonden en het leeftijdsverschil tussen [slachtoffer 1] (die is geboren op [geboortedatum 2] ) en verdachte (die is geboren op [geboortedatum 1] ) – in strijd met de sociaal-ethische norm. Daarmee staat voor de rechtbank het ontuchtige karakter van het handelen van verdachte vast.
4.3.2
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het feit met betrekking tot [slachtoffer 2] , onder 2 ten laste gelegd, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 april 2022, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] – namens [slachtoffer 2] – van
16 september 2021, pagina’s 33, 35 en 36.
3. Het proces-verbaal van bevindingen – inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] – van 11 oktober 2021, pagina’s 44 t/m 48, 51, 52 en 60.
4.3.3
Feiten 3 en 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten met betrekking tot [slachtoffer 3] , onder 3 en onder 4 ten laste gelegd, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem van de feitelijke handelingen geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [2]
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 april 2022, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] – namens [slachtoffer 3] – van
30 september 2021, pagina 68.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] van 27 september 2021, pagina’s 76 t/m 79.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] van 26 november 2021, pagina’s 175 en 176.
De rechtbank overweegt voor zover de raadsman met zijn betoog – inhoudende dat sprake was van vrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer 3] – het ontuchtige karakter van de handelingen heeft willen betwisten [3] , dat van wederzijdse instemming niet is gebleken. Er was geen liefdesrelatie tussen verdachte en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 3] heeft blijkens haar verklaringen duidelijk gemaakt dat zij de gepleegde handelingen niet wilde door verdachte weg te duwen en hem rechtstreeks te vertellen niet van dergelijke handelingen te zijn gediend. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee het ontuchtige karakter van het handelen van verdachte vast.
4.3.4
Feit 5
Naar het oordeel van de rechtbank kan het feit met betrekking tot [slachtoffer 4] , onder 5 ten laste gelegd, wettig en overtuigend worden bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte en zij aan het stoeien waren op de slaapkamer van verdachte. [slachtoffer 4] is toen door verdachte achterover op het bed geduwd, waarna verdachte op haar is gaan liggen en rijbewegingen begon te maken. Daarbij streek de penis van verdachte langs de vagina van [slachtoffer 4] .
De moeder van [slachtoffer 4] heeft namens haar aangifte gedaan.
De moeder van [slachtoffer 4] heeft verklaard dat haar dochter die bewuste dag – in de maand juli 2019 – heel wit naar beneden kwam en dat zij meteen zag dat er iets was gebeurd. [slachtoffer 4] wilde naar huis, waarna zij heeft verteld wat er op de zolderkamer van verdachte is gebeurd.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer 4] steun vindt in wat haar moeder heeft waargenomen bij [slachtoffer 4] toen zij nog in het huis van verdachte waren en wat [slachtoffer 4] haar kort na het incident heeft verteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft begaan.
De gepleegde handelingen zijn – gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer 4] (zij was 10 jaar) toen de handelingen plaatsvonden en het leeftijdsverschil tussen [slachtoffer 4] (die is geboren op [geboortedatum 5] ) en verdachte (die is geboren op [geboortedatum 1] ) – in strijd met de sociaal-ethische norm. Daarmee staat voor de rechtbank het ontuchtige karakter van het handelen van verdachte vast.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 2 december 2019 tot en met 30 juli 2021 te Steenwijk, (telkens) met
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van haar vagina en/of borsten;
2.
hij in de periode van 2 december 2015 tot en met 1 december 2017 te Steenwijk, (telkens) met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
- betasten van haar vagina, en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand in haar legging richting haar vagina, en/of
- aan haar laten zien van zijn, verdachtes, penis;
3.
hij in de periode van 28 mei 2016 tot en met 27 mei 2019 te Steenwijk, (telkens) met
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten het in haar vagina brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vingers;
4.
hij in de periode van 20 juli 2014 tot en met 27 mei 2019 te Steenwijk en/of in Tsjechië, (telkens) met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
- betasten van haar vagina en/of billen, en/of
- betasten van en/of knijpen in haar borsten, en/of
- aan haar laten zien van zijn, verdachtes, penis;
5.
