ECLI:NL:RBOVE:2021:878

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
C/08/222497 / HA RK 18-122
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing deskundige wegens onvoldoende medewerking verzoekster aan deskundigenonderzoek

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 3 februari 2021, wordt de verzoekster, een besloten vennootschap, ontheven van haar verplichting tot medewerking aan een deskundigenonderzoek. De rechtbank constateert dat de verzoekster onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek dat was bevolen in een eerdere beschikking van 2 oktober 2019. De deskundige, ing. B. Tuerlings, had herhaaldelijk om informatie verzocht, maar ontving geen adequate respons van de zijde van de verzoekster. Ondanks waarschuwingen van de griffier om tijdig te reageren, bleef de medewerking uit, wat leidde tot stagnatie van het onderzoek. De rechtbank oordeelt dat de vertraging in de informatieverstrekking niet kan worden gerechtvaardigd door interne problemen bij de verzoekster of door de Covid-19-maatregelen, aangezien de problemen al vóór de coronacrisis waren ontstaan. De rechtbank besluit de deskundige te ontheffen van zijn taak en veroordeelt de verzoekster in de kosten die de deskundige tot dat moment heeft gemaakt, ter hoogte van € 2.571,25 inclusief btw. De griffier wordt gelast deze kosten uit het depot te voldoen aan de deskundige en het resterende bedrag aan de verzoekster terug te storten. De beschikking benadrukt het belang van tijdige medewerking aan deskundigenonderzoeken en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/222497 / HA RK 18-122
Beschikking van 3 februari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. J.J. Douwes te Apeldoorn,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
ARGUS ADDITIVE PASTICS GMBH,
gevestigd te Büren (Duitsland),
verweerster,
advocaat: mr. J.C. Wery te Enschede.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en Argus genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 2 oktober 2019;
- de mondelinge behandeling van 10 september 2020, op welke zitting tevens de zaak met zaak-/rolnummer C/08/235660 / HA ZA 19-347 is behandeld;
- de aktes van [verzoekster] en Argus van 28 oktober en 23 december 2020 in laatstbedoelde zaak.
1.2.
Hierna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 2 oktober 2019 heeft de rechtbank in de onderhavige zaak een voorlopig deskundigenbericht bevolen en daarbij tot deskundige benoemd ing. B. Tuerlings, verbonden aan PTG Eindhoven (hierna te noemen: de deskundige).
2.2.
[verzoekster] heeft overeenkomstig het bepaalde in de voornoemde beschikking ten behoeve van de kosten van de deskundige een voorschot gedeponeerd van € 7.562,50.
2.3.
In de betreffende beschikking zijn partijen gewezen op hun wettelijke verplichting tot medewerking aan het onderzoek door de deskundige en ook op het gevolg van het niet nakomen daarvan, te weten dat de rechtbank daaruit de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij. Ook is in de beschikking bepaald dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt.
2.4.
De deskundige heeft de rechtbank onder meer per e-mails van 11 februari, 26 maart, 13 mei en 2 juli 2020 – die aan deze beschikking zijn gehecht – bericht dat hij (de raadsman van) [verzoekster] diverse keren om informatie heeft verzocht maar daarop geen reactie heeft ontvangen.
2.5.
De griffier heeft de raadsman van [verzoekster] per e-mail van 13 februari 2020 gewezen op de vereiste medewerking en hem per e-mail van 18 mei 2020 medegedeeld dat hij binnen een week de toezegging diende te doen tot onverwijlde medewerking op straffe van het beëindigen van het onderzoek.
2.6.
Per e-mail van 25 mei 2020 heeft de raadsman van [verzoekster] de rechtbank bericht dat alle relevante informatie inmiddels in zijn bezit is en dat hij deze uiterlijk de volgende dag aan de deskundige zal toezenden, hetgeen vervolgens gebeurd is.
2.7.
De deskundige heeft [verzoekster] naar aanleiding van de ontvangen informatie per e-mail van 2 juni 2020 om aanvullende informatie verzocht en haar per e-mails van 9 en 22 juni 2020 gevraagd wanneer hij antwoord kan verwachten op de eerstgenoemde e-mail.
2.8.
De CEO van PTG Eindhoven heeft de rechtbank op 8 juli 2020 verzocht de deskundige te ontheffen van zijn taak, omdat de deskundige nog altijd niet de juiste informatie had ontvangen en er geen bereidheid meer bestond de bedrijfsvoering en
-planning aan dat onderzoek aan te passen.
2.9.
