ECLI:NL:RBOVE:2021:881

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
08-256599-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en de bescherming van minderjarigen in de prostitutie

Op 1 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man uit Enschede, die beschuldigd werd van mensenhandel jegens een minderjarig meisje dat als prostituee werkte. De rechtbank oordeelde dat de man in de periode van 1 januari 2019 tot en met 17 januari 2019 handelingen heeft verricht die erop gericht waren het minderjarige slachtoffer ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen voor seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat, hoewel het slachtoffer vrijwillig in de prostitutie wilde werken, dit niet afdeed aan de strafbaarheid van de handelingen van de verdachte. De bescherming van minderjarigen is van groot belang, aangezien zij de gevolgen van dergelijke keuzes vaak niet kunnen overzien. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat de verdachte financieel voordeel had getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van het slachtoffer, waardoor hij op dat onderdeel werd vrijgesproken. De uitspraak onderstreept de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen uitbuiting in de prostitutie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-256599-20 (P)
Datum vonnis: 1 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel jegens de minderjarige [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 17 januari 2019 te Enschede en/of elders in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer] , (telkens)
1) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (artikel 273f lid 1 sub 5),
2) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die seksuele handelingen van die [slachtoffer] met en/of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 8),
terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft verdachte (telkens)
- die [slachtoffer] gevraagd om foto’s van haarzelf toe te zenden voor (een) potentiële klant(en) en/of
- seksafspraken geregeld voor die [slachtoffer] (en daar een tegemoetkoming voor gekregen) en/of
- contact onderhouden met die [slachtoffer] over de invulling van haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- voor die [slachtoffer] een kamer en/of werkplek geregeld voor seksafspraken en/of prostitutiewerkzaamheden en/of
- ( een gedeelte van) de inkomsten van die [slachtoffer] uit prostitutiewerkzaamheden opgestreken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat niet verdachte, maar ene [naam 2] de WhatsApp-gesprekken met [slachtoffer] heeft gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De politie heeft op 18 januari 2019 contact gezocht met het telefoonnummer dat stond vermeld bij een seksadvertentie op [website] , welke advertentie door Watch Nederland onder de aandacht van de politie was gebracht in verband met het vermoeden dat het mogelijk om een minderjarige prostituée ging. Op dezelfde datum is een seksafspraak gemaakt met het meisje in kwestie. Zij is op de afgesproken tijd en plaats in de onopvallende politieauto gestapt en heeft zich kenbaar gemaakt als [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002.
In de mobiele telefoon van [slachtoffer] zijn 442 berichten aangetroffen tussen haar en “ [alias verdachte] ”. De gesprekken beginnen op 2 januari 2019 en eindigen op 17 januari 2019. Op 2 januari 2019 vraagt “ [alias verdachte] ” aan [slachtoffer] of zij beschikt over een klein telefoontje dat hij voor haar kan klaarmaken, en stuurt [slachtoffer] het volgende bericht: “
Ik geef je vandaag, een barkie, en morgen, 150”. Op 4 januari 2019 stuurt “ [alias verdachte] ” het volgende bericht: “
oké oké, heb wel één gevangen, heb je nummer gegeven, zo een macro boy [naam 1] , dus dan weetje als die jou belt”. Op 17 januari 2019 stuurt [slachtoffer] het volgende bericht naar “ [alias verdachte] ”: “
Fix voor mij klanten voor vandaag om te neuke, voor 5 uur moet ik hebben”, waarop “ [alias verdachte] ” antwoordt: “
ga nu fixe”. Op verzoek van een potentiële, goed betalende klant vraagt “ [alias verdachte] ” ook om foto’s van [slachtoffer] waarop haar gezicht niet is te zien. Daarnaast wordt gesproken over het regelen van een kamer en – tijdens een woordenwisseling – over het al dan niet voorzetten van hun samenwerking (“ [alias verdachte] ” stuurt op 10 januari 2019 onder andere de volgende berichten: “
Maar voortaan ook al ben je weet ik veel waar moet je wel gaan ja, ik doe opbouw maar ik reken op jou in de toekomst hè”, “
en ja als je bij iemand anders wat beters qua werk kan krijg dan doe dat” en “
wij doen geen zaken meer jij hebt het geduld niet voor, en als je wilt neuken voor geld heb ik hier een hele rij die wilt betalen voor seks”).
