ECLI:NL:RBOVE:2022:1000

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
C/08/269963 / HA ZA 21-342 en C/08/270173 / HA ZA 21-352
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van nalatenschap tussen broer en zussen met discussie over schenkingen en wilsbekwaamheid

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, zijn er twee procedures tussen drie familieleden: een broer en twee zussen, over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden moeder. De broer heeft een vordering tot verdeling ingesteld, waarop een van de zussen kort daarna ook een eigen dagvaarding heeft ingediend. De moeder had schenkingen gedaan aan de broer en een van de zussen, wat leidde tot een discussie over haar wilsbekwaamheid op het moment van deze schenkingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder de intentie had om deze schenkingen te doen aan twee van haar kinderen en niet aan het derde kind. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij de bedragen die aan de verschillende partijen toekomen zijn berekend. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de partijen beoordeeld, waarbij de broer en de zussen elk een bedrag hebben gevorderd, en heeft de proceskosten gecompenseerd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en overeenstemming tussen erfgenamen bij de afwikkeling van een nalatenschap, vooral wanneer er schenkingen en andere financiële verplichtingen aan de orde zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/269963 / HA ZA 21-342
zaaknummer / rolnummer: C/08/270173 / HA ZA 21-352
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaken van
C/08/269963 / HA ZA 21-342
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: [A] ,
advocaat mr. M.A. Baeten te Zwolle,
tegen

1.[B] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [B] ,
advocaat mr. R.H.H. Schepers te Almelo,
2.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [C] ,
advocaat mr. R.M.J.K.M. Teeuwen te Roermond.
C/08/270173 / HA ZA 21-352
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [B] ,
advocaat mr. R.H.H. Schepers te Almelo,
tegen

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [A] ,
advocaat mr. M.A. Baeten te Zwolle,
2.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [C] .
advocaat mr. R.M.J.K.M. Teeuwen te Roermond.

1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 december 2021 waarbij de zaken zijn gevoegd en een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de producties 23 tot en met 26 van de zijde van [A] ;
  • de producties 16 tot en met 19 van de zijde van [B] ;
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 8 februari 2022, met daaraan gevoegd de door de advocaten overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 25 augustus 2018 is de moeder van [A] , [B] en [C] overleden. Moeder heeft bij testament van 11 juli 1975 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft geen wijzigingen aangebracht in de erfopvolging van haar kinderen zodat [A] , [B] en [C] gezamenlijk en voor gelijke delen erfgenaam zijn. [A] en [C] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. [B] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.2.
De vader van [A] , [B] en [C] , tevens de echtgenoot van moeder is overleden op 13 augustus 2013. Vader en moeder waren gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen. Moeder, [A] , [B] en [C] waren de erfgenamen van vader voor elk ¼ deel van de nalatenschap. Vader heeft moeder bij testament een levenslang vruchtgebruik gegeven van het gedeelte van de nalatenschap waartoe moeder als erfgename niet gerechtigd was.
2.3.
Tot de nalatenschap van vader en de ontbonden huwelijksgemeenschap van vader en moeder behoorde een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Na het overlijden van vader is tussen moeder, [A] , [B] en [C] een akte van partiele verdeling d.d. 4 juli 2014 opgemaakt. In de akte is opgenomen dat de waarde van de woning € 157.000,00 bedraagt en dat de hypothecaire schuld € 8.980,00 is. Verder is overeengekomen dat [A] , [B] en [C] het bloot eigendom van de woning krijgen en moeder het vruchtgebruik van woning onder de verplichting de hypothecaire schuld op zich te nemen. In de akte is opgenomen dat het vruchtgebruik van moeder eindigt onder meer indien moeder ‘
haar intrek neemt in een bejaardenoord, verpleegtehuis of vergelijkbare instelling’.
2.4.
Ten gevolge van de wijze van verdelen werden [A] , [B] en [C] ten opzichte van moeder overbedeeld ieder voor een bedrag van € 25.711,43. Omdat moeder direct ieder kind een bedrag van € 5.229,00 kwijtschold, resteerde er een vordering van moeder op [A] , [B] en [C] ter hoogte van € 20.482,43 per kind. In de akte is vervolgens op pagina 4 onder meer het volgende opgenomen:
(…)
Voormelde schuldigerkenning is geschied onder de volgende
bedingen:
1. De deelgenoten sub 2, sub 3 en sub 4 ( [A] , [B] en [C] [toevoeging ktr] zullen over de hoofdsom of het restant daarvan rente betalen, jaarlijks door partijen in onderling overleg vast te stellen en bij gebreke aan overeenstemming gelijk aan zes procent (6%) per jaar;
(…)”
2.5.
