ECLI:NL:RBOVE:2021:994

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
C/08/250145 / FA RK 20-1537
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige in het kader van ouderschapsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 februari 2021 een beschikking gegeven inzake de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder, verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M. Thoenes-van der Veen, verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] naar haar woning. De vader, belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.C.M. Koerhuis, heeft zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder rapporten van de raad voor de kinderbescherming en pleitaantekeningen van de advocaten. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 januari 2021 heeft de kinderrechter, in aanwezigheid van een raadsmedewerker, een gesprek gevoerd met [minderjarige].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] in geschil is en dat het advies van de raad, dat de hoofdverblijfplaats bij de vader moet blijven, niet in strijd is met de wensen van [minderjarige]. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van [minderjarige] zou zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de moeder, waaronder de opvoedingssituatie bij de vader, niet overtuigend geacht.

De rechtbank heeft ook de verdeling van het halen en brengen van [minderjarige] en zijn broer in het kader van de zorgregeling beoordeeld. De rechtbank heeft bepaald dat de moeder verantwoordelijk is voor het halen en brengen van de kinderen tijdens twee van de drie zorgweekenden, gezien de afstand tussen de woningen van de ouders. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats afgewezen en de haal- en brengregeling aangepast, terwijl de overige bepalingen van het ouderschapsplan in stand blijven. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke ouder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/250145 / FA RK 20-1537

beschikking van 18 februari 2021

inzake

[verzoekster] ,

verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. E.M. Thoenes-van der Veen,
en

[belanghebbende] ,

verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. S.C.M. Koerhuis.

Het verdere procesverloop

De rechtbank heeft op 31 juli 2020 een beschikking gegeven in deze zaak, waarbij de beslissing is aangehouden.
De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van de volgende stukken:
- een op 10 november 2020 binnengekomen rapport van de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad, van 10 november 2020;
- een op 17 november 2020 binnengekomen F9-formulier van mr. Koerhuis van die datum;
- een op 23 november 2020 binnengekomen F9-formulier van mr. Thoenes-van der Veen van die datum;
- een op 18 januari 2021 binnengekomen brief van de raad van 15 januari 2021;
- een op 20 januari 2021 binnengekomen tussentijdevaluatie Ouderschap na Scheiden van 14 januari 2021;
- de e-mail van [minderjarige] van 25 januari 2021;
- pleitaantekeningen van mr. Thoenes-van der Veen van 27 januari 2021.
De voortzetting van de mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 27 januari 2021. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- A. Boerefijn
,namens de raad.
Op 28 januari 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de (kinder)rechter die deze beschikking wijst, en [minderjarige] , in aanwezigheid van H. van de Kamp, medewerker van de raad.
Op 18 februari 2021 heeft Trias jeugdhulp een e-mail met bijlage gezonden aan de rechtbank. Dit stuk maakte reeds onderdeel uit van de processtukken.

De feiten

Voor de feiten wordt verwezen naar genoemde beschikking van 31 juli 2020.
Voornoemd kindgesprek heeft in aanwezigheid van de raadsmedewerker H. van de Kamp plaatsgevonden met instemming van partijen zowel voor wat betreft het voeren van dit gesprek als voor wat betreft het uitdrukkelijk vertrouwelijk karakter van de inhoud van dit gesprek jegens partijen, ondanks deze proceshandeling na afloop van de mondelinge behandeling.

