5.1Het wettelijk kader
Bij de beoordeling zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- artikel 149a Sv:
“1. De officier van justitie is tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken.
2. Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b.
3. Van een processtuk in elektronische vorm kan de integriteit worden nagegaan doordat iedere wijziging daarvan kan worden vastgesteld.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gesteld over de wijze waarop de processtukken worden samengesteld en ingericht.”
- artikel 149b Sv:
“1. De officier van justitie is bevoegd, indien hij dit met het oog op de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen noodzakelijk acht, de voeging van bepaalde stukken of gedeelten daarvan bij de processtukken achterwege te laten. Hij behoeft daartoe een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris. De vordering en de beschikking worden bij de processtukken gevoegd.
2. De officier van justitie doet van de toepassing van het eerste lid en, voor zover de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen dat toelaten, de redenen waarom, proces-verbaal opmaken. Dit proces-verbaal wordt bij de processtukken gevoegd.
3. Zolang de zaak niet is geëindigd, bewaart de officier van justitie de in het eerste lid bedoelde stukken.”
- artikel 187d lid 1 Sv:
“1. De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman of de getuige beletten dat antwoorden op vragen betreffende een bepaald gegeven ter kennis komen van de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman, indien er gegrond vermoeden bestaat dat door de openbaarmaking van dit gegeven:
de getuige ernstige overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig zal worden belemmerd,
een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad, of
het belang van de staatsveiligheid wordt geschaad.”
- artikel 315 lid 1 Sv:
“1. Indien aan de rechtbank de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen of van de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt zij, zoo noodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping dier getuigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging.”
- artikel 316 lid 1 Sv:
“1. Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt de rechtbank met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek, en zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de rechter-commissaris.”
- Artikel 446 lid 1 Sv:
“1. Voor zover niet bijzondere bepalingen het recht van hoger beroep van het openbaar ministerie regelen, kan dit van alle beschikkingen van de rechtbank of de rechter-commissaris waarbij een krachtens dit wetboek genomen vordering niet is toegewezen, binnen veertien dagen in hoger beroep komen bij het gerechtshof of de rechtbank. Is echter de hoofdzaak niet voor hoger beroep vatbaar dan is binnen gelijke termijn alleen beroep in cassatie toegelaten.”