Het telefoonnummer dat in de mobiele telefoon van [slachtoffer] was opgeslagen onder de naam “ [alias verdachte] ” (+ [telefoonnummer 1] ), stond ten tijde van het ten laste gelegde op naam van verdachte geregistreerd.
Er heeft vergelijkend spraakonderzoek plaatsgevonden tussen enkele spraakberichten die door “ [alias verdachte] ” aan [slachtoffer] zijn gestuurd en de geluidsopname van het verhoor van verdachte (het vergelijkingsmateriaal). De deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) komt op basis daarvan met betrekking tot twee spraakberichten tot de conclusie dat het waarschijnlijker is dat die spraakberichten zijn geproduceerd door de spreker van het vergelijkingsmateriaal, dan door een andere mannelijke spreker van het Nederlands.
4.3.2
Het juridische kader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare gedragingen zoals neergelegd in artikel 273f, lid 1, sub 5 en sub 8, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De strekking van deze strafbaarstelling ziet op de bescherming van minderjarigen, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dat betekent dat kan worden volstaan met een vaststelling van het gegeven dat sprake was van minderjarigheid ten tijde van het ten laste gelegde.
Het in artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr bepaalde ziet op het strafbaar stellen van het brengen van een minderjarige in de prostitutie respectievelijk het voordeel trekken uit de door een minderjarige verrichtte prostitutiewerkzaamheden. Naar vaste rechtsprak dient onder het bestanddeel “ertoe brengen” mede te worden verstaan iedere gedraging gericht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in zijn vrijheid met prostitutie op te houden, ongeacht de omstandigheid of deze daarbij vrijwillig betrokken is geraakt dan wel reeds eerder daarbij was betrokken. Dit heeft zelfs te gelden, als de verdachte slechts faciliterende handelingen heeft verricht.
Artikel 273f, lid 1, sub 8, Sr ziet op het strafbaar stellen van het voordeel trekken uit de seksuele handelingen van een minderjarige met of voor een derde tegen betaling.
Uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat de wetgever ten aanzien van de strafbaarstelling van het op de prostitutie van minderjarigen gerichte handelen geen verdergaande eis van specifieke, uitbuitingssituatie kenmerkende, omstandigheden heeft gesteld. De wetgever heeft het brengen van een minderjarige in de prostitutie of het profiteren van de opbrengst van de prostitutiewerkzaamheden door een minderjarige, aangemerkt als een aan mensenhandel gerelateerde vorm van uitbuiting. Dat brengt met zich dat het begrip “uitbuiting” niet als bestanddeel in voormelde strafbepaling moet worden ingelezen en afzonderlijk dient te worden bewezen, doch dat het handelen als in deze strafbepaling is neergelegd uitbuiting oplevert en wordt gekwalificeerd als mensenhandel.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of de verweten gedragingen door verdachte zijn begaan en vervolgens of de gepleegde handelingen uitbuiting opleveren in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 5 en/of sub 8, Sr. De rechtbank zal deze vragen hieronder beantwoorden.
4.3.3.1 Het vaststellen van de dader
Ten aanzien van het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario, inhoudende dat het telefooncontact door [slachtoffer] aangeduid als “ [alias verdachte] ” niet verdachte is, maar de door hem met [naam 2] aangeduide persoon, overweegt de rechtbank het volgende.
De -vele- berichten van “ [alias verdachte] ” zijn verstuurd vanaf het telefoonnummer dat ten tijde van het ten laste gelegde op naam van verdachte stond geregistreerd. Volgens verdachte heeft een persoon genaamd [naam 2] gedurende de ten laste gelegde periode bij hem gelogeerd en van zijn telefoon gebruik gemaakt. Verdachte heeft geen adresgegevens van [naam 2] , maar hij zou in Apeldoorn wonen. De politie heeft [naam 2] niet kunnen localiseren.