De verdere beoordeling

De hoofdverblijfplaats van [minderjarige]
In geschil is de vraag of conform het advies van de raad in zijn rapport d.d.
10 november 2020 de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] moet worden gehandhaafd dan wel of deze in het voetspoor van het voorliggende verzoek van de moeder moet worden gewijzigd en bij haar moet worden vastgesteld.
De kern van het betoog van de advocaat van de moeder is dat het raadsonderzoek niet beantwoordt aan de daaraan te stellen (procedurele) eisen en dat de uitkomst van dit onderzoek op gespannen voet staat met de uitdrukkelijke wens van de minderjarige en om tal van door haar uiteengezette redenen niet betrouwbaar is en dus niet doorslaggevend mag zijn, te minder nu het naar de opvatting van de moeder schort aan de opvoedingssituatie van [minderjarige] in het gezin van zijn vader, zij de pedagogisch betere ouder is en dat - samengevat - het belang van [minderjarige] (daarom) noopt tot wijziging van zijn hoofdverblijfplaats.
Anders dan de advocaat van de moeder omstandig heeft betoogd, kan niet worden gezegd dat de wijze van totstandkoming van het rapport en de uitkomst van het advies van de raad niet met voldoende waarborgen zijn omkleed en niet genoegzaam gemotiveerd zijn onderbouwd.
Voorop staat en logischerwijs niet onbegrijpelijk is dat de uitkomst van het advies in het raadsrapport op het eerste oog in het bijzonder de vraag oproept hoe dit advies zich verdraagt met het - in het rapport uitdrukkelijk vermelde - mantra van een inmiddels veertienjarige jongen die consequent zegt dat hij bij zijn moeder wil (gaan) wonen en stappen daartoe heeft gezet. Anders gezegd, wat maakt bij alle beschouwingen van de raad over de sterk verstoorde relatie tussen partijen en de aanzienlijke schade die dit bij de minderjarige kinderen (blijvend) veroorzaakt en afgezien van alle overige (juridisch valide) argumenten, dat in het belang van [minderjarige] moet worden geoordeeld dat [minderjarige] , anders dan zijn uitdrukkelijke wens, niet bij zijn moeder moet/mag/kan gaan wonen?
Om die reden heeft de (kinder)rechter, zoals hierboven vermeld in overleg met partijen en mede gelet op de e-mail van [minderjarige] , aanleiding gezien om daags na de mondelinge behandeling, in aanwezigheid van een raadsmedewerker, langdurig met [minderjarige] te spreken en door te vragen op tal van aspecten. [minderjarige] heeft verzocht om de inhoud van het gesprek naar aanleiding van circa vijftig door de kinderrechter vooraf geformuleerde vragen niet te delen met zijn ouders.
De rode draad uit dit gesprek is evenwel, geheel los van de overige (draagkrachtige) argumenten die de raad heeft aangedragen ter onderbouwing van zijn advies, dat [minderjarige] met de beperkingen die hem kenmerken, lijdt onder de grote geografische (en psychologische) afstand van zijn moeder sedert haar vertrek, waardoor een in zijn ogen goed lopende co-ouderschapsregeling abusievelijk is gestopt toen zijn moeder vanuit [plaats 1] naar [plaats 2] verhuisde, en dat hij zijn wens om bij zijn moeder te willen wonen niet handhaaft indien zijn moeder (alsnog) in (de zeer nabije omgeving van) [plaats 1] zou (komen) wonen. Dit stemt overeen met dienovereenkomstige bewoordingen van de raad in het rapport om terug te verhuizen, die de moeder als kwetsend beschouwt, terwijl dit wel het probleem blootlegt, zoals [minderjarige] dit ervaart. Een moeder die klaarblijkelijk wordt gemist, omdat zij op grote afstand elders woont.
Anders geformuleerd, ook met voorbijgaan aan het juridisch niet voorliggende geschil of de moeder met haar verhuizing naar [plaats 2] voldoet aan de criteria in de tot op zekere hoogte vergelijkbare casus in het zogenoemde ‘Zwitserlandarrest’ van de Hoge Raad - kort gezegd: wanneer is een verhuizing van een ouder (met een kind) juridisch toegestaan -, en zelfs met een - niet voor de hand liggende - bevestigende beantwoording van die vraag, kan niet worden gezegd dat in het onderhavige geval objectiveerbare argumenten in het belang van [minderjarige] nopen tot wijziging van zijn hoofdverblijfplaats. [minderjarige] heeft naar eigen zeggen een veilige plek bij zijn vader (en vriendin), heeft vrienden, is goed geworteld in [plaats 1] , heeft een doel voor ogen over zijn toekomst in het kader van een toekomstige loopbaan en heeft een [broer] met wie hij groot wordt. Op de man rust daarmee de verantwoordelijke taak rust beide, sterk verschillende jongens, evenveel aandacht, zorg en financiële mogelijkheden te blijven geven.