Moeder heeft jaarlijks, althans tot 2018, de verschuldigde rente over de vorderingen uit overbedeling aangezegd aan haar kinderen. In de betreffende brieven heeft zij voorts opgenomen dat zij na ontvangst van de verschuldigde rente zal bezien wat de mogelijkheden zijn voor een vrijgestelde schenking. Over de jaren 2015, 2016 en 2017 heeft moeder aan [A] en [C] de volgende bedragen geschonken (kwijtgescholden): € 5.277,00 (2015), € 5.304,00 (2016) en € 5.320,00 (2017).
2.6.
Bij brief van 6 februari 2015 heeft notaris [X] namens [B] aan moeder onder meer het volgende meegedeeld:
‘”(…) Uw dochter heeft mij de akte van verdeling van 4 juli 2014 laten zien, alsmede uw brief van 30 januari 2015 [ de brief van moeder aan [B] waarin moeder rente over de periode van 4 juli 2014 tot en met 31 december 2014 vordert ten bedrage van € 609,42: toevoeging ktr]
Conform de akte moet uw dochter inderdaad aan u rente betalen, welke volgens uw brief neerkomt op een bedrag van € 609,42. (…)
Mevrouw [B] gaf te kennen dat het voor haar onmogelijk is als alleenstaande moeder met een kleine uitkering dit bedrag te voldoen. U heeft aangegeven te bezien wat de mogelijkheden zijn voor een vrijgestelde schenking in 2015, hierop kan ik u alvast meedelen dat het vrijgestelde bedrag voor kinderen voor het jaar 2015 is gesteld op een bedrag van € 5.277,00.
Namens mevrouw [B] doe ik op u een beroep om haar bij die schenking de verschuldigde rente kwijt te schelden en dit eveneens te doen bij de volgende rentebetalingen.
Uw dochter heeft aan mij verzocht om een reactie op mijn brief naar mij te sturen en niet naar haar. (…)”.
2.7.
Bij brief van 23 februari 2015 heeft moeder aan notaris [X] onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) Na de nodige achterdocht heeft ze uiteindelijk via een volmacht de akte (de akte van verdeling d.d. 4 juli 2014 [toevoeging ktr]) ondertekend. Ze heeft niet eens de moeite genomen om mij te bezoeken. Dit moet voor haar toch mogelijk zijn, immers ondanks haar kleine uitkering rijdt ze in een Volvo V40. Daarnaast heeft ze de concept aktes ontvangen, ze was dus op de hoogte van het feit dat ze een stuk vermogen zou krijgen, maar ook dat ze werd overbedeeld en daar rente over verschuldigd werd. (...).
Daar komt bij dat ze al jaren niet meer de moeite neemt haar ouders te bezoeken. Toen haar vader overleed is ze wel geweest maar heeft ze stennis gemaakt. Voor wat betreft hulp hoef je bij haar niet aan te kloppen.
Gelukkig heb ik nog een dochter en zoon die zich wel bekommeren om hun moeder van 84 jaar. Voor hun was het geen probleem om de verschuldigde rente te voldoen, ook al verschilt hun situatie niet veel van die van [B] . Vanwege het feit dat ze hun hulp verlenen en zich om mij bekommeren, ja zelfs kosten voor mij maken die ik niet terug kan betalen omdat ik enkel AOW geniet, ben ik genegen om mijn andere dochter en zoon wel een bedrag ter grootte van de maximale vrijstelling te schenken.
Ik vind het ongehoord dat mevrouw [B] een beroep durft te doen om haar zowel de schenking te doen toekomen alsmede een kwijtschelding te schenken van de (volgende) rentebetalingen zolang zij haar financiële en morele verplichtingen niet nakomt.”
2.8.
Op 20 juli 2015 is moeder opgenomen in verzorgingstehuis Eugeria in Almelo. Dit had tot gevolg dat [A] , [B] en [C] gezamenlijk volledig eigenaar werden van de woning.
2.9.
Bij brief van 23 oktober 2015 heeft [A] aan [B] en [C] onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) Nu ma onlangs definitief is opgenomen in een zorginstelling en het vaststaat dat ze niet meer terugkomt in haar huis, is volgens mij de tijd rijp om het huis aan de [adres] te verkopen. Tijdens haar opname in het Eugeria heeft ze zelf al aangegeven dat het huis verkocht mocht worden.
