4.3.1De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De politie heeft op 18 januari 2019 contact gezocht met het telefoonnummer dat stond vermeld bij een seksadvertentie op [website] , welke advertentie door Watch Nederland onder de aandacht van de politie was gebracht in verband met het vermoeden dat het mogelijk om een minderjarige prostituée ging. Op dezelfde datum is een seksafspraak gemaakt met het meisje in kwestie. Zij is op de afgesproken tijd en plaats in de onopvallende politieauto gestapt en heeft zich kenbaar gemaakt als [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002.
In de mobiele telefoon van [slachtoffer] zijn 442 berichten aangetroffen tussen haar en “ [alias verdachte] ”. De gesprekken beginnen op 2 januari 2019 en eindigen op 17 januari 2019. Op 2 januari 2019 vraagt “ [alias verdachte] ” aan [slachtoffer] of zij beschikt over een klein telefoontje dat hij voor haar kan klaarmaken, en stuurt [slachtoffer] het volgende bericht: “
Ik geef je vandaag, een barkie, en morgen, 150”. Op 4 januari 2019 stuurt “ [alias verdachte] ” het volgende bericht: “
oké oké, heb wel één gevangen, heb je nummer gegeven, zo een macro boy [naam 1] , dus dan weetje als die jou belt”. Op 17 januari 2019 stuurt [slachtoffer] het volgende bericht naar “ [alias verdachte] ”: “
Fix voor mij klanten voor vandaag om te neuke, voor 5 uur moet ik hebben”, waarop “ [alias verdachte] ” antwoordt: “
ga nu fixe”. Op verzoek van een potentiële, goed betalende klant vraagt “ [alias verdachte] ” ook om foto’s van [slachtoffer] waarop haar gezicht niet is te zien. Daarnaast wordt gesproken over het regelen van een kamer en – tijdens een woordenwisseling – over het al dan niet voorzetten van hun samenwerking (“ [alias verdachte] ” stuurt op 10 januari 2019 onder andere de volgende berichten: “
Maar voortaan ook al ben je weet ik veel waar moet je wel gaan ja, ik doe opbouw maar ik reken op jou in de toekomst hè”, “
en ja als je bij iemand anders wat beters qua werk kan krijg dan doe dat” en “
wij doen geen zaken meer jij hebt het geduld niet voor, en als je wilt neuken voor geld heb ik hier een hele rij die wilt betalen voor seks”).
Het telefoonnummer dat in de mobiele telefoon van [slachtoffer] was opgeslagen onder de naam “ [alias verdachte] ” (+ [telefoonnummer 1] ), stond ten tijde van het ten laste gelegde op naam van verdachte geregistreerd.
Er heeft vergelijkend spraakonderzoek plaatsgevonden tussen enkele spraakberichten die door “ [alias verdachte] ” aan [slachtoffer] zijn gestuurd en de geluidsopname van het verhoor van verdachte (het vergelijkingsmateriaal). De deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) komt op basis daarvan met betrekking tot twee spraakberichten tot de conclusie dat het waarschijnlijker is dat die spraakberichten zijn geproduceerd door de spreker van het vergelijkingsmateriaal, dan door een andere mannelijke spreker van het Nederlands.
4.3.2Het juridische kader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare gedragingen zoals neergelegd in artikel 273f, lid 1, sub 5 en sub 8, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De strekking van deze strafbaarstelling ziet op de bescherming van minderjarigen, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dat betekent dat kan worden volstaan met een vaststelling van het gegeven dat sprake was van minderjarigheid ten tijde van het ten laste gelegde.
Het in artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr bepaalde ziet op het strafbaar stellen van het brengen van een minderjarige in de prostitutie respectievelijk het voordeel trekken uit de door een minderjarige verrichtte prostitutiewerkzaamheden. Naar vaste rechtsprak dient onder het bestanddeel “ertoe brengen” mede te worden verstaan iedere gedraging gericht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in zijn vrijheid met prostitutie op te houden, ongeacht de omstandigheid of deze daarbij vrijwillig betrokken is geraakt dan wel reeds eerder daarbij was betrokken. Dit heeft zelfs te gelden, als de verdachte slechts faciliterende handelingen heeft verricht.
Artikel 273f, lid 1, sub 8, Sr ziet op het strafbaar stellen van het voordeel trekken uit de seksuele handelingen van een minderjarige met of voor een derde tegen betaling.
Uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat de wetgever ten aanzien van de strafbaarstelling van het op de prostitutie van minderjarigen gerichte handelen geen verdergaande eis van specifieke, uitbuitingssituatie kenmerkende, omstandigheden heeft gesteld. De wetgever heeft het brengen van een minderjarige in de prostitutie of het profiteren van de opbrengst van de prostitutiewerkzaamheden door een minderjarige, aangemerkt als een aan mensenhandel gerelateerde vorm van uitbuiting. Dat brengt met zich dat het begrip “uitbuiting” niet als bestanddeel in voormelde strafbepaling moet worden ingelezen en afzonderlijk dient te worden bewezen, doch dat het handelen als in deze strafbepaling is neergelegd uitbuiting oplevert en wordt gekwalificeerd als mensenhandel.
4.3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of de verweten gedragingen door verdachte zijn begaan en vervolgens of de gepleegde handelingen uitbuiting opleveren in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 5 en/of sub 8, Sr. De rechtbank zal deze vragen hieronder beantwoorden.
