ECLI:NL:RBOVE:2022:1

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
08/963573-21 (RK 21/342), 08/963574-21 (RK 21/343), 08/963575-21 (RK 21/344), 08/963576-21 (RK 21/345) en 08/963578-21 (RK 21/346).
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in drugshandelzaken

Op 3 januari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin het Openbaar Ministerie in hoger beroep was gegaan tegen een beschikking van de rechter-commissaris. De zaak betreft een strafrechtelijk onderzoek, genaamd 26Does, naar grootschalige internationale drugshandel waarbij meerdere verdachten betrokken zijn. De raadkamer heeft vastgesteld dat het hoger beroep van het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is. Dit besluit is genomen op basis van de overweging dat de rechter-commissaris in een eerdere beschikking had geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet bevoegd was om bepaalde stukken buiten de processtukken te houden. De raadkamer heeft geoordeeld dat de zittingsrechter de regie over de zaak heeft en dat het Openbaar Ministerie in deze fase van het onderzoek geen hoger beroep kan instellen tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De uitspraak benadrukt het belang van een goede regievoering door de zittingsrechter en de rol van de rechter-commissaris in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers met de bijbehorende raadkamernummers: 08/963573-21 (RK 21/342), 08/963574-21 (RK 21/343), 08/963575-21 (RK 21/344), 08/963576-21 (RK 21/345) en 08/963578-21 (RK 21/346).
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het hoger beroep van het Openbaar Ministerie op grond van artikel 446 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaken van:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum 1] 1970 in [geboorteplaats 1] ,
nu in voorarrest verblijvende in de PI Vught,
hierna te noemen: verdachte [verdachte 1] ,
en
[verdachte 2],
geboren op [geboortedatum 2] 1961 in [geboorteplaats 2] ,
nu in voorarrest verblijvende in de PI Leeuwarden,
hierna te noemen: verdachte [verdachte 2] ,
en
[verdachte 3],
geboren op [geboortedatum 3] 1966 in [geboorteplaats 3] ,
nu in voorarrest verblijvende in de PI Grave,
hierna te noemen: verdachte [verdachte 3] ,
en
[verdachte 4],
geboren op [geboortedatum 4] 1975 in [geboorteplaats 4] ,
vertrokken, onbekend waarheen,
hierna te noemen: verdachte [verdachte 4] ,
en
[verdachte 5],
geboren op [geboortedatum 5] 1977 in [geboorteplaats 5] ,
nu in voorarrest verblijvende in de PI Almelo,
hierna te noemen: verdachte [verdachte 5]

1.Het strafrechtelijk onderzoek 26Does

Op 4 september 2020 werd door de Amerikaanse Liaison Officer van de Federal Bureau of Investigation (FBI) informatie verstrekt over [verdachte 1] . Hij zou betrokken zijn bij grootschalige internationale drugshandel tussen Zuid-Amerika, Europa, de Verenigde Staten en Australië. Uit het berichtenverkeer met PGP-telefoons via het platform ANOM is het berichtenverkeer tussen criminele samenwerkingsverbanden voor de FBI inzichtelijk geworden. Aan de hand van de door de FBI verstrekte informatie heeft een officier van justitie van het Landelijk Parket besloten tot het instellen van het strafrechtelijk onderzoek 26Does, een onderzoek naar het beramen en/of plegen van ernstige (drugs)misdrijven in georganiseerd verband. Dit onderzoek richt zich op een crimineel samenwerkingsverband tussen verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] . Verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 5] bevinden zich in voorlopige hechtenis. Verdachte [verdachte 4] heeft zich aan het bevel tot voorlopige hechtenis onttrokken.

