ECLI:NL:RBOVE:2022:1027

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
08.061771-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedrijfsmatige hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 66-jarige man die betrokken was bij het beroepsmatig telen van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 20 februari 2020 tot en met 17 december 2020 in Deventer, samen met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit door middel van een illegale aansluiting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medeplichtige kan worden aangemerkt, omdat hij zijn bedrijfspand ter beschikking heeft gesteld voor de hennepteelt en op de hoogte was van de illegale stroomafname. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als onvoldoende bewezen verklaard voor de primair ten laste gelegde feiten, maar wel voor de subsidiaire tenlasteleggingen. De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen op 10 januari en 4 april 2022, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.061771-21 (P)
Datum vonnis: 15 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 januari 2022 en van 4 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. Tanoglu, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte,
feit 1:in de periode van 20 februari 2020 tot en met 17 december 2020 in Deventer, samen met anderen of alleen, opzettelijk beroeps- of bedrijfsmatig een grote hoeveelheid hennep heeft geteeld (
primair), dan wel medeplichtig is geweest aan dit misdrijf (
subsidiair);
feit 2:in de periode van 18 maart 2020 tot en met 17 maart 2020 in Deventer, samen met anderen of alleen, stroom heeft gestolen door middel van verbreking (
primair), dan wel medeplichtig is geweest aan dit misdrijf (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot en met 17 december 2020 te Deventer, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een (bedrijfs)pand op/aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 489 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf als zijn beroep of als een bedrijf heeft uitgeoefend, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten 489 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) persoon/personen op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot en met 17 december 2020 te Deventer, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een bedrijfs)pand op/aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 489 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, zulks terwijl die een of meer onbekend gebleven persoon/personen van het plegen van dit misdrijf als zijn/haar/hun beroep of als een bedrijf heeft uitgeoefend, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten 489 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot en met 17 december 2020 te Deventer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks 18 maart 2020 tot en met 17 december 2020 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een (bedrijfs)pand aan [adres 2] , (een) hoeveelheid/hoeveelheden elektriciteit/stroom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Liander N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) persoon/personen op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2020 tot en met 17 december 2020 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een (bedrijfs)pand aan [adres 2] , (een) hoeveelheid/hoeveelheden elektriciteit/stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan die een of meer (onbekend) gebleven persoon/personen en/of aan verdachte toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die een of meer (onbekend gebleven) persoon/personen en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2020 tot en met 17 december 2020 te Deventer, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die (onbekend gebleven) persoon/personen voornoemd pand (voor de teelt/het kweken van hennepplanten) ter beschikking te stellen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu de rol van verdachte volgens de officier van justitie kan worden gekenmerkt als een medeplichtige aan de exploitatie van de hennepkwekerij en de diefstal van stroom. Het onder 1 subsidiair en het onder 2 subsidiair acht de officier van justitie dan ook wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte volledig moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
Feiten en omstandigheden
Op 17 december 2020 zijn verbalisanten het bedrijfspand aan [adres 2] in Deventer binnengetreden. In dit pand werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Er waren twee kweekruimten die volledig professioneel waren ingericht. Er werd onder meer gebruikgemaakt van kunstlicht, verwarming en een aan- en afzuiginstallatie voor de luchtverversing- en afvoer. Daarnaast werd gebruikgemaakt van CO2-toevoeging. In totaal stonden er in de hennepkwekerij 489 hennepplanten. [2] Gelet op de uiterlijke kenmerken bevonden deze planten zich aan het einde van de bloeifase. In het pand werden ook meerdere restanten van hennepplanten en goederen die bestemd zijn voor het kweken van hennepplanten aangetroffen. Aan de hand daarvan, in het bijzonder de aangetroffen voedingsmiddelen, is het aannemelijk dat er minimaal vier eerdere oogsten zijn geweest. [3] Voorts is op 17 december 2020 geconstateerd dat de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. [4] [naam 1] heeft namens Liander N.V. aangifte gedaan van diefstal van stroom. Uit die aangifte blijkt dat er een illegale elektriciteitskabel was aangelegd die buiten de elektriciteitsmeter om naar de hennepkwekerij liep en deze van elektriciteit voorzag. Om deze aftakking te kunnen realiseren, zijn de zegels van de hoofdaansluitkast verbroken. Vanwege de illegale aansluiting onder de zekeringhouders is het mogelijk geweest om meer vermogen af te nemen dan contractueel was overeengekomen. De diefstal van stroom heeft blijkens het onderzoek van de netbeheerder in ieder geval plaatsgevonden in de periode van 18 maart 2020 tot en met 17 december 2020. [5] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het genoemde bedrijfspand met ingang van 1 juni 2019 voor de duur van twee jaren heeft gehuurd, aanvankelijk ten behoeve van opslag van goederen. Omdat verdachte in financiële problemen was geraakt, heeft hij het pand in het voorjaar van 2020 voor een hennepkwekerij aan de [naam 2] en [naam 3] ter beschikking gesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij ‘toevallig’ met beide heren in contact was gekomen. Per hennepoogst zou verdachte
€ 7.500,-- ontvangen. ‘Dat er stroom gestolen wordt dat weet je’ heeft verdachte bij de politie verklaard. [6] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij verder niet bij de hennepkwekerij en de diefstal van stroom betrokken is geweest. [7]
Medeplegen?
