Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
[naam],
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Almelo. De eiser, vertegenwoordigd door zijn vader, had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de verlenging van zijn indicatie op grond van de Jeugdwet. Het primaire besluit, dat de indicatie verlengde tot en met 22 juli 2020, werd op 31 januari 2020 genomen en op 4 februari 2020 verzonden. Eiser maakte echter pas op 27 juli 2020 bezwaar, wat volgens verweerder te laat was en niet verschoonbaar. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 1 februari 2021 gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren.
De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift na de bezwaartermijn was ingediend en dat eiser niet redelijkerwijs kon worden verweten dat hij te laat bezwaar had gemaakt. De rechtbank vond echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat eiser de mogelijkheid had om de gewijzigde tarieven te controleren die in het verlengingsbesluit waren vermeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard.
De rechtbank concludeerde dat, zelfs als het bezwaar inhoudelijk was behandeld, het waarschijnlijk niet tot een andere uitkomst had geleid, aangezien de tarieven waren gewijzigd op basis van gemeentelijke regelgeving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.