ECLI:NL:RBOVE:2021:987

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
08-206505-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een ontploffing door zwaar vuurwerk in Zwolle

Op 8 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 33-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 227 dagen voorwaardelijk, voor het veroorzaken van een ontploffing door zwaar vuurwerk. De verdachte stak vuurwerk aan en deponeerde dit in de brievenbus van een bedrijf in Zwolle, wat leidde tot een explosie die aanzienlijke schade aan het pand veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank nam de vordering van de officier van justitie in overweging, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en een contactverbod met de eigenaar en medewerkers van het getroffen bedrijf. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend, gezien de ernst van het delict en de impact op de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-206505-20 (P)
Datum vonnis: 8 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 november 2020, 21 december 2020 en 22 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.E. Postma en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met een ander of anderen:
primair:een ontploffing teweeg heeft gebracht waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was (door zwaar vuurwerk door de brievenbus van het pand van [bedrijf] op het [adres 2] te doen);
subsidiair:de voordeur en een brievenbus van [bedrijf] heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2020 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht, immers hebben verdachte en/of zijn mededader de vlam van een aansteker en/of een lucifer, althans open vuur bij de lont van zwaar vuurwerk (gelijkend op een zogenaamde Cobra) gehouden en/of vervolgens voornoemd zwaar vuurwerk door de brievenbus van het pand van [bedrijf] , gelegen aan het [adres 2] , heeft gedaan/gestopt/gedeponeerd en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand aan het [adres 2] en/of de inventaris van voornoemd pand aan het [adres 2] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2020 te Zwolle tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een voordeur en/of een brievenbus, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [bedrijf] en/of [aangever] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
De verdediging heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die het stuk vuurwerk in de brievenbus van het pand van [bedrijf] aan het [adres 2] te Zwolle heeft gedaan en heeft aangestoken. Voorts ontbreekt volgens de verdediging bewijs voor een bewezenverklaring ter zake van medeplegen, aangezien uit het dossier niet kan worden afgeleid of sprake is geweest van een gemeenschappelijk plan, wat dat plan inhield en wie waarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden. Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat bewijs ontbreekt dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Niet ter discussie staat dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de vroege nacht van 13 augustus 2020 samen langs het pand van [bedrijf] aan het [adres 2] te Zwolle zijn gelopen [2] en dat zeer kort daarna een explosie heeft plaatsgevonden aan de voorzijde van dat pand, waardoor de brievenbus en voordeur van dat pand zijn beschadigd. [3]
De brievenbus was in zijn geheel niet meer aanwezig. Voor de toegangsdeur lagen diverse glasdelen en achter de toegangsdeur binnen lagen diverse kleine papieren snippers, vermoedelijk afkomstig van vuurwerk. Uit het forensisch onderzoeksrapport volgt dat het meest aannemelijk is, dat door het opzettelijk achterlaten van aangestoken vuurwerk achter en/of in de brievenbus van voornoemd pand een explosie of explosieve verbranding is ontstaan en dat daarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. [4]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tegenover de politie onder meer verklaard (nadat hem de camerabeelden waren getoond die zijn gemaakt vanaf de woning aan het [adres 3] te Zwolle) dat hij voor [verdachte] (verdachte) uitliep en toen een knal hoorde en dat hij al dagen eerder wist dat [verdachte] wat wilde gaan doen bij [bedrijf] , omdat hij kwaad was op hen. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 2] is op 30 oktober 2020 als getuige gehoord door de rechter-commissaris en heeft toen onder meer verklaard dat:
- hij denkt dat hij op 12 augustus vuurwerk heeft opgehaald,
- hij werd gebeld door [medeverdachte 1] of [verdachte] , in ieder geval met de telefoon van [verdachte] , of hij zin had om te chillen en of hij vuurwerk wilde ophalen,
- hij vervolgens vuurwerk bij [medeverdachte 1] thuis heeft opgehaald, dat hij een vlinder en drie nitraten heeft meegenomen waarna hij naar de afgesproken plek is gegaan,
- hij, [medeverdachte 1] en [verdachte] met twee boten zijn gaan varen en dat hij, voordat hij bij [medeverdachte 1] in de boot stapte, het vuurwerk aan een van beiden heeft gegeven, maar niet meer weet aan wie hij het heeft gegeven,
- ze op een gegeven moment stopten met varen en dat [medeverdachte 1] en [verdachte] toen zijn weggelopen. [6]
Op de camerabeelden, opgenomen in de nacht van 13 augustus 2020 vanaf de woning aan het [adres 3] te Zwolle, welke camerabeelden tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2020 zijn getoond, is te zien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] richting [adres 2] lopen en dat een van beiden als eerste schuin de straat oversteekt en vervolgens doorloopt richting het eind van de straat, terwijl de ander, met een lichtend voorwerp in een van zijn handen, nadat hij de straat bijna is overgestoken (bij 00:35 minuten) terugloopt richting [adres 2] en (omstreeks 00:37 minuten) uit beeld verdwijnt. Daarna is op de camerabeelden (omstreeks 15 seconden later) een eerste lichtflits te zien, die kort daarop gevolgd wordt door een grote lichtflits. Enkele seconden daarna verschijnen op de camerabeelden stofdeeltjes en stofwolken in beeld.