Mede tegen bovengenoemde achtergrond en alle overige aspecten van genoemd gesprek kan niet worden gezegd dat de wijze van totstandkoming van het raadsrapport en het daarin tot uitdrukking gebrachte, met argumenten onderbouwde advies niet met voldoende waarborgen zijn omkleed en het advies niet kunnen dragen. Dat brengt met zich dat de rechtbank zich verenigt met het advies van de raad, dit overneemt en dit tot het hare maakt.
De rechtbank is met de raad daarom van oordeel dat wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in belang van [minderjarige] moet worden geoordeeld nu een eventuele wijziging in de kern niet oplost dat [minderjarige] lijdt onder een sterk loyaliteitsconflict en onder de wijze waarop zijn ouders met elkaar omgaan. Verhuizing zal de strijd tussen de ouders eerder versterken met een gaan trekken aan de kinderen en zet de (moeizame) zorgregeling met [broer] (mogelijk) onder druk.
De verdeling van het halen en brengen van [minderjarige] en [broer] en de kosten daarvan in het kader van de zorgregeling
In geschil is tussen de ouders de verdeling van het halen en brengen van [minderjarige] en [broer] in het kader van de uitvoering van de zorgregeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] en [broer] verblijven sinds de verhuizing van de moeder naar [plaats 2] in 2019 bij hun vader in [plaats 1] en hebben daar hun hoofdverblijfplaats. Het zwaartepunt van de zorg- en opvoedingstaken ligt sindsdien bij vader. [minderjarige] en [broer] verblijven samen om het weekend (1 weekend per 14 dagen) bij hun moeder in [plaats 2] . Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat de moeder ver weg woont, is de rechtbank van oordeel dat de moeder twee van de drie zorgweekenden het halen en brengen van [minderjarige] en [broer] voor haar rekening moet nemen, zolang beide jongens niet tezamen en/of zelfstandig (met de trein) op en neer kunnen reizen. De rechtbank zal daarom de in het ouderschapsplan van 9 juli 2019 opgenomen haal- en brengregeling in het kader van de zorgregeling wijzigen zoals hieronder staat vermeld en voor het overige in stand houden. De rechtbank zal daarbij tevens bepalen dat de moeder twee van de drie zorgweekenden de kosten van het halen en brengen betaalt dan wel de reiskosten van [minderjarige] en [broer] als zij tezamen en/of zelfstandig met de trein op en neer reizen.
De rechtbank zal het meer of anders verzochte afwijzen.
De proceskosten
Omdat de vader en de moeder gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van ouders de eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ;
wijzigt de in het ouderschapsplan van 9 juli 2019 opgenomen haal- en brengregeling in het kader van de zorgregeling onder instandhouding van het overige en stelt als haal- en brengregeling in het kader van de zorgregeling de navolgende regeling vast:
de moeder neemt twee van de drie zorgweekenden het halen en brengen van [minderjarige] en [broer] voor haar rekening zolang beide jongens niet tezamen en/of zelfstandig (met de trein) op en neer kunnen reizen respectievelijk draagt twee van vorengenoemde drie weekenden de kosten van het halen en brengen danwel de reiskosten van [minderjarige] en [broer] als zij tezamen en of zelfstandig met de trein op en neer reizen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere ouder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M. Rijksen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021 in tegenwoordigheid van A. van der Weide, griffier.