In de berichten komt specifieke informatie naar voren over de persoon die schuilgaat achter de naam “ [alias verdachte] ” en die te herleiden is naar verdachte. Daarbij wijst de rechtbank in het bijzonder op het bericht van “ [alias verdachte] ” over het feit dat zijn voertuigen steeds in beslag worden genomen en dat het geen zin heeft om een auto te kopen, zolang hij geen rijbewijs heeft. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat er een paar voertuigen van hem in beslag zijn genomen. Uit het dossier blijkt dat verdachte niet over een rijbewijs beschikt en herhaaldelijk is veroordeeld voor rijden zonder geldig rijbewijs. Verder worden in de berichten specifieke locaties als “ [locatie 1] ” en “ [locatie 2] ” genoemd, terwijl verdachte destijds in de buurt van die locaties in Enschede woonde. Het ligt niet voor de hand dat [naam 2] , die door verdachte wordt omschreven als iemand uit Rotterdam, die op een niet nader aan te duiden plek in Apeldoorn woont, de naam van een reeds lang gesloten fabriek of een verderop gelegen buurtje als afspreeklocaties in Enschede zou noemen. In de berichten wordt bovendien gesproken over onder andere een afspraak met de woningbouwvereniging en meermalen meldt [alias verdachte] dat hij bezoek heeft. Ook dit duidt op berichten van de bewoner als gebruiker van de telefoon en niet van een willekeurige logé. De resultaten van het stemonderzoek bieden nadere ondersteuning aan het voorafgaande, nu uit het vergelijkend spraakonderzoek is gebleken dat het waarschijnlijker is dat een tweetal onderzochte spraakberichten van “ [alias verdachte] ” afkomstig zijn van verdachte dan van een andere mannelijke spreker. Daar komt nog bij dat de vriendin van verdachte – getuige [getuige] – nooit een [naam 2] heeft gezien of gesproken, en dat verdachte volgens haar eigenlijk altijd vlot op haar berichten reageert.
Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk dat een ander dan verdachte gedurende een periode veelvuldig gebruik heeft gemaakt van de telefoon van verdachte.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging bij pleidooi opgeworpen alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden en verwerpt het verweer.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verdachte “ [alias verdachte] ” is en dat hij derhalve de persoon is die in de ten laste gelegde periode met [slachtoffer] heeft gecommuniceerd.
4.3.3.2 Het ten laste gelegde
Het onder 1 ten laste gelegde (artikel 273f lid 1 sub 5)
Ten aanzien van hetgeen is ten laste gelegd, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte [slachtoffer] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel (enige) handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die (seksuele) handelingen, terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, in de ten laste gelegde periode de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt. Het is niet relevant of verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was, nu de leeftijd in artikel 273f Sr – zoals hiervoor al is opgemerkt – is geobjectiveerd.
Uit de WhatsApp-gesprekken volgt dat verdachte, al dan niet op verzoek, klanten heeft geregeld voor [slachtoffer] en daarbij in ieder geval eenmaal om foto’s heeft gevraagd, teneinde een potentiële klant over de streep te trekken. Dat het regelen van klanten – om welke reden dan ook – niet (altijd) heeft geleid tot het daadwerkelijk tegen betaling verrichten van seksuele handelingen door [slachtoffer] met een derde, doet daar niet aan af. Daarnaast heeft verdachte contact met [slachtoffer] onderhouden over de invulling van haar prostitutiewerkzaamheden: in eerste instantie had hij een plek geregeld waar zij veel geld kon verdienen, maar toen zij vertelde dit niet te willen en voor zichzelf te willen werken, maakte verdachte met haar de afspraak een kamer voor haar te gaan zoeken. Verdachte heeft vergoeding ontvangen voor zijn werkzaamheden (in elk geval eerst een barkie (oftewel: € 100,--) en vervolgens nog eens € 150,--).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee handelingen ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen. Dat [slachtoffer] zichzelf (vrijwillig) beschikbaar stelde voor het verrichten van deze handelingen, doet daar – gelet op de minderjarigheid van [slachtoffer] – niet aan af.
Niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde (artikel 273f lid 1 sub 8)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen die [slachtoffer] tegen betaling met een derde heeft verricht.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] weliswaar in een vroeg stadium van de ten laste gelegde periode betalingen aan verdachte heeft verricht, maar dat de herkomst van dit geld op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. Dat brengt met zich dat niet kan worden bewezen dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen die [slachtoffer] tegen betaling heeft verricht.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen onder 2 is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2019 tot en met 17 januari 2019 te Enschede
en/of elders in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer], (telkens)
1)
ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan welten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen
(artikel 273f lid 1 sub 5),
2) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die seksuele handelingen van die [slachtoffer] met en/of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 8),
terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft verdachte (telkens)
- die [slachtoffer] gevraagd om foto’s van haarzelf toe te zenden voor
(een
)potentiële klant
(en)en
/of
- seksafspraken geregeld voor die [slachtoffer]
(en daar een tegemoetkoming voor gekregen
)en
/of
- contact onderhouden met die [slachtoffer] over de invulling van haar prostitutiewerkzaamheden en
/of
- voor die [slachtoffer] een kamer en/of werkplek geregeld voor seksafspraken en/of prostitutiewerkzaamheden
en/of
- (een gedeelte van) de inkomsten van die [slachtoffer] uit prostitutiewerkzaamheden opgestreken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota verzocht bij een bewezenverklaring te volstaan met het opleggen van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
In de periode van 1 januari 2019 tot en met 17 januari 2019 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mensenhandel jegens de destijds minderjarige [slachtoffer] . De door verdachte gepleegde gedragingen zijn strafbaar gesteld in artikel 273f, lid 1, sub 5 Sr om minderjarigen te beschermen, nu werken in de prostitutie de lichamelijk en geestelijke integriteit aantast en een grote en langdurige impact op hun leven kan hebben. Dit geldt ook als de minderjarige zelf in de prostitutie wil werken, nu zij op dat moment de consequenties van dergelijke vergaande keuzes nog niet kunnen overzien en evenzeer bescherming behoeven.
Dat het slachtoffer heeft verklaard vrijwillig werkzaam te zijn in de prostitutie, maakt het handelen van verdachte daarmee niet minder strafwaardig. Immers juist minderjarigen dienen tegen zichzelf en de gevolgen van prostitutiewerkzaamheden te worden beschermd. In plaats daarvan heeft verdachte gebruik gemaakt van de wens van het slachtoffer om zo snel mogelijk veel geld te verdienen om daar kennelijk op die manier eenvoudig van mee te profiteren. De periode waarin dit heeft plaatsgevonden, is weliswaar relatief kort en het aantal activiteiten van het slachtoffer lijkt beperkt te zijn gebleven, maar dat is vooral te danken aan het ingrijpen van de politie.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de ernst van het feit dat niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf.
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten, indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. S.K. Huisman en mr. V. Wolting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2021.
Mr. V. Wolting is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van onderzoek Bergsnip (PL0600-2019028026) van de politie eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, van 23 maart 2020. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen (aanleiding), opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , van 22 januari 2019, pagina’s 42 t/m 44, zakelijk weergeven, als verklaring van die verbalisant:
Op vrijdag 18 januari 2019 kreeg ik een e-mail binnen op mijn politie-account. In deze mail werd door de stichting Watch Nederland de aandacht gevraagd voor een verdachte advertentie
die op [website] zou staan. Vervolgens heb ik het telefoonnummer genoemd in deze advertentie gebeld, dit met de bedoeling om en afspraak te maken. Betrokkene: Naam: [slachtoffer] . Voornamen: [slachtoffer] . Geboortedatum: [geboortedatum 2] 2002. Betrokkene [slachtoffer] vertelde ons dat ze 16 jaar oud is en dat wij inderdaad een prostitutieafspraak met haar hadden gemaakt.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , van 5 februari 2019, pagina’s 58 t/m 60, inclusief bijlage, pagina’s 62 t/m 93, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
[telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net (contactenlijst “ [alias verdachte] ”) en [telefoonnummer 2] @s.whatsapp.net Y (eigenaar). Dit gesprek bevat 442 chatberichten. De gesprekken beginnen op 2 januari 2019 en eindigen op 17 januari 2019. Uit de audioberichten blijkt dat de gebruiker van [telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net een man betreft die Nederlands spreekt met een buitenlands accent. Op 02-01-2019 om 17:57:31 vraagt de man aan [slachtoffer] of zij nog een klein telefoontje heeft liggen die hij voor haar klaar kan maken. Op 02-01-2019 om 20:10:38 spreekt [slachtoffer] een audiobericht in: “Kijk ik moet op iemand wachten, als diegene komt dan heb ik gewoon geld snap je, dan moet ik even iets doen, dan heb ik gewoon geld”. Op 02-01-2019 om 21:08:43 stuurt [slachtoffer] meerdere berichten: “Ik geef je vandaag een barkie en morgen 150”. Op 02-01-2019 om 21:40:32 stuurt [slachtoffer] berichten naar de man en vraagt om zijn adres. De man zegt bezoek te hebben en vraagt haar eerst naar [locatie 1] te gaan bij de [supermarkt] . Op 04-01-2019 om 16:32:48 stuurt de man [slachtoffer] een bericht: “Oké oké heb wel één vandaag gevangen. Heb je nummer gegeven, zo een macro boy [naam 1] , dus dan weetje als die jou belt, hij woont bij [tankstation] 24 uur”. Op 04-01-2019 om 16:48:26 stuurt [slachtoffer] een afbeelding van een advertentie waarin in Enschede kamers te huur worden aangeboden. Op 04-01-2019 om 17:56:07 stuurt de man een bericht: “niet over de telefoon a.u.b. is beetje link kunnen niet alles over het tel praten”. Op 05-01-2019 om 14:46:37 stuurt [slachtoffer] een bericht: “We moeten die kamer fixen voor mij”. Op 05-01-2019 om 19:10:52 stuurt de man een bericht: “Ey luister, geef wat mooie foto’s zonder je gezicht. Heb wat geregeld denk ik, diegene komt uit Zwolle en wil zien hoe je eruit ziet voor het geval en betaalt goed”. Op 10-01-2019 om 18:00:00 stuurt [slachtoffer] : “Echt kut. Nooit ben ik buiten en nu net als ik buiten ben, is daar een klant, kanker zooi”. De man stuurt de volgende tekstberichten: “Oké maak niet uit, rij zo wel zelf ga ik je ook niet lastigvallen, ieder geval als die tel draait dan geef wel ben ermee bezig” en “Maar voortaan ook al ben je weet ik veel waar moet je wel gaan ja, ik doe opbouw maar ik reken op jou in de toekomst hè”. [slachtoffer] zegt: “ik weet wat ik wil, ik wil geld verdienen, denk je ik betaal een barkie omdat ik niet wil, kan ik net zo goed die barkie geven aan een wild vreemde”. Op 10-01-2019 om 18:06:39 stuurt de man een bericht: “weetje ben met alles bezig hou je aan 1 meer zeg ik niet maar goed”. Op 10-01-2019 om 18:09:08 stuurt de man een bericht: “en ja als je bij iemand anders wat beters qua werk kan krijg dan doe dat”. [slachtoffer] stuurt op 10-01-2019 om 18:09:16 een bericht: “LUISTER IK ZEG KANKER TEGEN JOU DAT IK TOCH BEZIG BEN MET JOU (…) moet je maar niet zomaar die klant daar sturen, dan moet je eerst mij bellen of ik daar ben, zo is team werk, dat moet je vragen”. Op 10-01-2019 om 18:15:42 stuurt [slachtoffer] een bericht: “Als je zo door gaat hoor je niets meer van mij ik ga niet met jou zaken doen als je zo doet”. Op 10-01-2918 om 18:16:23 reageert de man: wij doen geen zaken meer jij hebt het geduld niet voor, en als je wilt neuken voor geld heb ik hier een hele rij die wilt betalen voor seks”. Op 15-01-2019 om 12:36:06 stuurt [slachtoffer] meerdere berichten: “Fix voor mij klanten voor vandaag om te neuken, voor 5 uur moet ik hebben”. De man antwoordt hierop: “ga nu fixe”. Op 15-01-2019 om 17:25:41 stuurt de man een bericht: “Ik heb ergens wat geregeld waar je kan werken en heel goed geld kan verdienen wanneer je wilt weet je wel”. [slachtoffer] antwoordt hierop dat zij dat niet wil, zij niet ergens gaat werken, maar dat zij voor haar zelf wil werken. De man reageert hierop dat hij zelf wel wat gaat regelen, een plek of kamer, en vraagt [slachtoffer] of zij dat goed vindt. [slachtoffer] vindt het goed. Op 17-01-2019 om 13:36:59 vraagt [slachtoffer] : “heb je gefixt”, waarop de man antwoord geeft dat hij een telefoontje verwacht van hem, maar dat hij hem wel zo meteen belt. Op 17-01-2019 om 19:11:47 stuurt de man een bericht: “pssst heb nog niks gehoord van die kerel hij reageer ook niet meer”.
