ECLI:NL:RBOVE:2022:1025

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
08.952828-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit oplichting via internet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die is veroordeeld voor oplichting. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1991, veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 4.089,83, dat is vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de verdachte zou zijn verkregen uit verschillende oplichtingshandelingen via platforms zoals Facebook en Marktplaats. Tijdens de openbare terechtzitting op 4 april 2022 was de verdachte niet aanwezig, maar haar raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, heeft de verdediging gevoerd. De officier van justitie, mr. M. Hoekstra, heeft de vordering gehandhaafd. De raadsvrouw heeft betoogd dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk verklaard moest worden of dat deze moest worden afgewezen, en heeft subsidiair gepleit voor een lagere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat de verdachte mogelijk een katvanger was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door middel van 149 transacties, die vermoedelijk voortkwamen uit oplichting, een bedrag van € 4.387,73 heeft verkregen. Na de vrijspraak van een deel van de tenlastelegging heeft de rechtbank het bedrag van € 297,90 in mindering gebracht op de vordering. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd tot betaling van € 4.089,83 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 82 dagen, indien de betaling niet wordt voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.952828-18
Datum vonnis: 15 april 2022
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.De schriftelijke vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 4.387,73.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 4 april 2022. De veroordeelde is niet op die terechtzitting verschenen. Haar gemachtigde raadsvrouw mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem, is wel op de genoemde terechtzitting verschenen en zij is op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 4 april 2022 heeft de officier van justitie mr. M. Hoekstra de schriftelijke vordering gehandhaafd.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat deze moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het aannemelijk is dat de veroordeelde een zogenoemde katvanger is. De vordering moet volgens de raadsvrouw daarom worden gematigd tot een bedrag van € 438,77 tot € 877,55, omdat zo een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel ingeval van een katvanger aannemelijk is.

3.De beoordeling van de vordering

Nu verdachte bij vonnis van 15 april 2022 partieel is vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, één van de ten laste gelegde feiten waarop de ontnemingsvordering van de officier van justitie is gegrond, dient het Openbaar Ministerie in de vordering voor dat gedeelte, een bedrag van € 297,90, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 15 april 2022 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1, feit 2:
telkens het misdrijf:
oplichting, meermalen gepleegd;
feit 4:
het misdrijf:
oplichting
feit 3 en feit 5:
telkens het misdrijf:
medeplegen van oplichting;
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, te weten het met deze vordering samenhangende strafdossier, met onder meer het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk voordeel van 14 maart 2019, en het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 4 april 2022.
Op grond van het bepaalde in artikel 36e Sr kan op vordering van het Openbaar Ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit dat feit. Daartoe moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van het bewezen verklaarde of uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde door het oplichten van aangevers via Facebook en Marktplaats voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot deze beslissing op grond van de feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen, zoals die in het vonnis van 15 april 2022 in de onderliggende strafzaak zijn opgenomen. Uit de bewezenverklaring volgt dat sprake is van één of meer gronddelict(en), waarmee het totale geldbedrag is verdiend. Daar verdachte partieel is vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en omdat dat feit dan ook niet ten grondslag kan liggen aan de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zal de rechtbank het vermeende verkregen voordeel uit dat feit voor zover verdachte daarvan is vrijgesproken (€ 297,90), in mindering brengen op de vordering.
In het derde lid van artikel 36e Sr is opgenomen dat, naast bewezenverklaarde feiten, ook andere feiten als grondslag kunnen dienen voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat deze op enige wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot het oordeel dat van die situatie hier sprake is. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het genoemde rapport [1] blijkt dat veroordeelde in de onderzoeksperiode van 1 januari 2016 tot en met 15 januari 2019 door middel van 149 transacties waarvan het aannemelijk is dat dit geld is verkregen middels oplichting/internetoplichting wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Alle 149 transacties betroffen overboekingen van particuliere tegenrekeningen en het ging om overboekingen voor de aankoop van goederen. Deze overboekingen, met een totaalbedrag van € 4.387,73, zijn gestort op rekeningnummers die op naam van verdachte staan, namelijk: [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 5] , [rekeningnummer 6] , [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] .
Gelet op het hiervoor overwogene, stelt de rechtbank op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 4.089,83.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
Wat betreft de in de strafzaak toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen verwijst de rechtbank naar het in artikel 36e lid 9 Sr bepaalde. Volgens deze bepaling kan de rechtbank de aan benadeelde partijen in rechte toegekende vorderingen in mindering brengen voor zover deze zijn voldaan. Omdat dit ontnemingsvonnis gelijktijdig met het vonnis in de onderliggende strafzaak is gewezen, is nog geen sprake van (in rechte onherroepelijk toegekende) vorderingen die zijn voldaan. De rechtbank zal bij het bepalen van de omvang van het te ontnemen bedrag met deze vorderingen daarom geen rekening houden.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 4.089,83.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
tot een bedrag van € 297,90;
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 82 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.
Buiten staat
mr. R.P. van Campen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e Sr van 14 maart 2019, pagina’s 300 tot en met 310 van Map 4, het ‘financieel onderzoek’, van het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam IJsselland-Zuid, genaamd Tempra (ON1R017144), met registratienummer PL0600-2018382206.