In de notariële akte is aan ons het blote eigendom van de woning toegewezen en heeft ma het vruchtgebruik van de woning voorbehouden. Dit vruchtgebruik eindigt volgens mij bij een definitieve opname in een zorginstelling.
De verkoop van de woning roept een aantal problemen op.
Ten eerste is iedereen het eens met de verkoop en bereid om samen te werken?
Ten tweede, er moet een makelaar worden ingeschakeld. Welke nemen we in de arm? (…)
Ten derde, de woning moet leeg worden gemaakt. (…) Er zijn mijns inziens geen waardevolle spullen in de woning aanwezig. Wie iets wil hebben moet zich maar melden.
(…)
Sinds ma van de fiets is gevallen ben ik bijna elke dag wel even bij haar geweest. (…) Zo langzamerhand wordt het me teveel (…). Van mij mag het huis dus wel worden verkocht, niet alleen vanwege financiële voordelen. Het zal een enorme zorg minder zijn. (…)”
2.10.
Bij brief van 25 januari 2017 heeft de toenmalige advocaat van [B] aan moeder onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) Op grond van een akte partiele verdeling is cliënte mede-eigenaar geworden van de ouderlijke woning onder de last van de betaling van de rente inzake de overbedeling.
Cliënte heeft al herhaaldelijk aangegeven dat het voor haar onmogelijk is om deze rentebetalingen te voldoen, zolang de woning nog niet is verkocht. (…)
Omdat cliënte uiteraard graag aan haar betalingsverplichting tegenover u zou voldoen stelt zij momenteel alles in het werk om de woning te verkopen (…)
Voor wat betreft de 6% rente die cliënte in rekening wordt gebracht over de achterstallige rentebetaling, bericht ik u dat daartoe iedere rechtsgrond ontbreekt. Deze vordering betwist ik dan ook namens cliënte. (…)”.
2.11.
Begin 2018 is er stormschade ontstaan aan de woning. De herstelkosten hiervan, na aftrek van de uitkering van de verzekeraar, bedragen € 250,00, zodat iedere eigenaar een bedrag van € 83,33 dient te voldoen. [B] heeft haar deel, ondanks sommatie van [A] die de kosten heeft voldaan, niet betaald.
2.12.
De woning is op 29 maart 2019 in eigendom overgedragen aan een derde voor een koopsom van € 150.000,00. Na aftrek van hypotheek en kosten resteert een bedrag van € 138.340,41. Dit bedrag is gestort op de derdengeldrekening van notariskantoor [Y] .

3.Het geschil

C/08/269963 / HA ZA 21-342

3.1.
[A] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [B] veroordeelt tot betaling aan [A] van een bedrag van € 83,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2018 tot de dag van algehele voldoening;
II. de verdeling van de onverdeelde bezittingen en schulden als volgt vaststelt:
- dat aan [A] en [C] ieder toekomt een bedrag van € 51.803,16, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- dat aan [B] toekomt een bedrag van € 30.229,87, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag;
III. bepaalt dat de (notaris)kosten waarmee in de berekening onder II. geen rekening is gehouden, maar die wel ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap of de financiële afwikkeling van de woning van zijn gemaakt, door partijen gezamenlijk en in gelijke delen worden gedragen en in mindering strekken op de bedragen hiervoor onder II. genoemd;
IV. [B] en [C] veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan de afwikkeling dan wel verdeling zoals onder II. en III. genoemd;
V. bepaalt dat [B] en [C] een dwangsom verschuldigd zijn van € 250,00 per dag of dagdeel indien zij niet voldoen aan het onder IV. gevorderde;
VI. bepaalt dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de benodigde toestemming van [B] en [C] richting de notaris;
VII. [B] veroordeelt in de (na)kosten de procedure.
3.2.1.
[B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [A] . [B] wenst tot een verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder te komen en verwijst daartoe naar de door haar gevorderde verdeling in de procedure C/08/270173 / HA ZA 21-352.
3.2.2.
[C] concludeert tot ontvankelijk en gegrondverklaring van de vorderingen van [A] , met veroordeling van [B] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
C/08/270173 / HA ZA 21-352
3.4.