Opmerking verbalisant: Uit onderzoek blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op naam staat van: [verdachte] , [adres] . Uit de gemeentelijke basisadministratie is gebleken dat op dit adres woonachtig is: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1992 te [geboorteplaats] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , van 16 september 2019, pagina’s 98 en 99, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Op dinsdag 10 september 2019 werd een extractierapport aangemaakt van een WhatsApp-gesprek afkomstig uit de digitale image van de IPhone 7 Plus (Al 784), username + [telefoonnummer 2] . Deze telefoon was in gebruik bij het slachtoffer genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002. Dit WhatsApp-gesprek vond plaats tussen twee WhatsApp-accounts: [telefoonnummer 2] @s.whatsapp.net Y (owner) en [telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net. In verband met de grootte van het WhatsApp-gesprek werden enkel bovengenoemde vier OPUS-bestanden geselecteerd. In dit extractierapport zijn de datums, tijdstippen en herkomst van deze vier Opus-bestanden te lezen. Ook is te zien dat deze audiobestanden afkomstig zijn van een WhatsApp-account gekoppeld aan het nummer [telefoonnummer 1] . (…) Van verdachte genaamd [verdachte] is een goudkleurige Samsung Galaxy in beslag genomen voor onderzoek. Van deze telefoon werd een digitale image gemaakt en werden de volgende gegevens van deze telefoon vastgelegd: Merk: Samsung. Type: Galaxy 6 (model Sm-G920F). IMEI-nummer: [imei] . Telefoonnummer: [telefoonnummer 1] . Hieruit kan geconcludeerd worden dat deze vier OPUS-bestanden werden verzonden met een telefoonnummer welke op 8 maart 2019 in het bezit was van verdachte genaamd [verdachte] .
4.
Een schriftelijk bescheid bevattende een vergelijkend spraakonderzoek inzake [verdachte] van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant] , van 13 februari 2020, pagina’s 110, 111 en 115, zakelijk weergegeven, inhoudende:
[tabel audiobestanden]
Hypothese 1: Het betwiste materiaal is geproduceerd door de spreker van het vergelijkingsmateriaal.
Hypothese 2: Het betwiste materiaal is geproduceerd door een andere mannelijke spreker van het Nederlands dan de spreker van het vergelijkingsmateriaal.
Naar aanleiding van de resultaten van het hierboven gerapporteerde vergelijkend spraakonderzoek komen wij voor B1 en B2 tot de volgende conclusie: De bevindingen van het onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 7 maart 2019, pagina’s 32 en 34, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
O: We hebben onderzoek gedaan naar de telefoon van [slachtoffer] . In haar IPhone 7 hebben we een contact aangetroffen die zij “ [alias verdachte] ” noemt. Het telefoonnummer van “ [alias verdachte] ” is [telefoonnummer 1] . We hebben dit nummer bevraagd bij de provider en daaruit blijkt dat dit telefoonnummer van jou is.
V: Is dat telefoonnummer van jou?
A: Ja, dat klopt.
V: Je woont op de [adres] . In de WhatsApp-gesprekken wordt een aantal keer gesproken over de locatie [locatie 1] en de [locatie 2] . Is dit bij jou in de buurt?
A: Ik woon daar in de buurt.
V: Je gaf net aan dat je geen rijbewijs hebt en dat er een aantal auto’s van je in beslag zijn genomen. Hoeveel auto’s zijn er in totaal van je in beslag genomen?
A: Een paar. Denk twee auto’s.
O: In de WhatsApp-gesprekken is het volgende te lezen in een bericht op 2 januari 2019 om 20:03 uur: “nee, kan ook niet halen ze blijven maar in beslag genomen 1 jaar tijd zes auto’s weg dus heeft geen nut om auto te kopen zolang me rijbewijs niet heb”.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 8 maart 2019, pagina’s 141 en 143, zakelijk weergegeven, als verklaring van deze getuige:
Ik heb de naam [naam 2] wel eens gehoord, maar ik heb hem nooit gezien en nooit eerder gesproken. [verdachte] is van het appen. Als hij thuis is, ligt de telefoon op tafel of heeft hij hem bij zich. Als ik hem wil bereiken met de telefoon is hij voor mij goed te bereiken. Als ik hem app, reageert hij eigenlijk altijd vlot.