ECLI:NL:RBOVE:2021:849

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
ak_20 _ 2386
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van indicatie verlenging op grond van de Jeugdwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Almelo. De eiser, vertegenwoordigd door zijn vader, had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de verlenging van zijn indicatie op grond van de Jeugdwet. Het primaire besluit, dat de indicatie verlengde tot en met 22 juli 2020, werd op 31 januari 2020 genomen en op 4 februari 2020 verzonden. Eiser maakte echter pas op 27 juli 2020 bezwaar, wat volgens verweerder te laat was en niet verschoonbaar. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 1 februari 2021 gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren.

De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift na de bezwaartermijn was ingediend en dat eiser niet redelijkerwijs kon worden verweten dat hij te laat bezwaar had gemaakt. De rechtbank vond echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat eiser de mogelijkheid had om de gewijzigde tarieven te controleren die in het verlengingsbesluit waren vermeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank concludeerde dat, zelfs als het bezwaar inhoudelijk was behandeld, het waarschijnlijk niet tot een andere uitkomst had geleid, aangezien de tarieven waren gewijzigd op basis van gemeentelijke regelgeving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2386

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

wettelijk vertegenwoordigd door zijn vader,
[naam],
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigde: N.J. Boers.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2020 (het primaire besluit), verzonden op 4 februari 2020, heeft verweerder eisers indicatie op grond van de Jeugdwet verlengd tot en met 22 juli 2020.
Bij besluit van 16 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Namens eiser heeft zijn vader tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn vader.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door A. Slot.

Overwegingen

1. Eiser ontving vanwege zijn zorgbehoefte een voorziening voor ondersteuning bij zelfstandig leven (niveau 2) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het gaat om een pgb op basis van het informele tarief. De laatste indicatie gold vanaf februari 2017 voor een periode van drie jaren. Bij het primaire besluit heeft verweerder die indicatie verlengd tot en met 22 juli 2020. Het primaire besluit is verzonden op 4 februari 2020. Door eiser is pas op 27 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Volgens verweerder is dit te laat en is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Dit heeft geleid tot het bestreden besluit.
2. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Vaststaat dat het bezwaarschrift is ingediend na de bezwaartermijn van zes weken na de bekendmaking van het primaire besluit. De vraag is dan alleen nog of eiser redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt. Namens eiser is in dat verband aangevoerd dat te laat bezwaar is gemaakt omdat verweerder de tariefwijziging van het pgb niet duidelijk en niet correct heeft gecommuniceerd. Door deze tariefwijzing stokten de pgb-betalingen per 6 juli 2020. Na onderzoek werd pas rond 23 juli 2020 duidelijk dat het stoppen van de betalingen te maken had met het feit dat het budget was uitgeput. Hierna is gelijk bezwaar gemaakt.
4. De rechtbank vindt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank is het wel met eiser eens dat het besluit gebracht is als een (administratieve) verlenging, waarbij niet expliciet met hem is gecommuniceerd dat het informele tarief en daarmee de hoogte van het pgb is gewijzigd. Ook heeft verweerder in de verlengingsbrief geschreven dat de indicatie is verlengd tot en met 22 juli 2020 en dat eiser tot deze datum niets hoeft te doen. Deze zin wekt de indruk dat de indicatie ongewijzigd is voortgezet. Maar de rechtbank kan er ook niet omheen dat in het verlengingsbesluit de tarieven (zowel per maand als per week) staan vermeld die voor de periode tot en met 22 juli 2020 gelden. Eiser had dus wel degelijk de mogelijkheid om deze bedragen te controleren en vergelijken met de eerdere tarieven en zodoende te signaleren dat er iets veranderd was. De rechtbank vindt dat dat ook van hem had mogen worden verwacht.
5. Verweerder heeft eisers bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
6. Overigens, ook wanneer verweerder het bezwaar van eiser wel inhoudelijk zou hebben behandeld, had dat hoogst waarschijnlijk niet tot een andere uitkomst geleid. De in het primaire besluit gehanteerde tarieven zijn namelijk ontleend aan de Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019 en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Almelo 2019. De tarieven zijn gewijzigd ten opzichte van de voorziening die per februari 2017 is verleend. Met die wijziging in de gemeentelijke regelgeving bestond er voor verweerder niet langer een basis voor het toepassen van de eerdere, hogere tarieven.
7. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.