[B] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de erfdelen in de nalatenschap van vader € 1.691,48 per erfgenaam bedragen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
II.
primair:
a. voor recht verklaart dat [A] en [C] in de nalatenschap van moeder ieder een vermogensbestanddeel van € 8.000,00 hebben verbeurd en aan [B] verschuldigd zijn;
b. [A] en [C] ieder veroordeelt tot betaling aan [B] van een bedrag van € 8.000,00;
c. de verdeling van de tussen partijen bestaande onverdeeldheid aldus vaststelt dat aan [B] toekomt een bedrag van € 59.450,00 en aan [A] en [C] ieder een bedrag van € 35.450,00;
d. [A] en [C] veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan de door de rechtbank vastgestelde verdeling met de bepaling dat bij gebreke van medewerking, het vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking;
subsidiair:
a. voor recht verklaart dat de door [A] en [C] in te brengen bedragen op grond van onverschuldigde betaling dan wel schenking dan wel vernietigde schenking een bedrag groot € 8.000,00 ieder, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
b. de verdeling van de tussen partijen bestaande onverdeeldheid aldus vaststelt dat aan [B] toekomt een bedrag van € 48.784,00 en aan [A] en [C] ieder een bedrag van € 40.785,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
c. [A] en [C] veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan de door de rechtbank vastgestelde verdeling met de bepaling dat bij gebreke van medewerking, het vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking;
III. [A] en [C] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.6.1.
[A] en [C] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen van [B] , met veroordeling van [B] in de kosten van de procedure. [A] verwijst daarbij naar de door hem gevorderde verdeling in de procedure C/08/269963 / HAZA 21/342.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn verdeeld over de wijze waarop de nalatenschap van hun moeder dient te worden verdeeld. Dit betreft diverse geschilpunten die hierna gezamenlijk voor de beide zaaknummers zullen worden besproken. Over de hoogte van de erfdelen van ieder van hen in de nalatenschap van hun vader bestaat geen verschil van mening, dat is € 1.691,48. De rechtbank zal de hoogte van deze erfdelen dan ook vaststellen op een bedrag van € 1.691,48 per erfgenaam.
4.2.1.
Ook bestaat geen verschil van mening over het bedrag dat [B] aan [A] verschuldigd is voor de herstelkosten van de stormschade. Dit betreft een bedrag van € 83,33. [B] meent dat genoemd bedrag kan worden toegerekend op haar aandeel in de gemeenschap en zij betwist dat zij rente verschuldigd is over dit bedrag. Bovendien was het [A] die een uitkering van een voorschot op de definitieve verdeling heeft tegengehouden waardoor hij volgens [B] haar de mogelijkheid heeft onthouden om het bedrag te voldoen. Aldus is volgens [B] sprake van schuldeisersverzuim van de zijde van [A] .
4.2.2.
Anders dan [B] stelt, is van schuldeiserverzuim van de zijde van [A] geen sprake. Daarvoor is van belang dat de vordering van [A] op [B] als mede-eigenaar al dateert uit de eerste helft van 2018. Op dat moment kon zeker nog geen sprake zijn van de betaling van een voorschot op de definitieve verdeling van de gemeenschap omdat de woning pas in maart 2019 in eigendom is overgedragen. Van schuldeisersverzuim van [A] kan, gelet op het reeds ingetreden verzuim van de zijde van [B] , dus geen sprake zijn. Hoewel uit de overgelegde producties blijkt dat [A] de herstelkosten van de stormschade heeft betaald, blijkt uit de sommatie die is overgelegd als productie 8 bij dagvaarding van de zijde van [A] dat moeder [B] de verschuldigdheid van de wettelijke rente heeft aangezegd. Dit betekent dat de wettelijke rente over het bedrag van € 83,33 eerst toewijsbaar is vanaf de dag van dagvaarding.
4.3.
Partijen zijn verder verdeeld over het antwoord op de vraag voor wiens rekening de kosten van beneficiaire aanvaarding ad € 127,00 komen. De rechtbank overweegt dat deze kosten, zijnde het griffierecht voor de beneficiaire aanvaarding door [B] niet worden aangemerkt als vereffeningkosten en om die reden voor rekening zijn van [B] . Verwezen wordt naar de Richtlijn Vereffening nalatenschappen van juli 2021.
4.4.
De partijen meest verdeeld houdende geschilpunten betreffen de door [B] verschuldigde rente inzake de vordering van moeder uit overbedeling, de rentebetalingen door [A] en [C] aan moeder, de kwijtscheldingen/schenkingen van moeder aan [A] en [C] en de overboekingen op 20 juli 2015 aan [A] en [C] . De rechtbank zal deze geschilpunten achtereenvolgens beoordelen.
de door [B] verschuldigde rente
4.5.