4.3.3.1 Het vaststellen van de dader
Ten aanzien van het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario, inhoudende dat het telefooncontact door [slachtoffer] aangeduid als “ [alias verdachte] ” niet verdachte is, maar de door hem met [naam 2] aangeduide persoon, overweegt de rechtbank het volgende.
De -vele- berichten van “ [alias verdachte] ” zijn verstuurd vanaf het telefoonnummer dat ten tijde van het ten laste gelegde op naam van verdachte stond geregistreerd. Volgens verdachte heeft een persoon genaamd [naam 2] gedurende de ten laste gelegde periode bij hem gelogeerd en van zijn telefoon gebruik gemaakt. Verdachte heeft geen adresgegevens van [naam 2] , maar hij zou in Apeldoorn wonen. De politie heeft [naam 2] niet kunnen localiseren.
In de berichten komt specifieke informatie naar voren over de persoon die schuilgaat achter de naam “ [alias verdachte] ” en die te herleiden is naar verdachte. Daarbij wijst de rechtbank in het bijzonder op het bericht van “ [alias verdachte] ” over het feit dat zijn voertuigen steeds in beslag worden genomen en dat het geen zin heeft om een auto te kopen, zolang hij geen rijbewijs heeft. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat er een paar voertuigen van hem in beslag zijn genomen. Uit het dossier blijkt dat verdachte niet over een rijbewijs beschikt en herhaaldelijk is veroordeeld voor rijden zonder geldig rijbewijs. Verder worden in de berichten specifieke locaties als “ [locatie 1] ” en “ [locatie 2] ” genoemd, terwijl verdachte destijds in de buurt van die locaties in Enschede woonde. Het ligt niet voor de hand dat [naam 2] , die door verdachte wordt omschreven als iemand uit Rotterdam, die op een niet nader aan te duiden plek in Apeldoorn woont, de naam van een reeds lang gesloten fabriek of een verderop gelegen buurtje als afspreeklocaties in Enschede zou noemen. In de berichten wordt bovendien gesproken over onder andere een afspraak met de woningbouwvereniging en meermalen meldt [alias verdachte] dat hij bezoek heeft. Ook dit duidt op berichten van de bewoner als gebruiker van de telefoon en niet van een willekeurige logé. De resultaten van het stemonderzoek bieden nadere ondersteuning aan het voorafgaande, nu uit het vergelijkend spraakonderzoek is gebleken dat het waarschijnlijker is dat een tweetal onderzochte spraakberichten van “ [alias verdachte] ” afkomstig zijn van verdachte dan van een andere mannelijke spreker. Daar komt nog bij dat de vriendin van verdachte – getuige [getuige] – nooit een [naam 2] heeft gezien of gesproken, en dat verdachte volgens haar eigenlijk altijd vlot op haar berichten reageert.
Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk dat een ander dan verdachte gedurende een periode veelvuldig gebruik heeft gemaakt van de telefoon van verdachte.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging bij pleidooi opgeworpen alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden en verwerpt het verweer.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verdachte “ [alias verdachte] ” is en dat hij derhalve de persoon is die in de ten laste gelegde periode met [slachtoffer] heeft gecommuniceerd.
4.3.3.2 Het ten laste gelegde
Het onder 1 ten laste gelegde (artikel 273f lid 1 sub 5)
Ten aanzien van hetgeen is ten laste gelegd, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte [slachtoffer] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel (enige) handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die (seksuele) handelingen, terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, in de ten laste gelegde periode de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt. Het is niet relevant of verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was, nu de leeftijd in artikel 273f Sr – zoals hiervoor al is opgemerkt – is geobjectiveerd.
Uit de WhatsApp-gesprekken volgt dat verdachte, al dan niet op verzoek, klanten heeft geregeld voor [slachtoffer] en daarbij in ieder geval eenmaal om foto’s heeft gevraagd, teneinde een potentiële klant over de streep te trekken. Dat het regelen van klanten – om welke reden dan ook – niet (altijd) heeft geleid tot het daadwerkelijk tegen betaling verrichten van seksuele handelingen door [slachtoffer] met een derde, doet daar niet aan af. Daarnaast heeft verdachte contact met [slachtoffer] onderhouden over de invulling van haar prostitutiewerkzaamheden: in eerste instantie had hij een plek geregeld waar zij veel geld kon verdienen, maar toen zij vertelde dit niet te willen en voor zichzelf te willen werken, maakte verdachte met haar de afspraak een kamer voor haar te gaan zoeken. Verdachte heeft vergoeding ontvangen voor zijn werkzaamheden (in elk geval eerst een barkie (oftewel: € 100,--) en vervolgens nog eens € 150,--).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee handelingen ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen. Dat [slachtoffer] zichzelf (vrijwillig) beschikbaar stelde voor het verrichten van deze handelingen, doet daar – gelet op de minderjarigheid van [slachtoffer] – niet aan af.
Niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde (artikel 273f lid 1 sub 8)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen die [slachtoffer] tegen betaling met een derde heeft verricht.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] weliswaar in een vroeg stadium van de ten laste gelegde periode betalingen aan verdachte heeft verricht, maar dat de herkomst van dit geld op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. Dat brengt met zich dat niet kan worden bewezen dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen die [slachtoffer] tegen betaling heeft verricht.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen onder 2 is ten laste gelegd.