ECLI:NL:RBOVE:2022:1004

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
9503226 \ CV EXPL 21-4178
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening in het kader van een affectieve relatie en de oprichting van een onderneming

In deze zaak vordert eiser, die in een affectieve relatie met gedaagde heeft gestaan, een bedrag van € 15.000,- aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Eiser stelt dat hij dit bedrag aan gedaagde heeft verstrekt in de vorm van een geldlening voor haar eenmanszaak, die tijdens hun relatie is opgericht. Gedaagde betwist echter dat er sprake is van een geldleningsovereenkomst en stelt dat de betalingen die eiser heeft gedaan, bedoeld waren als ondersteuning voor de bouw van een auto, en niet als terugbetalingsverplichting. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 7 december 2021 geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering, aangezien de overgelegde bankafschriften niet leesbaar waren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiser nagelaten om leesbare bankafschriften te overleggen, waardoor de hoogte van zijn vordering niet voldoende is onderbouwd. De kantonrechter concludeert dat er geen overeenkomst van geldlening is aangetoond, omdat er geen schriftelijke vastlegging van de overeenkomst is en er bij de beëindiging van de relatie geen concrete afspraken zijn gemaakt over terugbetaling. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en de kosten worden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9503226 \ CV EXPL 21-4178
Vonnis van 22 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: M.D. Balesar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 december 2021;
- de aanvullende stukken van [eiser] ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- de mondelinge behandeling op 14 februari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. Gedurende de relatie tussen partijen is [gedaagde] de eenmanszaak ‘ [A] ’ gestart.
2.2.
Op 20 mei 2014 is het faillissement van [A] uitgesproken.
2.3.
De affectieve relatie tussen partijen is medio 2017 beëindigd.
2.4.
[gedaagde] bericht [eiser] op 7 augustus 2017, voor zover van belang, het navolgende (productie 2 aanvullende stukken t.b.v. de mondelinge behandeling):
“(…) Over [A] het volgende:Ik kan de rest van mijn leven geen lening krijgen omdat ik een vette BKR-registratie heb, dat is een risico geweest en ik moet nu op de blaren zitten. (…)
(…) Ik storte elke maand 250 euro naar jouw rekening om je te ondersteunen met jouw auto. Dat was geen aflossing van [A] dat weet jij ook. Voor jou was het een risico dat weet je zelf ook, zo gaat dat nu eenmaal. En als de relatie dan over is dan moet je je verlies pakken en doorgaan net als ik.
Maar zoals je weet vind ik het heel vervelend voor jou dat je je geld kwijt bent.
Ik moet eerst mijn schaapjes op het drogen hebben en kijk over een tijdje wat ik zou kunnen missen per maand. (…)”
2.5.
[eiser] bericht [gedaagde] op 8 augustus 2017, voor zover van belang, het navolgende (productie 2 aanvullende stukken t.b.v. de mondelinge behandeling):
“(…) Heb jou mail gelezen mr ben het er niet mee eens. Wil het hier even bij laten. Kom hier t.z.t. op terug (…)”
2.6.
[eiser] bericht [gedaagde] op 18 december 2017, voor zover van belang, het navolgende (productie 2 aanvullende stukken t.b.v. de mondelinge behandeling):
“(…) Zo als het er nu voor staat heb ik jou met rust gelaten om voor je zelf de boel op de rit te krijgen. Verder heb ik niks meer vernomen van jou, zo als jij al zij hou jou op de hoogte I.V.M. deel afbetaling. Het zou fijn zijn als jij de afspraak na komt met betalen met beginnende het nieuwe jaar. Hoe spijtig het ook voor jou is maar jij hebt mij meerderen malen gezegd dat het terug betaald zou worden. Waar je deels al eens mee begonnen was met project auto. Ik wilde er zelfs een lening voor afsluiten, wat ik tegen gehouden had, we hebben het er over gehad eerst de gene afbetalen. Oude personeel, leveranciers, boekhouder, je broer en de genen waar ik het niet van weet. (…)”
2.7.