Uit de akte van verdeling van 4 juli 2014 blijkt dat moeder rente heeft bedongen ter zake de vorderingen uit overbedeling die zij heeft op [A] , [B] en [C] . In de akte is weliswaar opgenomen dat de rente jaarlijks door partijen in onderling overleg zal worden vastgesteld, maar ook dat, indien geen overeenstemming is bereikt, de rente 6% zal bedragen. [B] betwist niet dat tussen moeder en haar geen overeenstemming is bereikt over een ander rentepercentage. Dit betekent dat een rente heeft te gelden van 6%. De omstandigheid dat geen overleg heeft plaatsgevonden over een ander rentepercentage doet hier niet aan af, waarbij overigens ook [B] in overleg had kunnen treden met haar moeder over het rentepercentage. In dit verband wijst de rechtbank op de hiervoor opgenomen brief van notaris [X] van 6 februari 2015 waarin namens [B] niet betwist wordt dat zij rente verschuldigd is en ook het rentepercentage niet betwist wordt, maar slechts gesteld wordt dat zij de rente niet kan betalen. De conclusie is dat bij gebrek aan overeenstemming over een ander rentepercentage, [B] aan moeder 6% rente verschuldigd is over de in de akte van verdeling opgenomen vordering (na aftrek van de schenking/kwijtschelding) van € 20.482,43 (per kind).
de rentebetalingen door [A] en [C] aan moeder in relatie tot schenkingen
4.6.
[B] stelt dat [A] en [C] weliswaar bedragen hebben overgeboekt aan moeder met als omschrijving ‘rentebetaling’, maar dat korte tijd daarna boekingen zijn gedaan van de rekening van moeder aan [A] en [C] waaruit per saldo volgt dat geen rente is betaald door hen. Dit betekent volgens [B] dat niet is voldaan aan de voorwaarde die moeder heeft gesteld aan het doen van schenkingen c.q. kwijtscheldingen in de jaren 2015, 2016 en 2017.
4.7.
Uit de overgelegde brieven van moeder aan [A] , [B] en [C] van januari 2015, januari 2016 en januari 2017, in combinatie met de door [B] overgelegde bankafschriften van de rekening van moeder blijkt dat [A] en [C] over de periode 4 juli 2014 tot 1 januari 2015 elk een bedrag van € 609,42 hebben overgeboekt op de bankrekening van moeder, over de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 elk een bedrag van € 1.278,81 en over de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2017 elk een bedrag van € 960,86. De genoemde bedragen zijn overgeboekt met een omschrijving waaruit blijkt dat de bedragen betrekking hebben op de verschuldigde rente over de vordering uit overbedeling. Ook blijkt uit de brieven van moeder dat zij de betalingen als zodanig heeft aanvaard. Aldus is aannemelijk geworden dat [A] en [C] over de jaren 2014, 2015 en 2016 de verschuldigde rente uit hoofde van de vordering uit overbedeling aan moeder hebben voldaan.
4.8.
Uit de door [B] overgelegde bankafschriften van de rekening van moeder blijkt ook dat in een relatief korte periode nadien, bedragen zijn overgeboekt naar [A] en [C] die (nagenoeg) gelijk zijn aan de door hen betaalde rentebedragen. Volgens de omschrijvingen van de overboekingen zijn door [A] en [C] reële kosten gemaakt die voor rekening van moeder komen en die moeder aldus aan [A] en [C] heeft vergoed. De rechtbank is van oordeel dat dit op geen enkele wijze is onderbouwd en gelet op de hoogte van de bedragen, de omschrijvingen en de feitelijke omstandigheden van moeder in een verpleeghuis waarbij de maaltijden en tussendoortjes zijn inbegrepen, zijn deze kosten ook niet aannemelijk. Weliswaar behoeft in een familierelatie niet voor elke betaling een bonnetje bewaard te worden om de betaling te rechtvaardigen, maar de uitgaven waarvoor een vergoeding wordt overgemaakt, moeten wel enigszins te verklaren zijn. Dat is hier niet het geval. Hoewel de rechtbank best wil geloven dat [A] en [C] kosten hebben gemaakt doordat zij bijvoorbeeld moeder mee hebben genomen voor uitstapjes, hebben zij door de wijze waarop de boekingen hebben plaatsgevonden, met name door de hoogte en de omschrijvingen van de overboekingen, iedere controle onmogelijk gemaakt. Dat geldt ook voor de vergoeding voor het boxkleed omdat het hiervoor aan [A] vergoede bedrag van € 255,77 de rechtbank niet reëel voorkomt. De omstandigheid dat [A] die de administratie van moeder deed, nooit heeft hoeven twijfelen aan [C] , maakt dit niet anders. Naast [A] en [C] is er nog een kind, [B] , en moeder heeft blijkens haar testament geen onderscheid gemaakt wat betreft de verdeling van haar nalatenschap.