De rechtbank stelt op basis van de eigen waarnemingen op de camerabeelden vast dat de persoon met een donkere zwembroek, die bij 00:10 minuten voor de camera langs loopt en een lichtend voorwerp in zijn linker hand heeft, dezelfde persoon is als degene die bij 00:35 minuten terug loopt in de richting van [bedrijf] . De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat de rechtbank heeft waargenomen dat medeverdachte [medeverdachte 1] , die een lichte, gebloemde zwembroek droeg, op de camerabeelden de persoon is die vanaf 00:24 minuten als eerste de straat oversteekt en daarna doorloopt richting het eind van de straat. [7]
Voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, laten naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het zeer korte tijdbestek tussen het teruglopen door verdachte richting [bedrijf] en de kort daarop volgende lichtflits die vrijwel direct daarop wordt gevolgd door een grotere lichtflits, geen andere conclusie toe dan dat het verdachte is geweest die de ontploffing heeft veroorzaakt in het pand van [bedrijf] door aldaar zwaar vuurwerk aan te steken en dat vervolgens te deponeren in de brievenbus van dat pand.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door in de eerste plaats de omstandigheid dat verdachte op 7 augustus 2020 telefonisch bedreigende woorden heeft geuit tegen [eigenaar bedrijf] , eigenaar van [bedrijf] , door tegen hem onder meer te zeggen: 'Ik weet waar je kantoor staat en waar je woont. ik kom naar je toe, ik knal je overhoop en blaas je hele kantoor op'. [8] Daaruit volgt dat verdachte ook een motief had voor het veroorzaken van de ontploffing.
De rechtbank wordt voorts in haar overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte geen consistente verklaringen heeft afgelegd over zijn rol bij het gebeuren, waarbij hij aanvankelijk zelfs zijn aanwezigheid op de plaats delict kort voordat de ontploffing plaatsvond, heeft ontkend. Dat maakt zijn verklaring onbetrouwbaar.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt in het pand [adres 2] te Zwolle, door open vuur bij de lont van zwaar vuurwerk te houden en dat aangestoken vuurwerk vervolgens te deponeren in de brievenbus van dat pand, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte het bewezen verklaarde feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel dient te worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten bedoelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 augustus 2020 te Zwolle opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft verdachte open vuur bij de lont van zwaar vuurwerk gehouden en vervolgens voornoemd zwaar vuurwerk door de brievenbus van het pand van [bedrijf] , gelegen aan het [adres 2] , gedaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 jaar onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het Reclasseringsadvies van 16 februari 2021.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om, ingeval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het onvoorwaardelijke deel van een eventueel op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdacht heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing door zwaar vuurwerk aan te steken en dat in de brievenbus van het pand van [bedrijf] , gelegen in de binnenstad van Zwolle, te deponeren. Door die ontploffing ontstond gevaar voor goederen, wat zich ook heeft verwezenlijkt aangezien er behoorlijke schade was aan de pui van het pand en de brievenbus meters verderop lag. De handelwijze van verdachte is kwalijk nu sprake lijkt te zijn geweest van een welbewuste actie van verdachte vanwege zijn enkele dagen eerder geuite bedreigingen in de richting van de eigenaar van [bedrijf] in verband met een vermeend conflict met die eigenaar. Het behoeft geen toelichting dat een ontploffing van dergelijke omvang, waarbij onder meer de brievenbus volledig uit de voordeur is geblazen, in het bijzonder grote schrik en onrust heeft veroorzaakt bij de eigenaar, maar ook schrik en onrust teweeg brengt in de directe omgeving. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen dan ook zwaar aan.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
‑ een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 14 januari 2021;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoeksrapport d.d. 1 februari 2021,
uitgebracht door dr. R.W. Blaauw, gezondheidszorgpsycholoog;
- een de verdachte betreffend Reclasseringsadvies, uitgebracht door Reclassering
Nederland d.d. 16 februari 2021.