[gedaagde] bericht [eiser] op 6 januari 2021, voor zover van belang, het navolgende (productie 2 aanvullende stukken t.b.v. de mondelinge behandeling):
“(…) Ik had alles wat betreft de schuld van [A] geregeld, maar voelde me knullig tegenover jou omdat jij ook geld in de winkel had gestoken. Jij had geld gespaard om jouw droom auto te kunnen bouwen en dat was weg omdat [A] niet was geslaagd (niet met opzet, we probeerde een bedrijf neer te zetten en dat mislukte helaas). Regelmatig liet jij mij voelen dat je boos was omdat je het geld kwijt was maar we hadden een relatie en dan neem je samen risico’s en deel je dingen samen.
De schuld van de bank staat op mijn naam daar sta jij buiten, terwijl ik iets opbouwde voor ons samen. Was het goed gegaan dan had jij daar ook profijt van gehad. (…)
(…) Omdat jij nogmaals liet voelen dat je niet blij was dat je het geld kwijt was (vreemd eigenlijk in een relatie ben je er voor elkaar in voor en tegenspoed) heb ik tegen jou gezegd dat ik 250 euro per maand over zou maken naar jouw rekening, zodat je toch jouw droom auto verder kon bouwen. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
I. een bedrag van € 15.000,- aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2017 tot aan de dag van algehele voldoening, althans de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
II. een bedrag van € 1.119,25 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
III. de kosten van deze procedure, inclusief salaris gemachtigde;
IV. de nakosten.
3.2.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering gesteld dat hij aan [gedaagde] een bedrag van circa € 18.000,- heeft verstrekt in de vorm van een geldlening voor haar eenmanszaak. [eiser] heeft ter onderbouwing hiervan (niet leesbare) bankafschriften overgelegd als productie 1. In de woonkamer van [B] , een vriend van [gedaagde] , is volgens [eiser] afgesproken dat [gedaagde] het gehele door hem voorgeschoten bedrag zou terugbetalen onder vermelding van het kenmerk ‘Project auto’. Dat partijen een geldleningsovereenkomst zijn aangegaan is niet schriftelijk vastgelegd bij de notaris, omdat [gedaagde] dat niet wilde.
3.3.
[gedaagde] heeft betwist dat [eiser] de voorgeschoten bedragen als geldlening aan haar heeft verstrekt. [gedaagde] en [eiser] hebben er destijds samen voor gekozen om een eenmanszaak op te starten. Ter bescherming van het vermogen van [eiser] , heeft [gedaagde] de zaak op haar naam ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van |Koophandel. Wanneer de eenmanszaak goed zou lopen, zou [eiser] toetreden tot de onderneming. De betalingen van in totaal € 1.600,- met als kenmerk ‘Project auto’ heeft [gedaagde] niet gedaan ter aflossing van een geldlening, maar omdat zij [eiser] dit gunde en hem wilde ondersteunen met de bouw van zijn auto. Van een overeenkomst van geldlening is geen sprake.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die in deze procedure voorligt is of er tussen [eiser] en [gedaagde] een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen. Uit artikel 7:129 lid 1 BW volgt dat sprake is van een overeenkomst van geldlening wanneer de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen. Aan de orde is of [gedaagde] zich heeft verbonden aan [eiser] om een som geld terug te betalen, nu [gedaagde] dat betwist.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de stelplicht en eventuele bewijslast van feiten waaruit volgt dat [gedaagde] en [eiser] een geldleningsovereenkomst zijn aangegaan op [eiser] rust, nu hij zich op de rechtsgevolgen hiervan beroept. Dit betekent dat het op weg van [eiser] ligt om voldoende gemotiveerd te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij het door hem beweerde verstrekte bedrag aan [gedaagde] in de vorm van een geldlening heeft verstrekt.
4.3.