4.9.
Het voorgaande betekent dat, anders dan [B] meent, niet dat [A] en [C] geen rente zouden hebben betaald aan moeder. Dat is, zoals hiervoor is overwogen voldoende aannemelijk geworden. Het betekent echter wel dat niet aannemelijk is geworden dat tegenover de door moeder aan [A] en [C] betaalde vergoedingen in 2015, 2016 en 2017 daadwerkelijke door hen gemaakte kosten staan die voor rekening van moeder dienden te komen. In zoverre snijdt het betoog van [B] hout. Dit betekent dat bij de verdeling van de nalatenschap rekening gehouden dient te worden met de bedragen die overgeboekt zijn op de rekeningen van [A] en [C] zonder dat aannemelijk is geworden dat hier reële kosten tegenover staan. Dit betreffen de volgende totaalbedragen: ( € 610,00 + € 1.278,85 + € 960,86 =) € 2.849,71 voor [A] en (€ 635,00 + € 1.278,85 + € 960,86 =) € 2.874,71 voor [C] .
de overboekingen op 20 juli 2015 aan [A] en [C]
4.10.
Op 20 juli 2015 [1] , de dag dat moeder is opgenomen in verzorgingstehuis Eugeria in Almelo, heeft [C] tweemaal een bedrag van € 8.000,00 overgemaakt met als omschrijving ‘verjaardag [A] ’ en ‘verjaardag’. Een bedrag van € 8.000,00 heeft [C] vervolgens overgemaakt aan [A] . [A] en [C] stellen dat de genoemde bedragen op verzoek van moeder zijn overgemaakt omdat moeder in verband met haar opname in het verzorgingstehuis haar vermogen wilde verminderen vanwege de door haar te betalen eigen bijdrage vanwege de opname. [B] stelt zich op het standpunt dat deze bedragen buiten het normale bestedingspatroon van moeder vallen en dat sprake is van onrechtmatige onttrekkingen aan het vermogen van moeder. Gelet op de hoogte van het vrij te laten vermogen voor de berekening van de eigen bijdrage was het ook niet nodig dat het vermogen van moeder werd verlaagd. Omdat [C] en met name [A] weigerachtig waren inzage te geven in de bankafschriften is volgens [B] sprake van verzwegen vermogen. Dit dient volgens [B] te leiden tot verbeurdverklaring voor [A] en [C] voor een totaalbedrag van € 16.000,00. In ieder geval dienen [A] en [C] deze bedragen in te brengen in de nalatenschap van moeder omdat de bedragen zonder enige grondslag zijn onttrokken uit het vermogen van moeder en de nalatenschap een vordering heeft op [A] en [C] uit hoofde van onverschuldigde betaling.
4.11.
Voor zover geoordeeld zou worden dat de overboekingen schenkingen zijn, stelt [B] dat deze schenkingen dienen te worden vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden te weten de opname in het verzorgingstehuis, de verwardheid en de isolatie van moeder. Daarnaast stelt [B] dat de giften ingebracht dienen te worden conform artikel 4:229 BW omdat het testament van moeder onder het oude erfrecht is opgesteld en moeder in haar testament geen bepaling had opgenomen waaruit volgt dat giften niet ingebracht hoeven te worden.
4.12.
