ECLI:NL:RBOVE:2022:1028

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
08.061771-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 april 2022 een vonnis uitgesproken in een ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot het terugbetalen van € 30.000 aan de Staat, als wederrechtelijk verkregen voordeel uit de exploitatie van een hennepkwekerij. De vordering van de officier van justitie was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarin de verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geregeld. De verdachte, geboren in 1956, had zijn bedrijfspand ter beschikking gesteld voor de teelt van hennepplanten en ontving hiervoor vermoedelijk aanzienlijke huurpenningen die van misdrijf afkomstig waren.

De procedure begon met een openbare terechtzitting op 4 april 2022, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N. Tanoglu. De officier van justitie, mr. G.C. Pol, wijzigde zijn vordering tijdens de zitting en stelde dat de verdachte gedurende de exploitatie van de hennepkwekerij een aanzienlijk bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten. De verdediging betwistte de hoogte van het bedrag en stelde dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De rechtbank heeft de bewijsstukken en verklaringen van de verdachte in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad wederrechtelijk voordeel had genoten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaring van de verdachte en een rapport waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was berekend. Uiteindelijk werd vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 30.000 bedroeg, en de rechtbank legde de verdachte de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.061771-21
Datum vonnis: 15 april 2022
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.De schriftelijke vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 223.671,53.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 4 april 2022. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N. Tanoglu, advocaat in Arnhem, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie mr. G.C. Pol de vordering gewijzigd. Omdat de veroordeelde zijn bedrijfspand aan [adres 2] voor de teelt van hennepplanten ter beschikking heeft gesteld en hij voor de huur van dat bedrijfspand per maand een bedrag van € 937,75 heeft betaald, is het volgens de officier van justitie aannemelijk dat de veroordeelde daartoe ten minste gedurende de periode van de exploitatie van de hennepkwekerij de maandelijkse huurpenningen vergoed heeft gekregen met geld dat van misdrijf afkomstig is. De hennepkwekerij heeft in ieder geval in de maanden maart 2020 tot en met november 2020 (dus: negen maanden) van de eerste dag tot de laatste dag van de maand gedraaid. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak van de veroordeelde vaststelt op een bedrag van € 8.439,75.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het hooguit aannemelijk is dat de veroordeelde slechts een gering bedrag van tientallen euro’s tot honderd euro voor het ter beschikking stellen van het bedrijfspand vergoed heeft gekregen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 15 april 2022 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit: medeplichtigheid aan het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, te weten het met deze vordering samenhangende strafdossier, met onder meer het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk voordeel van 23 december 2021, en het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 4 april 2022.
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingsvordering wat bewezen is verklaard in het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank. De rechtbank acht het op basis van de wettige bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van de veroordeelde en het genoemde rapport waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend, aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De rechtbank overweegt als volgt.
Bij voornoemd vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de veroordeelde in de periode van 20 februari 2020 tot en met 17 december 2020 in Deventer als medeplichtige betrokken is geweest bij het opzettelijk beroeps- of bedrijfsmatig telen van een grote hoeveelheid hennep. Immers, de veroordeelde heeft zijn bedrijfspand gedurende tien maanden voor die hennepteelt ter beschikking gesteld en is dit ook blijven doen totdat de politie het genoemde pand binnentrad. De rechtbank stelt vast dat het genoemde rapport ervan uitgaat dat er in die maanden minimaal vier oogsten zijn geweest. [1] De rechtbank stelt voorts vast dat de veroordeelde ter terechtzitting heeft verklaard dat hij per hennepoogst
€ 7.500,-- zou ontvangen. [2] Hij heeft weliswaar vervolgens betwist dat hij daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, maar de rechtbank acht dit ongeloofwaardig, temeer nu de veroordeelde geen verdere opening van zaken heeft gegeven, hij zich uit financieel winstbejag heeft ingelaten met de exploitatie van een hennepkwekerij in zijn bedrijfspand én die hennepkwekerij met een grote hoeveelheid hennepplanten gedurende een langere periode in werking is geweest.
Op basis van de verklaring van de veroordeelde dat hij per hennepoogst € 7.500,-- zou ontvangen en er blijkens het genoemde rapport tenminste vier voltooide oogsten hebben plaatsgevonden, stelt de rechtbank op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 30.000,--.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 30.000,--.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 600 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, en mr. G.H. Meijer en mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.
Buiten staat
mr. R. ter Haar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Sr van 23 december 2021, met proces-verbaalnummer PL0600-2020461378-5.
2.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 4 april 2022.