hij in de maand juli 2019 te Steenwijk, met [slachtoffer 4] , geboren op
[geboortedatum 5] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
- gekleed op haar gaan liggen en met zijn, verdachtes, geslachtsdeel over haar bedekte geslachtsdeel bewegen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, feit 2 en feit 4:
telkens het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 3:
het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 5:
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle feiten wordt veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, te vervangen door 80 dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat daarbij de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geformuleerd, en een contactverbod met de vier slachtoffers.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de onvoorwaardelijke jeugddetentie te beperken tot de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee à drie maanden op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De feiten en omstandigheden
In een periode van zeven jaren heeft verdachte ontuchtige handelingen gepleegd met vier jonge meisjes, onder andere het betasten van borsten en/of billen en/of de vagina. Ook heeft verdachte zijn penis aan meerdere meisjes laten zien en is hij bij één van de meisjes seksueel binnengedrongen door zijn penis en zijn vingers in haar vagina te brengen.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij de eerste seksuele ervaringen van deze meisjes heeft laten bestaan uit het gedwongen ondergaan van handelingen waar zij nog niet aan toe waren en die zij evenmin wilden. De verdachte heeft een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze meisjes door hun gevoelens en emoties ondergeschikt te maken aan zijn eigen seksuele behoeftes. Hij is ver over de grens gegaan, terwijl zelfs voor hem duidelijk moet zijn dat de meisjes niet wilden wat hij deed.
Daar komt bij dat verdachte niet heeft stilgestaan bij de gevolgen van zijn gedrag. Dat alles gevolgen heeft gehad, is nadrukkelijk gebleken uit de slachtofferverklaringen. Ervaring met betrekking tot slachtoffers van seksueel misbruik leert eveneens dat deze slachtoffers veelal nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming van 24 februari 2022 en 29 maart 2022. Daarin staat onder andere het volgende beschreven.
Het gevaar voor herhaling van een zedendelict wordt als gemiddeld ingeschat. Daarom is het van belang dat meer zicht wordt gekregen op de gedachten en gevoelens van verdachte, eventuele cognitieve vervormingen, zijn beleving van seksualiteit en hoe de eerder vastgestelde problematiek (ADHD en autisme) een rol heeft gespeeld bij de feiten. De Raad voor de Kinderbescherming acht het van belang dat verdachte het op zijn initiatief gestarte traject bij Transfore voortzet, en heeft daarom bijzondere voorwaarden voorgesteld. Daarnaast is het wenselijk dat een passende straf volgt als signaalfunctie. Er wordt geadviseerd de jeugddetentie gelijk te stellen aan het voorarrest zodat het traject bij Transfore kan doorgaan en verdachte behandeling krijgt. Daar komt bij dat verdachte als een kwetsbare jongen wordt gezien, die goed lijkt te functioneren doordat hij veel sturing en begeleiding krijgt thuis. In verband met die kwetsbaarheid is het niet in het belang van verdachte om in een JJI te verblijven. Een taakstraf in de vorm van een werkstraf is uitvoerbaar, maar de Raad voor de Kinderbescherming ziet daarin geen meerwaarde, omdat een werkstraf naar verwachting niet bijdraagt aan het leereffect en behandeling belangrijker is.
De rechtbank heeft voorts het plan van aanpak van de Jeugdreclassering van 8 maart 2022 gelezen, waarin ook staat dat het voorzetten van het traject bij Transfore belangrijk is.
Op de zitting zijn de deskundigen van de Raad voor de Kinderbescherming (te weten de heer Eijlander) en de Jeugdreclassering (te weten mevrouw Özçelik) bij de schriftelijke adviezen gebleven. De deskundigen hebben voorts naar voren gebracht dat verdachte zich begeleidbaar opstelt en dat zijn ouders betrokken zijn. Dat noemen ze erg positief.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
10 maart 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank constateert dat artikel 77ma Sr aan de orde is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het grootste belang erin is gelegen dat verdachte het traject bij Transfore voorzet en behandeling ondergaat om het recidiverisico te beperken. De rechtbank zal daarom een deels voorwaardelijke straf opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd.