2.Procesverloop tot aan de beschikking van de rechter-commissaris

2.1.
De pro-formazitting van 7 september 2021
Op 7 september 2021 heeft er in de zaken van verdachten een pro-formazitting plaatsgevonden, zo blijkt uit de processen-verbaal van die zitting. In de zaken van verdachte [verdachte 3] en [verdachte 4] heeft de rechtbank voor wat betreft de onderzoekswensen onder meer het volgende beslist: ‘
Voor zover er thans nadere startinformatie beschikbaar is dient dit binnen aanvaardbare termijn ter beschikking gesteld te worden aan de verdediging’.Tevens heeft de rechtbank een verzoek tot een open verwijzing van de zaken naar de rechter-commissaris afgewezen.
2.2.
De vordering van het Openbaar Ministerie
De rechter-commissaris heeft op 25 oktober 2021 van het Openbaar Ministerie een vordering ontvangen tot het verlenen van een machtiging tot het achterwege laten van voeging van gedeelten van de startinformatie bij de processtukken op grond van artikel 149 lid 1, in combinatie met artikel 187d lid 1 sub a en b Sv ten aanzien van
alleverdachten in het strafrechtelijk onderzoek 26Does. Anders gezegd: Het Openbaar Ministerie wenst (voorlopig) (een deel van) de startinformatie van de FBI buiten de dossiers van de verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] te houden. De startinformatie bestaat uit een brief van 3 september 2020 van de in Nederland gestationeerde FBI-liaison.
2.3.
De beschikking van de rechter-commissaris van 3 november 2021
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 3 november 2021 de officieren van justitie in hun vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechter-commissaris heeft hiertoe overwogen dat de zittingsrechter in het onderzoek 26Does in twee van de vijf zaken expliciet heeft bepaald dat voor zover er thans nadere startinformatie beschikbaar is, deze binnen aanvaardbare termijn ter beschikking gesteld dient te worden aan de verdediging. De rechter-commissaris heeft dit uitgelegd als een bevel in de zin van artikel 315, eerste lid, Sv. Hieruit volgt dat het de officieren van justitie in beginsel niet meer vrij staat om voeging van de stukken waarop de vordering betrekking heeft, achterwege te laten. De wetgever heeft gelet op bovengenoemde uitleg wel de mogelijkheid opengelaten dat ook na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de rechter-commissaris kan beoordelen of bepaalde stukken of gedeelten daarvan niet gevoegd behoeven te worden in het dossier gelet op de belangen van artikel 187d Sv. Dit echter niet via een vordering van de officier van justitie ex artikel 149b Sv, maar na verwijzing door de zittingsrechter.

3.Procesverloop na de beschikking van de rechter-commissaris

3.1.
Het hoger beroep van het Openbaar Ministerie van 15 november 2021
Het Openbaar Ministerie heeft op 15 november 2021 op de voet van artikel 446 lid 1 Sv hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De raadkamer begrijpt dat het Openbaar Ministerie vordert dat de beschikking van de rechter-commissaris wordt vernietigd en dat de rechter-commissaris wordt opgedragen (alsnog) inhoudelijk op de vordering van het Openbaar Ministerie te beslissen. Het Openbaar Ministerie heeft hiertoe aangevoerd dat het met het indienen van de onderhavige vordering bij de rechter-commissaris de juiste route meent te hebben gekozen. Het Openbaar Ministerie vindt hierbij steun in de wetsgeschiedenis. Daarin is te lezen dat de officier van justitie in elke stand van het onderzoek de rechter-commissaris kan betrekken en de eindbeslissing over het achterhouden van informatie bij de zittingsrechter hoort te liggen. Het Openbaar Ministerie meent dat het voorleggen van de kwestie aan de meervoudige kamer van de rechtbank waar het onderzoek 26Does loopt, deze meervoudige kamer potentieel in een lastige positie kan brengen omdat deze dan zou moeten beslissen over de startinformatie in een zaak/zaken die ze mogelijk nog gaan berechten.
3.2.
De stukken waar de raadkamer kennis van heeft genomen
De raadkamer heeft kennis genomen van de door de officier van justitie overgelegde dossiers in de strafzaken tegen de verdachten. De raadkamer heeft ook kennisgenomen van de processtukken die ten grondslag liggen aan de beschikking van de rechter-commissaris van 3 november 2021, evenals een door het Openbaar Ministerie ingediende schriftuur omtrent het hoger beroep tegen deze beschikking.
3.3.
De behandeling door de raadkamer
De raadkamer heeft het bovenstaande hoger beroep behandeld op de niet-openbare zitting van de raadkamer van 17 december 2021. Bij de behandeling is gehoord: de officier van justitie mr. M. van Nes, als vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie (Landelijk Parket).