Op 16 juli 2020 heeft [verzoekster] aanvullende informatie toegestuurd aan de deskundige.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt vast dat het deskundigenonderzoek reeds praktisch vanaf de start is gestagneerd door onvoldoende respons van de zijde van (de raadsman van) [verzoekster] op informatieverzoeken van de deskundige. Ondanks de e-mail van 13 februari 2020 waarin de griffier [verzoekster] heeft gewezen op de vereiste medewerking, werd door de deskundige niets van de zijde van [verzoekster] vernomen. Eerst naar aanleiding van de e-mail van de griffier van 18 mei 2020 heeft [verzoekster] de deskundige op 26 mei 2020 voorzien van informatie. De deskundige heeft [verzoekster] vervolgens op 2 juni 2020 om aanvullende informatie verzocht en zich genoodzaakt gezien vanwege het uitblijven van een reactie op 9 en 22 juni 2020 een rappel te sturen. Pas op 4 juli 2020 heeft [verzoekster] de deskundige gemeld meer tijd nodig te hebben en op 6 juli 2020 heeft zij de rechtbank om uitstel verzocht. Op 16 juli 2020 heeft [verzoekster] de deskundige vervolgens van informatie voorzien, maar op dat moment had de rechtbank reeds het verzoek ontvangen de deskundige te ontheffen van zijn taak. De rechtbank heeft partijen op 7 augustus 2020 een brief gestuurd dat zij voornemens was de deskundige van zijn opdracht te ontheffen. In haar reactie daarop van 21 augustus 2020 heeft [verzoekster] verzocht om de benoeming van een nieuwe deskundige. Ter zitting heeft [verzoekster] vervolgens duidelijk gemaakt toch de voorkeur te hebben aan de voortzetting van het onderzoek door de deskundige. Bij navraag bij de deskundige door de rechtbank is echter gebleken dat dit laatste niet meer tot de mogelijkheden behoort.
3.2.
[verzoekster] heeft zich in haar brief van 21 augustus 2020 op het standpunt gesteld dat de vertraging in de informatieverstrekking veroorzaakt werd door het vertrek van een van haar medewerkers en dat ook de Covid-19-maatregelen een snelle communicatie verhinderden. Van onvoldoende medewerking was volgens haar echter geen sprake, omdat de informatie is verstrekt zodra deze beschikbaar was. [verzoekster] heeft bovendien betwijfeld dat het onderzoek niet kon worden voortgezet vanwege het uitblijven van de door de deskundige gevraagde nadere toelichting. Volgens [verzoekster] heeft de deskundige zijn werkzaamheden op oneigenlijke gronden neergelegd en daarmee in strijd gehandeld met de goede procesorde en de redelijkheid en billijkheid. Zij meent dan ook dat de reeds gemaakte onderzoekskosten voor rekening van de deskundige dienen te blijven. Argus heeft zich ten aanzien van die kosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten de conclusie rechtvaardigen dat aan de zijde van [verzoekster] sprake is van ontbrekende medewerking aan een goed en vlot verloop van het deskundigenonderzoek. [verzoekster], althans haar raadsman, heeft niet tijdig en niet naar tevredenheid van de deskundige adequaat gereageerd op de herhaalde verzoeken van de deskundige. Ook de laatste waarschuwing van de griffier van 18 mei 2020 heeft niet tot een voortvarende medewerking geleid.
3.4.
De rechtbank treedt niet in een beoordeling of de deskundige al dan niet noodzakelijk voor zijn onderzoek informatie heeft gevraagd. De deskundige heeft de regie van zijn onderzoek. Indien een partij meent grond te hebben om gevraagde informatie niet te verstrekken, ligt het op haar weg om dat met de deskundige op te nemen en niet om niets te doen.
3.5.
De omstandigheid dat de vertraging in de informatieverstrekking veroorzaakt zou zijn door het vertrek van een medewerker van [verzoekster], kan [verzoekster] evenmin baten, aangezien dit in de risicosfeer van [verzoekster] ligt en geen reden kan vormen om het deskundigenonderzoek “op de lange baan te schuiven”. Partijen hebben er belang bij dat het onderzoek binnen afzienbare tijd wordt afgerond. Om die reden is aan de deskundige in de beschikking een termijn van drie maanden gesteld voor het indienen van het deskundigenrapport. In dit geval is die termijn na 2 oktober 2019 noodgedwongen herhaaldelijk verlengd, zonder dat er schot in het onderzoek zat.
De rechtbank verwerpt ook het beroep op de Covid-19-maatregelen, nu in de periode vóór de coronacrisis reeds sprake was van onvoldoende medewerking.
3.6.
De rechtbank ziet al met al en mede gelet op het feit dat de werkgever van de deskundige niet langer bereid is in haar planning rekening te houden met het deskundigenonderzoek, aanleiding om de deskundige te ontheffen van zijn taak en [verzoekster] te veroordelen in de tot dusver door de deskundige gemaakte kosten. Deze bedragen volgens de opgave van de deskundige € 2.571,25 inclusief btw. Weliswaar is [verzoekster] niets opgeschoten met de door de deskundige verrichte werkzaamheden, maar dit kan in de gegeven omstandigheden niet aan de deskundige worden tegengeworpen.
3.7.
Voor het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek door een nieuwe deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding, nu tussen partijen inmiddels een bodemprocedure loopt. In die procedure zal beoordeeld moeten worden of bewijslevering middels een deskundigenrapportage noodzakelijk wordt geacht.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
ontheft ing. B. Tuerlings van de bevolen opdracht tot het doen van een deskundigenonderzoek,
4.2.
veroordeelt [verzoekster] in de kosten die de deskundige tot dusver heeft gemaakt ad € 2.571,25 inclusief btw,
4.3.
gelast de griffier om deze kosten uit het depot te voldoen aan de deskundige,
4.4.
gelast dat de griffier het in depot resterende bedrag ad € 4.991,25 aan [verzoekster] dient terug te storten.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 3 februari 2021.
(md)