Naar het oordeel van de rechtbank moet vanwege de ernst van de feiten ook een onvoorwaardelijke straf worden opgelegd. De rechtbank overweegt dat geen recht wordt gedaan aan de situatie als het onvoorwaardelijke strafdeel wordt beperkt tot de duur van het voorarrest. De persoon van verdachte vormt wel aanleiding om af te zien van een jeugddetentie van langere duur dan het voorarrest.
Naar het oordeel van de rechtbank is een werkstraf de aangewezen manier om verdachte het signaal te geven dat hij met zijn gedrag grenzen is overgegaan en dat dit niet toelaatbaar is. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte, die ook een programma met de reclassering moet doorlopen, niet wordt overbelast. Daarom zal de werkstraf lager zijn dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles afwegend, acht de rechtbank passend een werkstraf voor de duur van 120 uren (te vervangen door 60 dagen jeugddetentie) met aftrek van het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geformuleerd, evenals een contactverbod met de vier slachtoffers.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn ingediend door mr. C.E. Jeekel, advocaat te Zwolle, die daartoe door de ouders van de minderjarige slachtoffers is gemachtigd.
8.1.1
De vordering van benadeelde partij: [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft immateriële schade in de vorm van smartengeld.
8.1.2
De vordering van benadeelde partij: [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft immateriële schade in de vorm van smartengeld.
8.1.3
De vordering van benadeelde partij: [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft immateriële schade in de vorm van smartengeld.
8.1.4
De vordering van benadeelde partij: [slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft immateriële schade in de vorm van smartengeld.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dienen te worden toegewezen.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 4] op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan schadevergoeding zich leent voor matiging tot een bedrag van € 500,--. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank gebruik maakt van haar schattingsbevoegdheid.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover vrijspraak is bepleit de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard en dat de overige vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
De vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De omvang van de opgevoerde schadepost is niet betwist en, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende onderbouwd, en komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.4.2
De vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De omvang van de opgevoerde schadepost is niet betwist en, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende onderbouwd, en komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.4.3
De vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting komen vast te staan dat verdachte door het onder 3 en onder 4 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De omvang van de opgevoerde schadepost is niet betwist en, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende onderbouwd, komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 4.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.4.4
De vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting komen vast te staan dat verdachte door het onder 5 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De omvang van de opgevoerde schadepost is niet betwist en, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende onderbouwd, en komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
De rechtbank bepaalt op grond van artikel 36f, vijfde lid, Sr dat de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:4:20 Sv kan worden opgelegd op nul dagen wordt gesteld.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
niet-ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het
onder 4ten laste gelegde voor zover dit de
periode vóór 20 juli 2014 betreft;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het
onder 1, onder 2, onder 3, onder 4 en onder 5ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, feit 2 en feit 4:telkens het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien
jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 3:het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of
mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 5:het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze jeugddetentie
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen meldt bij de Jeugdreclassering, zo frequent en zolang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan (het voorzetten van) de delictanalyse bij Transfore, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- meewerkt aan diagnostiek en behandeling bij Transfore of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht (tot maximaal het einde van de proeftijd);
- meewerkt aan de door de jeugdreclassering noodzakelijke ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 5] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- draagt de jeugdreclassering (gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, instantiecode AST106) op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als
voorwaarden van rechtswegedat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, te weten een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoedingen
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 2.000,--(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1](feit 1): van een bedrag van
€ 2.000,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 2.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
nul dagenkan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 2.000,--(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2](feit 2): van een bedrag van
€ 2.000,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 2.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
nul dagenkan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot een bedrag van
€ 4.000,--(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3](feiten 3 en 4): van een bedrag van
€ 4.000,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2019);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 4.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
nul dagenkan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe tot een bedrag van
€ 1.000,--(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 4](feit 5): van een bedrag van
€ 1.000,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2019);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
nul dagenkan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M. van Bruggen en mr. P.M. Breukink, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van
mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.