4.De bevoegdheid van de raadkamer

De raadkamer is bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.

5.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld. De raadkamer is echter van oordeel dat het Openbaar Ministerie op andere gronden niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. De raadkamer overweegt hierover het volgende.
5.1
Het wettelijk kader
Bij de beoordeling zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- artikel 149a Sv:
“1. De officier van justitie is tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken.
2. Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b.
3. Van een processtuk in elektronische vorm kan de integriteit worden nagegaan doordat iedere wijziging daarvan kan worden vastgesteld.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gesteld over de wijze waarop de processtukken worden samengesteld en ingericht.”
- artikel 149b Sv:
“1. De officier van justitie is bevoegd, indien hij dit met het oog op de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen noodzakelijk acht, de voeging van bepaalde stukken of gedeelten daarvan bij de processtukken achterwege te laten. Hij behoeft daartoe een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris. De vordering en de beschikking worden bij de processtukken gevoegd.
2. De officier van justitie doet van de toepassing van het eerste lid en, voor zover de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen dat toelaten, de redenen waarom, proces-verbaal opmaken. Dit proces-verbaal wordt bij de processtukken gevoegd.
3. Zolang de zaak niet is geëindigd, bewaart de officier van justitie de in het eerste lid bedoelde stukken.”
- artikel 187d lid 1 Sv:
“1. De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman of de getuige beletten dat antwoorden op vragen betreffende een bepaald gegeven ter kennis komen van de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman, indien er gegrond vermoeden bestaat dat door de openbaarmaking van dit gegeven:
de getuige ernstige overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig zal worden belemmerd,
een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad, of
het belang van de staatsveiligheid wordt geschaad.”
- artikel 315 lid 1 Sv:
“1. Indien aan de rechtbank de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen of van de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt zij, zoo noodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping dier getuigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging.”
- artikel 316 lid 1 Sv:
“1. Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt de rechtbank met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek, en zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de rechter-commissaris.”
- Artikel 446 lid 1 Sv:
“1. Voor zover niet bijzondere bepalingen het recht van hoger beroep van het openbaar ministerie regelen, kan dit van alle beschikkingen van de rechtbank of de rechter-commissaris waarbij een krachtens dit wetboek genomen vordering niet is toegewezen, binnen veertien dagen in hoger beroep komen bij het gerechtshof of de rechtbank. Is echter de hoofdzaak niet voor hoger beroep vatbaar dan is binnen gelijke termijn alleen beroep in cassatie toegelaten.”
5.2
De overwegingen van de raadkamer
Op grond van de wettelijke bepalingen is de officier van justitie verantwoordelijk voor de samenstelling van het dossier tijdens het opsporingsonderzoek. De rechter-commissaris heeft in die fase een rol bij de besluitvorming inzake het al dan niet achterwege laten van voegen van stukken bij de processtukken en het verstrekken van afschriften.
Het onderzoek ter terechtzitting neemt een aanvang door het doen uitroepen van de zaak door de voorzitter. Dat brengt mee dat vanaf dat moment de zaak in handen is van de zittingsrechter, dat de zaak niet meer bij die zittingsrechter kan worden weggehaald en dat het de zittingsrechter is die de regie heeft over de behandeling van de zaak. [1] Anders gezegd: de ratio van de wettelijke bepalingen is dat regie in één hand ligt.