Uitgangspunt is dat moeder vrij over haar vermogen mocht beschikken. De vraag die in deze speelt, is of de overboekingen die door [C] op 20 juli 2015 zijn gedaan, op verzoek c.q. met instemming van moeder hebben plaatsgevonden. Als uitgangspunt voor deze beoordeling neemt de rechtbank dat in juli 2014 de wilsbekwaamheid door de notaris is beoordeeld bij het passeren van de akte van verdeling. Aangenomen dient te worden dat de notaris op dat moment de wilsbekwaamheid van moeder heeft vastgesteld omdat anders de akte van verdeling niet zou zijn gepasseerd. Vervolgens is gesteld en niet betwist dat moeder begin 2015 van de fiets is gevallen waardoor zij fysiek hulpbehoevend(er) werd. In diezelfde periode heeft moeder in reactie op de brief die [B] via notaris [X] heeft gestuurd aan moeder, duidelijk gemaakt hoe de relatie tussen haar en haar dochter is en dat het laatste bezoek van [B] plaatsvond anderhalf jaar daarvoor bij het overlijden van vader in augustus 2013. Moeder heeft in deze brief duidelijk vermeld dat en waarom zij [B] geen bedragen meer zal kwijtschelden/schenken, alsmede dat zij daartoe wel genegen is jegens haar zoon en andere dochter. [B] heeft deze brief als zijnde afkomstig van moeder geaccepteerd. Eerst tijdens de mondelinge behandeling stelt [B] dat de brief niet van moeder kan zijn, althans dat de inhoud van de brief niet van moeder afkomstig is. De rechtbank volgt [B] hierin niet. Niet alleen heeft [B] dat eerst tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd, ook had verwacht mogen worden dat ze, als ze destijds deze mening ook al was toegedaan, toen actie had ondernomen c.q. had laten ondernemen door de door haar ingeschakelde notaris. Dat is niet gebeurd. Bovendien ondersteunt de omstandigheid dat [B] in februari 2015 een derde inschakelt om met haar moeder te communiceren en zelfs niet wenst dat haar moeder rechtstreeks aan haar antwoordt, maar de communicatie via de door [B] ingeschakelde notaris wil laten verlopen, de slechte verstandhouding zoals moeder die in haar brief van 23 februari 2015 beschrijft. In ieder geval heeft [B] niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat moeder in de eerste helft van 2015 niet meer wilsbekwaam zou zijn.
4.13.
De overboekingen die vervolgens plaatsvinden op het moment waarop moeder wordt opgenomen in het verzorgingstehuis dienen naar het oordeel van de rechtbank beoordeeld te worden in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden. De overboekingen liggen in de lijn van hetgeen moeder heeft geschreven in haar brief van 23 februari 2015 namelijk dat [B] geen schenkingen meer zal krijgen. Ook is de achtergrond van de overboekingen naar het oordeel van de rechtbank voldoende plausibel: moeder was bang dat door de opname in het verpleegtehuis haar vermogen gebruikt zou moeten worden om de opname te bekostigen. Dat is een gedachte die bij meerdere oudere mensen opkomt en waardoor de overboekingen met de omschrijvingen ‘verjaardag’ en ‘verjaardag [A] ’ als in overeenstemming met de wil van moeder de rechtbank niet onaannemelijk voorkomen. De omstandigheid dat het vermogen van moeder ten tijde van de opname niet zodanig hoog was dat de schenkingen van invloed zijn geweest op de te betalen eigen bijdrage van moeder zoals gesteld door [B] , maakt dit niet anders. Niet aannemelijk is gemaakt dat moeder anders de bedragen niet zou hebben willen schenken aan [A] en [C] . Ook uit de schenkingen die nadien door moeder zijn gedaan, blijkt dat zij [A] en [C] uit vrijgevigheid en als dank voor de goede zorgen en hulp bedragen heeft geschonken.
4.14.
[B] heeft nog gesteld dat zij moeder kort na de opname in het verzorgingstehuis op 26 juli 2015 heeft bezocht, samen met haar toen 13-jarige zoon [D] . Tijdens dit bezoek zou [B] zijn gebleken dat moeder zich in een afhankelijke positie bevond, emotioneel instabiel en erg in de war was. Moeder zou brieven niet meer begrijpen. De rechtbank overweegt dat aan de verklaring van [D] niet die waarde kan worden gehecht die [B] daaraan wil hechten. Daartoe wordt overwogen dat de verklaring van [D] ruim vijf jaar na het gestelde bezoek op schrift is gesteld, zodat het de vraag is welke actieve herinnering een 18-jarige nog kan hebben aan een eenmalig bezoek aan zijn oma op 13-jarige leeftijd. Bovendien bevreemdt het de rechtbank dat [B] indien zij overtuigd was van de door haar beschreven situatie, op geen enkele manier geprobeerd heeft daar verandering in te brengen, al dan niet via de door haar enkele maanden daarvoor ingeschakelde notaris [X] .
4.15.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat [B] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onrechtmatige onttrekkingen aan het vermogen van moeder. In tegendeel: de overboekingen liggen in de lijn van de handelswijze van moeder om [A] en [C] te bevoordelen boven [B] en dat zij de wil heeft gehad om de bedoelde bedragen te schenken. Anders dan [B] stelt, behoeven de schenkingen niet conform artikel 4:229 BW ingebracht te worden. De nalatenschap van moeder is opengevallen na inwerkingtreding van het ‘nieuwe’ erfrecht op 1 januari 2003. Dat betekent dat de vraag of een schenking ingebracht dient te worden, beantwoord dient te worden aan de hand van het huidige erfrecht, te weten artikel 4:229 BW.
de verdeling
4.16.