[eiser] heeft gesteld dat hij circa € 18.000,- aan [gedaagde] heeft geleend en daartoe verwezen naar bankafschriften die als productie 1 zijn overgelegd. De kantonrechter heeft reeds in het tussenvonnis van 7 december 2021 geoordeeld dat die bankafschriften niet leesbaar zijn en [eiser] opgedragen om leesbare bankafschriften in het geding te brengen. [eiser] heeft dit nagelaten. Ook ter zitting had [eiser] geen leesbare exemplaren van de bankafschriften bij zich. [eiser] heeft hiermee de hoogte van zijn vordering onvoldoende onderbouwd.
4.4.
Ondanks dat de hoogte niet vast is komen te staan, is niet in geschil dat [eiser] in 2013 en 2014 tijdens de samenleving van partijen enkele keren bedragen aan [gedaagde] heeft verstrekt voor haar onderneming. [eiser] stelt dat partijen hiervoor mondeling een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan en dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij het gehele bedrag zou terugbetalen. [gedaagde] betwist deze stelling.
4.5.
[eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar de bedragen die [gedaagde] in de periode september 2016 tot en met 3 april 2017, tijdens de samenwoning van partijen, heeft betaald aan [eiser] . Het gaat dan om betaling van een bedrag van € 250,- of € 300,- die [gedaagde] vanaf september 2016 zes keer aan [eiser] heeft overgemaakt met de omschrijving: “project auto”. Na 3 april 2017 stopt zij daarmee. Kort daarna eindigt ook de relatie tussen partijen. [eiser] verwijst ook naar de emailberichten die hij heeft overgelegd.
4.6.
Dat er sprake is geweest van een overeenkomst van geldlening is de kantonrechter onvoldoende gebleken. Uit de betalingen met omschrijving ‘project auto’ en uit de overgelegde e-mailberichten, volgt niet dat partijen de bedoeling hebben gehad een terugbetalingsverplichting overeen te komen van de door [eiser] tijdens de samenleving met [gedaagde] aan [gedaagde] verstrekte bedragen. Partijen hebben hierover niets schriftelijk vastgelegd en ook bij de beëindiging van hun relatie is de afwikkeling van de door [eiser] gestelde geldleningsovereenkomst niet ter sprake gekomen. Indien er daadwerkelijk sprake zou zijn geweest van een geldlening van een bedrag van een dergelijke omvang, dan had het toch voor de hand gelegen dat partijen bij de beëindiging van de relatie concrete afspraken zouden hebben gemaakt over de terugbetalingsverplichting van [gedaagde] . Hiervan is echter niet gebleken. [gedaagde] heeft zes keer een bedrag met omschrijving ‘project auto’ overgemaakt en is hier daarna mee gestopt. Niet gebleken is dat [eiser] [gedaagde] hierna heeft aangesproken over het uitblijven van de betalingen. Indien een terugbetalingsverplichting zou zijn overeengekomen, had dat toch voor de hand gelegen.
Het is echter aan de kant van [eiser] vanaf het einde van de relatie medio 2017 tot aan eind oktober 2020 stil gebleven. Pas nadat in oktober 2020 tussen [eiser] en [gedaagde] op social media een geschil ontstaat, is [eiser] overgegaan tot het opeisen van de door hem aan [gedaagde] tijdens de samenleving verstrekte bedragen. Het enkele feit dat [gedaagde] [eiser] op 7 augustus 2017 per e-mail heeft bericht dat ‘zij het vervelend vindt dat [eiser] zijn geld kwijt is’ en dat zij heeft geschreven dat zij over een tijdje zou kijken naar ‘wat zij kan missen per maand’ is naar het oordeel van de kantonrechter eveneens onvoldoende om daaruit een overeengekomen terugbetalingsverplichting af te leiden.
4.7.
Nu [eiser] voor het overige niets aan zijn vordering ten grondslag stelt, betekent dit dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
4.8.
Gelet op de aard van de procedure, het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad waarmee de vordering verband houdt, ziet de kantonrechter aanleiding om te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022. (TD)