Uit de inhoud van over verdachte uitgebrachte psychologische onderzoeksrapportage komt onder meer naar voren dat bij hem sprake is van een licht verstandelijke beperking met moeilijkheden in het plannen, overzicht houden en organiseren van activiteiten, en met moeilijkheden in het sociale en praktische domein. Daardoor heeft hij de neiging om vanuit een eigen gewetensvorming en vanuit zijn eigen wensen en behoeften te reageren en minder rekening te houden met die van anderen. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
Het risico op herhaling van het plegen van een gewelddadig delict door verdachte wordt, mede gelet op de aanwezige beschermende factoren zoals een steunend gezin, de motivatie om aan het werk te gaan en de reeds ingeschakelde hulpverlening, als matig ingeschat.
Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij in de voorwaarden wordt opgenomen dat hij zich ambulant laat begeleiden door een instelling voor (forensische) geestelijke gezondheidszorg, die zich heeft gespecialiseerd in de (forensische) zorg voor mensen met een verstandelijke handicap, zoals Trajectum.
De reclassering heeft, mede naar aanleiding van voormelde onderzoeksrapportage, in het Reclasseringsadvies van 16 februari 2021 geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een Gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden, het volgen van ambulante behandeling en begeleiding, het meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met [bedrijf] .
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen in voornoemde rapportages over.
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde psychologische onderzoeksrapportage dat aan verdachte het bewezen verklaarde feit in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.
De rechtbank ziet, gelet op voornoemde adviezen en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aanleiding om, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, te bepalen dat het onvoorwaardelijk deel van de hierna op te leggen gevangenisstraf van gelijke duur zal zijn als de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zodat verdachte feitelijk geen gevangenisstraf meer hoeft te ondergaan.
De rechtbank zal aan de hierna op te leggen substantiële voorwaardelijke gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden om verdachte de noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding (verder) te laten ondergaan en mede hierdoor de kans op herhaling te verminderen. Gelet op de kwetsbare situatie van verdachte zal de rechtbank de duur van de proeftijd op 3 jaar bepalen.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 227 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met oplegging van een proeftijd van 3 jaren passend en geboden, waaraan alle de door de Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
227 (tweehonderdzevenen-twintig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat:
- verdachte zich gedurende de proeftijd op uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland, Dobbe 70-74 te 8032 JX Zwolle, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- verdachte actief deelneemt aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- verdachte zich ambulant laat behandelen en begeleiden door Trajectum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling en begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- verdachte op geen enkele wijze contact zal hebben met de eigenaar en/of de medewerkers van [bedrijf] te Zwolle;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op
8 maart 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland met nummer ON1R020075 Heek. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 21 december 2020
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 072-073 en proces-verbaal aangifte [aangever] , pagina 083-085.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina 078-082.
5.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pagina 043-045
6.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , pagina 068-071
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 109-116 en waarnemingen rechtbank ter zitting van 21 december 2020
8.Proces-verbaal aangifte [eigenaar bedrijf] , pagina 090-093