Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[A] .,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen [A] en/of [B]
wonende te [woonplaats] ,
1.De procedure
2.De feiten
“Op 14-4-2016, 18.35 gaf ik reeds in een mail aan [B] te kennen: “Ben het er niet mee eens. Kloppen dingen aantoonbaar niet. “ O.a. is er niet voldoende gespecificeerd welke kosten er door hem gemaakt zijn en zijn er kosten in rekening gebracht voor niet geleverd werk en voor werk waar geen opdracht voor gegeven is. Ook was [B] sinds 17 september 2015 medeverdachte en verricht hij werkzaamheden ook in zijn eigen belang. Ik denk dat ik veel te veel betaald heb. Ik ben van mening dat de kwaliteit van zijn werk onvoldoende was en dat hij niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend jurist heeft geopereerd.
(…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
“(…) Zoals afgesproken declareer ik voor de afgelopen periode een vast bedrag en zal niet de werkelijk gemaakte uren in rekening brengen. Ik heb deze factuur een “voorschot” genoemd, omdat ik bij “succes” de werkelijke kosten alsnog wil kunnen berekenen. (…)”
“(…) In het rapport van Sinaï werd duidelijk dat de besteedde tijd snel opliep. Ik was daarom bereid om een maandelijks voorschot op de eindafrekening te accepteren van 1210 euro per maand (…). Zodoende word je niet elke maand met wisselende facturen geconfronteerd en kun je de betaling uitspreiden over een langere periode. Er zullen immers ook maanden verstrijken waarin minder tijd aan het dossier wordt besteed. Wel heb ik je aangegeven dat wanneer de tijd die ik aan het dossier moet besteden niet afneemt en wordt teruggebracht tot hooguit een paar uur per week, ik meer zal moeten gaan vragen. Het blijft natuurlijk zo dat je de werkelijk gemaakte uren zult moeten voldoen, zoals is overeen gekomen. De voorschotten zal ik daar vanzelfsprekend op in mindering brengen. (…)”