Mr. P.M. Breukink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van het onder 1 en het onder 5 ten laste gelegde.
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier met onderzoeksnummer ONRBC21072 (MIRAI) van de politie eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden, van 1 december 2021. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] – namens [slachtoffer 1] – van 9 september 2021, pagina’s 3 t/m 5, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
V: Nu hebben jullie besloten om aangifte te doen. Waarvan doet u aangifte? Kunt u dat in eigen woorden vertellen?
A: Van het betasten van [slachtoffer 1] , dat de buurjongen aan haar heeft gezeten, zonder dat zij dat wilde.
V: Tegen wie doet u aangifte?
A: Tegen [verdachte] .
V: Kunt u ons alles vertellen over wat er precies is gebeurd tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] ?
A: Als ze bij hem op de kamer zat, op de zolder, dan zat ze bij hem op bed op haar telefoon. Dan zat hij aan haar borsten en soms gooide hij haar achterover. Hij hield haar armen dan gekruist zodat ze niet weg kon. Hij ging ook wel voor de deur staan, zodat dat ze niet weg kon. Hij heeft ook een aantal keren zijn vingers bij haar in de vagina gedaan. Terwijl ze zei dat ze dat niet wilde. Hij gaf daar geen gehoor aan.
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: De laatste keer was 30 juli (de rechtbank begrijpt: 30 juli 2021).
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 30 september 2021, pagina’s 13 t/m 16 en 17, zakelijk weergegeven, als verklaring van deze getuige:
V: Er is door jouw moeder aangifte gedaan tegen jouw buurjongen [verdachte] . Wat zou [verdachte] bij jou hebben gedaan?
A: Hij heeft aan mijn borsten gezeten en hij is met zijn handen in mijn broek gegaan.
V: Waar is het gebeurd tussen jou en [verdachte] ?
A: Bij hem op zijn slaapkamer.
V: Wat kan je vertellen over de eerste keer?
A: Hij ging met zijn hand onder mijn shirt. Toen ging hij steeds verder met zijn hand in mijn broek.
V: Hoe reageerde [verdachte] toen jij zei dat jij het niet wilde?
A: Hij reageerde er niet echt op, hij ging gewoon verder.
V: Hoe ging dat precies toen hij met zijn hand onder jouw shirt ging?
A: Hij ging via onder met zijn hand er in. Ik zei dat ik het niet wilde. Hij ging onder mijn bh. Ik heb ook wel zijn handen geprobeerd steeds weg te drukken, maar hij ging steeds terug met zijn hand onder mijn bh.
V: En hoe ging dat precies toen hij in jouw broek ging?
A: Hij ging eerst mijn broek in en toen mijn onderbroek. Hij ging steeds verder naar beneden. Hij ging toen met zijn vinger in mij. lk heb gezegd dat ik niet wilde, ik vroeg of hij kon stoppen, maar hij ging gewoon door.
V: Wanneer was die eerste keer?
A: (…) 1,5 jaar geleden ongeveer.
V: Wat kan je vertellen over de andere keren?
A: Meestal zat ik op zijn bankje of op zijn bed. Als ik op zijn bed zat dan ging hij boven op mij liggen, zodat ik niet weg kon. Of soms zette hij iets voor zijn deur, zodat ik niet weg kon. Vaak ging het hetzelfde als de eerste keer.
V: Wat er qua handelingen is gebeurd, was hetzelfde als de vorige keren zei je?
A: Ja.
V: Ging hij dan ook elke keer met zijn vingers in je vagina?
A: Nee, maar wel vaak.
V: Wanneer is het voor het laatst gebeurd?