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting op 4 april 2022 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het opzettelijk beroeps- of bedrijfsmatig telen van een grote hoeveelheid hennep en de diefstal van stroom door middel van verbreking van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander (ofwel: medeplegen). De rechtbank kan evenmin vaststellen dat verdachte de feiten alleen, als individu, heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde.
Beroep of bedrijf
Gezien de op 17 december 2020 in het bedrijfspand aangetroffen hoeveelheid planten en voorwerpen en de wijze waarop de hennepkwekerij was ingericht, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van bedrijfsmatige hennepteelt. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bestanddeel ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ wettig en overtuigend bewezen.
Medeplichtig?
De rechtbank stelt op basis van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor het telen van hennep en de diefstal van de elektriciteit door zijn pand, tegen betaling van aanzienlijke geldbedragen per oogst, ter beschikking te stellen voor die hennepteelt, wetende dat daarbij ook de stroom voor de meter zou worden afgetapt. De rechtbank acht de mate van betrokkenheid van verdachte voldoende voor het oordeel dat hij als medeplichtige kan worden aangemerkt. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair
meer personen op meerdere tijdstippen in de periode van 20 februari 2020 tot en met 17 december 2020 te Deventer, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, met elkaar, opzettelijk hebben geteeld in een bedrijfspand aan [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 489 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks terwijl die personen het plegen van dit misdrijf als hun beroep of als een bedrijf hebben uitgeoefend, terwijl dit gepleegde feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 489 hennepplanten), tot en bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 20 februari 2020 tot en met 17 december 2020 te Deventer opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die personen voornoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2 subsidiair
meer personen op meerdere tijdstippen in de periode van 18 maart 2020 tot en met 17 december 2020 te Deventer in een bedrijfspand aan [adres 2] een hoeveelheid elektriciteit/stroom, geheel toebehorende aan Liander N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die personen dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking, bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 18 maart 2020 tot en met 17 december 2020 te Deventer opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door aan die personen voornoemd pand (voor de teelt van hennepplanten) ter beschikking te stellen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 48 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf:
medeplichtigheid aan het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 2 subsidiair:
het misdrijf:
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot:
  • een onvoorwaardelijke taakstraf van honderdtachtig uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door negentig dagen hechtenis, en;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
Verdachte is als medeplichtige betrokken geweest bij het beroeps-/bedrijfsmatig telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. Hij heeft zijn bedrijfspand gedurende tien maanden voor de teelt van hennepplanten ter beschikking gesteld. Dit deed hij uit financieel winstbejag. Uit het dossier volgt dat er meerdere keren hennep is geoogst. Van de winst van die oogsten zou verdachte een bedrag ontvangen. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de handel in softdrugs, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat stelselmatig gebruik van de uit hennepplanten verkregen stof THC de gezondheid van gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van deze middelen vaak gepaard met vele andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit. Ook is verdachte als medeplichtige betrokken geweest bij de diefstal van stroom, nu de stroom voor de hennepkwekerij op een illegale wijze is afgestapt. Het energiebedrijf heeft hierdoor schade geleden, wat maakt dat sprake is van een inbreuk op haar eigendom. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 3 maart 2022 volgt dat hij in het verleden vaker voor soortgelijke feiten met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij vandaag de dag in de autobranche werkt en dat nog steeds sprake is van schulden.
De strafoplegging
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor hennepkwekerijen met 100 tot 500 planten als uitgangspunt: een onvoorwaardelijke taakstraf van honderdtwintig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Dit oriëntatiepunt ziet op een verdachte die zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan dergelijke feiten. De rechtbank houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat in dit geval sprake is van medeplichtigheid. De rechtbank neemt in strafverzwarende zin in aanmerking dat verdachte de Opiumwet al eerder heeft overtreden. Ook ging de hennepkwekerij gepaard met diefstal van stroom. Bovendien weegt het strafverzwarend dat gedurende een langere periode sprake was van het beroeps-/bedrijfsmatig telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. De rechtbank komt, mede gelet op de straffen die aan de mededaders zijn opgelegd, tot een lagere taakstraf dan de officier van justitie heeft gevorderd en acht een onvoorwaardelijke taakstraf van honderdtwintig uren, met aftrek van het voorarrest, op zijn plaats. Omdat verdachte zich nog altijd in financiële problemen bevindt, acht de rechtbank het daarnaast noodzakelijk om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren, op te leggen, om verdachte te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank acht deze straf passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf:
medeplichtigheid aan het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 2 subsidiair:
het misdrijf:
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de inverzekeringstelling doorgebrachte dagen twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.
Buiten staat
mr. R. ter Haar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, Ondermijningsteam Districtsrecherche IJsselland / basisteam IJsselland-Zuid, met proces-verbaalnummer: PL0600-2021028253. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.Pagina’s 143 tot en met 145.
3.Pagina’s 230 tot en met 234.
4.Pagina’s 143 tot en met 145.
5.Pagina’s 308 tot en met 334.
6.Pagina 46.
7.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 4 april 2022.