De rechtbank zal met inachtneming van het voorgaande de verdeling van de nalatenschap vaststellen. Hierbij wordt de opstelling die [A] in zijn dagvaarding heeft opgenomen onder randnummer 39 als uitgangspunt genomen omdat de rechtbank in het voorgaande heeft geoordeeld dat het verweer van [B] tegen deze verdeling niet slaagt met uitzondering van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.9 en [C] zich achter de door [A] voorgestane verdeling heeft geschaard.
Rechtsoverweging 4.9. leidt ertoe dat door [A] een bedrag van € 2.849,71 in de nalatenschap gebracht dient te worden en door [C] een bedrag van € 2.874,71, zodat een totaalbedrag € 5.724,42 verdeeld dient te worden over [A] , [B] en [C] , zijnde een bedrag van € 1.908,14 elk. Dit betekent dat [A] een bedrag van (€ 2.849,71 -/- € 1.908,14 =) € 941,57 moet inbrengen. Voor [C] betreft dit een bedrag van (€ 2.874,71 -/- € 1.908,14 =) € 966,57.
4.17.
Uitgaande van de juiste [2] optelling van de berekening van [A] leidt dit tot de volgende verkrijgingen:
- [A] : € 51.875,16 -/- € 941,57 = € 50.933,59;
- [B] : € 30.229,87+ € 1.908,14 = € 32.138,01;
- [C] : € 51.875,16 -/- € 966,57 = € 50.908,59.
4.18.
De rechtbank zal de vorderingen van [A] zoals opgenomen onder 3.1 onder III. en IV. toewijzen nu daartegen geen verweer is gevoerd door [B] en [C] . De vordering onder V. betreffende het opleggen van een dwangsom zal worden afgewezen. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding omdat zij de vordering van [A] onder VI. zal toewijzen zodat, indien [B] en/of [C] de benodigde medewerking niet verlenen, dit vonnis in de plaats zal treden van de benodigde toestemming. Nu ook [B] de veroordeling van [A] vordert tot medewerking aan het tot stand brengen van de verdeling, zal dit ook ten aanzien van [A] worden bepaald. Dat geldt ook voor de met de vordering van [A] onder VI. vergelijkbare vordering van [B] . De overige vorderingen van [A] en van [B] zullen worden afgewezen.
4.19.
De rechtbank ziet in de aard van de zaken en de uitkomst van de procedures aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank,
rechtdoende in de procedures met zaaknummers 269963 HA ZA 21-342 en 270173 HA ZA 21-352,
5.1.
veroordeelt [B] om binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis aan [A] te betalen een bedrag van € 83,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (6 augustus 2021) tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
stelt de verdeling van de nalatenschap van moeder als volgt vast:
aan [A] komt toe een bedrag van € 50.933,59;
aan [B] komt toe een bedrag van € 32.138,01;
aan [C] komt toe een bedrag van € 50.908,59;
5.3.
bepaalt dat (notaris) kosten waarmee in de berekening door [A] en daarmee in de berekening van de bedragen hiervoor onder 5.2. geen rekening is gehouden, maar welke kosten wel ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap of ten behoeve van de financiële afwikkeling van de woning zijn gemaakt, door partijen gezamenlijk en in gelijke delen worden gedragen en bepaalt dat het aandeel in de kosten van partijen in mindering strekt op de bedragen zoals hiervoor onder 5.2. genoemd;
5.4.
veroordeelt [A] , [B] en [C] tot het verlenen van de benodigde medewerking aan de afwikkeling dan wel de verdeling zoals hiervoor onder 5.2. en 5.3 genoemd, en veroordeelt [A] , [B] en [C] om binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis de notaris te bevestigen dat zij instemmen met de (wijze van) verdeling zoals bepaald in dit vonnis;
5.5.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde toestemmingen van [A] , [B] en [C] richting notaris mr. Verbaan dan wel een aan dit notariskantoor verbonden (kandidaat) notaris;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 30 maart 2022. [3]

Voetnoten

1.volgens het bankafschrift is de boekingsdatum 21 juli 2015
2.[A] heeft abusievelijk gerekend met een bedrag van € 1.619,48 in plaats van met een bedrag van € 1.691,48
3.type: