4.3Het oordeel van de rechtbank
Niet ter discussie staat dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de vroege nacht van 13 augustus 2020 samen langs het pand van [bedrijf] aan het [adres 2] te Zwolle zijn gelopenen dat zeer kort daarna een explosie heeft plaatsgevonden aan de voorzijde van dat pand, waardoor de brievenbus en voordeur van dat pand zijn beschadigd.
De brievenbus was in zijn geheel niet meer aanwezig. Voor de toegangsdeur lagen diverse glasdelen en achter de toegangsdeur binnen lagen diverse kleine papieren snippers, vermoedelijk afkomstig van vuurwerk. Uit het forensisch onderzoeksrapport volgt dat het meest aannemelijk is, dat door het opzettelijk achterlaten van aangestoken vuurwerk achter en/of in de brievenbus van voornoemd pand een explosie of explosieve verbranding is ontstaan en dat daarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tegenover de politie onder meer verklaard (nadat hem de camerabeelden waren getoond die zijn gemaakt vanaf de woning aan het [adres 3] te Zwolle) dat hij voor [verdachte] (verdachte) uitliep en toen een knal hoorde en dat hij al dagen eerder wist dat [verdachte] wat wilde gaan doen bij [bedrijf] , omdat hij kwaad was op hen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] is op 30 oktober 2020 als getuige gehoord door de rechter-commissaris en heeft toen onder meer verklaard dat:
- hij denkt dat hij op 12 augustus vuurwerk heeft opgehaald,
- hij werd gebeld door [medeverdachte 1] of [verdachte] , in ieder geval met de telefoon van [verdachte] , of hij zin had om te chillen en of hij vuurwerk wilde ophalen,
- hij vervolgens vuurwerk bij [medeverdachte 1] thuis heeft opgehaald, dat hij een vlinder en drie nitraten heeft meegenomen waarna hij naar de afgesproken plek is gegaan,
- hij, [medeverdachte 1] en [verdachte] met twee boten zijn gaan varen en dat hij, voordat hij bij [medeverdachte 1] in de boot stapte, het vuurwerk aan een van beiden heeft gegeven, maar niet meer weet aan wie hij het heeft gegeven,
- ze op een gegeven moment stopten met varen en dat [medeverdachte 1] en [verdachte] toen zijn weggelopen.
Op de camerabeelden, opgenomen in de nacht van 13 augustus 2020 vanaf de woning aan het [adres 3] te Zwolle, welke camerabeelden tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2020 zijn getoond, is te zien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] richting [adres 2] lopen en dat een van beiden als eerste schuin de straat oversteekt en vervolgens doorloopt richting het eind van de straat, terwijl de ander, met een lichtend voorwerp in een van zijn handen, nadat hij de straat bijna is overgestoken (bij 00:35 minuten) terugloopt richting [adres 2] en (omstreeks 00:37 minuten) uit beeld verdwijnt. Daarna is op de camerabeelden (omstreeks 15 seconden later) een eerste lichtflits te zien, die kort daarop gevolgd wordt door een grote lichtflits. Enkele seconden daarna verschijnen op de camerabeelden stofdeeltjes en stofwolken in beeld.
De rechtbank stelt op basis van de eigen waarnemingen op de camerabeelden vast dat de persoon met een donkere zwembroek, die bij 00:10 minuten voor de camera langs loopt en een lichtend voorwerp in zijn linker hand heeft, dezelfde persoon is als degene die bij 00:35 minuten terug loopt in de richting van [bedrijf] . De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat de rechtbank heeft waargenomen dat medeverdachte [medeverdachte 1] , die een lichte, gebloemde zwembroek droeg, op de camerabeelden de persoon is die vanaf 00:24 minuten als eerste de straat oversteekt en daarna doorloopt richting het eind van de straat.
Voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, laten naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het zeer korte tijdbestek tussen het teruglopen door verdachte richting [bedrijf] en de kort daarop volgende lichtflits die vrijwel direct daarop wordt gevolgd door een grotere lichtflits, geen andere conclusie toe dan dat het verdachte is geweest die de ontploffing heeft veroorzaakt in het pand van [bedrijf] door aldaar zwaar vuurwerk aan te steken en dat vervolgens te deponeren in de brievenbus van dat pand.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door in de eerste plaats de omstandigheid dat verdachte op 7 augustus 2020 telefonisch bedreigende woorden heeft geuit tegen [eigenaar bedrijf] , eigenaar van [bedrijf] , door tegen hem onder meer te zeggen: 'Ik weet waar je kantoor staat en waar je woont. ik kom naar je toe, ik knal je overhoop en blaas je hele kantoor op'.Daaruit volgt dat verdachte ook een motief had voor het veroorzaken van de ontploffing.
De rechtbank wordt voorts in haar overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte geen consistente verklaringen heeft afgelegd over zijn rol bij het gebeuren, waarbij hij aanvankelijk zelfs zijn aanwezigheid op de plaats delict kort voordat de ontploffing plaatsvond, heeft ontkend. Dat maakt zijn verklaring onbetrouwbaar.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt in het pand [adres 2] te Zwolle, door open vuur bij de lont van zwaar vuurwerk te houden en dat aangestoken vuurwerk vervolgens te deponeren in de brievenbus van dat pand, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte het bewezen verklaarde feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel dient te worden vrijgesproken.