De wetgever heeft overwogen dat het in de rede ligt dat de zittingsrechter uiterst zorgvuldig omgaat met het geven van een bevel tot voeging van stukken die het openbaar ministerie achterwege wenst te laten. Dat direct de overlegging van de niet-gevoegde stukken wordt bevolen, welk bevel de (onomkeerbare) openbaarmaking van die stukken tot gevolg heeft, zal in de regel dan ook niet de geëigende weg zijn om een nadere beoordeling van deze stukken te bewerkstelligen. De betrokkenheid van een rechter-commissaris hierbij is aangewezen. [2]
In de onderhavige zaken zijn de verdachten gedagvaard en is het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaken tegen hen aangevangen. Er is géén sprake van een verwijzing naar de rechter-commissaris. De vraag die voorligt is wat de rol van de rechter-commissaris is of kan zijn ten aanzien van het achterwege laten van voeging van stukken, nu het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen en de zaak in handen van de zittingsrechter is.
De raadkamer stelt voorop dat nu de zaken in handen en onder de regie zijn van de zittingsrechter, een van de zittingsrechter onafhankelijke route voor het Openbaar Ministerie via de rechter-commissaris de regie van de zittingsrechter zou kunnen doorkruisen. De raadkamer acht dit onwenselijk. Om die reden is de raadkamer van oordeel dat in deze fase van het onderzoek, de fase van het onderzoek ter terechtzitting waarbij geen sprake is van verwijzing naar de rechter-commissaris, de rechter-commissaris onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering van het Openbaar Ministerie. Wel ziet de raadkamer ook in de fase van het onderzoek ter terechtzitting het belang van de betrokkenheid van de rechter-commissaris bij geschillen over het al dan niet achterwege laten van voeging van stukken. De rechter-commissaris kan immers, anders dan de zittingsrechter, zonder gevolgen voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaken, kennis nemen van de inhoud van de betreffende stukken en een volle toets uitvoeren. Zoals ook door de wetgever voorgesteld, kan de rechter-commissaris deze rol ook in deze fase van het onderzoek vervullen, zij het via de zittingsrechter. Het Openbaar Ministerie kan hiertoe een vordering indienen bij de zittingsrechter. De zittingsrechter kan de zaak vervolgens verwijzen naar de rechter-commissaris, waarna de rechter-commissaris de toets uitvoert.
De rechter-commissaris is onbevoegd
De raadkamer leest en verstaat de beschikking van de rechter-commissaris aldus dat de rechter-commissaris zich onbevoegd heeft verklaard tot kennisneming van de vordering van het Openbaar Ministerie. De overwegingen van de rechter-commissaris dienen immers tot die conclusie te leiden.
Er staat geen hoger beroep open tegen de beslissing van de rechter-commissaris
De Hoge Raad heeft bepaald dat na (kennisgeving van de) dagvaarding geen plaats is voor een vordering als bedoeld in artikel 181 en 183 Sv. Dat brengt mee dat tegen een in die fase door de rechter-commissaris gegeven afwijzing van aan hem door de officier van justitie of de verdachte kenbaar gemaakte onderzoekswensen geen hoger beroep op grond van art. 446, eerste lid, Sv openstaat, respectievelijk geen bezwaarschrift op grond van art. 183, derde lid, Sv kan worden ingediend. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de sturende positie van de zittingsrechter en nodeloze complicaties kunnen veroorzaken, aldus de Hoge Raad. [3]
De raadkamer is van oordeel dat gelet op het belang van een goede regievoering door de zittingsrechter, een vordering als bedoeld in artikel 149 lid 1 Sv in deze fase van het onderzoek gelijk moet worden gesteld aan de hierboven door de Hoge Raad aangehaalde vordering. Dit brengt naar het oordeel van de raadkamer mee dat in deze fase van het onderzoek tegen de door de rechter-commissaris gegeven beschikking voor het Openbaar Ministerie géén hoger beroep op grond van artikel 446 lid 1 Sv openstaat. Het Openbaar Ministerie is hierom niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

6.De beslissing

De raadkamer verklaart het Openbaar Ministerie in het hoger beroep
niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. D. ten Boer en
mr. A.S. Metgod, rechters, in tegenwoordigheid van N. Klunder als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.
Buiten staat
mr. A.S. Metgod en mr. D. ten Boer zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:505, r.o. 4.1.2.
2.Kamerstukken II 2009/10, 32468, 3, p. 30
3.HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:505, r.o. 4.3.