A: 30 juli dit jaar.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 14 oktober 2021, pagina’s 25 en 26, zakelijk weergegeven, als verklaring van deze getuige:
V: Nu heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan bij de politie. Tegen wie heeft ze deze aangifte gedaan?
A: [verdachte] , haar buurjongen.
V: Ik kan me herinneren dat [slachtoffer 1] heeft verteld dat ze jou al eerder iets heeft verteld. Wat kan je daarover vertellen?
A: Dat klopt wel. Toen vertelde [slachtoffer 1] dat hij een keer zijn hand op haar bovenbeen had gelegd en hier.
O: Getuige legt haar hand op haar borst.
V: Wat heeft [slachtoffer 1] jou toen in de tent op de camping precies verteld?
A: Ze heeft verteld dat hij met zijn vingers bij haar… ging. Dat ze dat eigenlijk helemaal niet leuk vond. Ze had tranen in haar ogen.
V: Wat heeft hij bij [slachtoffer 1] gedaan?
A: Eigenlijk had hij haar gevingerd.
Feit 5
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] – namens [slachtoffer 4] – van
25 oktober 2021, pagina’s 180 en 181, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
V: Tegen wie doet u aangifte?
A: [verdachte] .
V: Kunt u ons alles vertellen over wat er precies is gebeurd tussen [verdachte] en [slachtoffer 4] ?
A: [slachtoffer 4] zat op bed en [verdachte] kwam naar haar toen en duwde haar op bed en [verdachte] ging toen op [slachtoffer 4] liggen. En begon te rijen. [slachtoffer 4] is daar erg van geschrokken en heeft [verdachte] van haar afgeduwd en ze is naar beneden gelopen en zei dat ze naar huis wilde. Ik zag toen dat [slachtoffer 4] heel wit beneden kwam. Ik zag gelijk dat er iets gebeurd was. Ik ben toen naar huis gegaan met [slachtoffer 4] en toen heeft zij ons alles verteld. Wat ik begrepen heb, is dat [verdachte] haar nog heeft willen tegenhouden maar dat [slachtoffer 4] te snel was.
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: Twee jaar geleden in juli 2019.
V: Hoe vaak is dit gebeurd?
A: Eén keer.
V: Waar heeft de aanranding plaatsgevonden?
A: Boven op de zolderkamer op het bed van [verdachte] .
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] van (naar de rechtbank begrijpt)
25 oktober 2021, pagina’s 186 t/m 188, zakelijk weergegeven, als verklaring van deze getuige:
V: Kun jij in het kort vetellen wat er is gebeurd?
A: Wij waren op zijn kamer aan het stoeien op de zolder. Hij duwde mij toen op mijn rug en begon van voor naar achteren rare bewegingen te maken en toen duwde ik hem van mij af en ben ik naar beneden gegaan.
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: Ongeveer twee jaar geleden.
V: Hoe vaak is er iets tussen jou en [verdachte] gebeurd?
A: Eén keer.
V: In welke ruimte was jij?
A: Op de zolder.
V: Waar zaten zijn benen?
A: Die liggen ook op het bed. Hij zat op zijn knieën.
V: Waar zitten dan zijn benen als hij op zijn knieën zit?
A: Hij had aan elke kant van mij een been. Mijn benen zaten zeg maar tussen zijn benen in.
V: Waarmee maakte hij deze bewegingen?
A: Met zijn bovenlichaam. Zijn bovenlichaam bewoog, maar zijn benen niet.
V: Waar voelde jij dan iets?
A: Ik voelde het bij mijn plassertje.
V: Wat voelde jij dan?
A: Dat hij met zijn lul tegen mijn plassertje aan ging. Het was wel gewoon nog met de kleren aan.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier met onderzoeksnummer ONRBC21072 (MIRAI) van de politie eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden, van 1 december 2021. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier met onderzoeksnummer ONRBC21072 (MIRAI) van de politie eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden, van 1 december 2021. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
3.HR 24 juni 1997, NJ 1997/676: het ontuchtige karakter kan ontbreken bij seksueel contact met een minderjarige, indien het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen.