ECLI:NL:RBOVE:2021:842

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
ak_20 _ 2478
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een persoonsgebonden budget op grond van de Jeugdwet met betrekking tot de zorgbehoefte van een 12-jarige jongen met ASS en ADHD

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een 12-jarige jongen, vertegenwoordigd door zijn vader, en het college van burgemeester en wethouders van Almelo. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet. Eiser, die gediagnosticeerd is met ASS en ADHD, had eerder een pgb toegekend gekregen, maar de aanvraag voor een verlenging werd door verweerder afgewezen. Verweerder concludeerde dat de vader en zijn partner in staat waren om zelf in de zorgbehoefte van eiser te voorzien, maar eiser betwistte deze conclusie en stelde dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd.

Tijdens de zitting op 1 februari 2021 werd duidelijk dat er twijfels bestonden over de kwaliteit van het onderzoek dat door verweerder was uitgevoerd. Eiser voerde aan dat zijn vader en partner niet in staat waren om de benodigde zorg te bieden, vooral gezien de recente veranderingen in hun situatie, zoals de werkverplichtingen van de partner en de burn-out van de vader. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de gezinssamenstelling en de zorgbehoefte van eiser, en dat het onderzoek naar de eigen mogelijkheden van de ouders tekortschoten.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw onderzoek te verrichten en een nieuw besluit te nemen, waarbij de huidige situatie van het gezin in acht genomen moet worden. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de zorgbehoefte en de mogelijkheden van ouders in het kader van de Jeugdwet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2478

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

wettelijk vertegenwoordigd door zijn vader
[naam 1]
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigde: A. Slot.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder voor [eiser] op grond van de Jeugdwet voor de periode van 23 juli 2020 tot en met 22 november 2020 een voorziening als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De aanvraag om een voorziening voor de periode daarna heeft verweerder afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiser heeft zijn vader tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021.
Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door N.J. Boers.

Overwegingen

De feiten
1. [eiser] is een jongen van 12 jaar die is gediagnosticeerd met ASS en ADHD. Aan hem is voor het eerst bij besluit van 3 maart 2016 zeven uur individuele begeleiding (OZL) toegekend. Deze begeleiding is toegekend in de vorm van een pgb, op basis waarvan
[naam 2] de partner van vader, de zorg is gaan verlenen. Bij een herbeoordeling is bij besluit van 28 maart 2017 opnieuw een voorziening toegekend, van negen uur begeleiding per week voor de periode van 23 februari 2017 tot en met 22 februari 2020. Ook deze voorziening is in de vorm van een pgb verstrekt, waarbij [naam 2] de zorgverlener was.
Op 5 december 2019 heeft vader contact opgenomen met verweerder voor een herindicatie. In dit kader heeft verweerder een onderzoek verricht. Omdat dit onderzoek niet vóór afloop van de toen lopende indicatie was afgerond, is de indicatie bij besluit van 31 januari 2020 verlengd tot en met 22 juli 2020.
Vervolgens is verweerder gekomen tot de besluitvorming zoals die hierboven onder de rubriek ‘Procesverloop’ van deze uitspraak is weergegeven.
De grondslag van het bestreden besluit
2. Aan de afwijzing ligt de motivering ten grondslag dat vader en
zijn partner in staat worden geacht op eigen kracht, mogelijk met behulp van het sociale
netwerk en andere instellingen die ondersteuning bieden, te voorzien in de zorg en
opvoeding van [eiser] . Volgens verweerder heeft vader zelf de mogelijkheden om de
problemen op te lossen of het hoofd te bieden, zodat verweerder niet gehouden is om aan
[eiser] een voorziening op het gebied van jeugdhulp te verstrekken voor de zorg die door
vader en zijn partner geboden wordt.
De standpunten van partijen
3.1
Eiser heeft in bezwaar zijn twijfels geuit over de kwaliteit van het onderzoek. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit geconcludeerd dat er voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Daarbij is niet vermeld op basis waarvan verweerder tot deze conclusie is gekomen. Eiser wil graag inzicht in de argumenten van verweerder om het onderzoek als zodanig te bestempelen. Eiser meent dat uit het onderzoek van verweerder wel blijkt dat er een zorgbehoefte is. De conclusie van verweerder dat het gezin voldoende zelfredzaam is om de nodige zorg zelfstandig te verlenen, deelt hij niet. Vader en zijn partner zijn met hun capaciteiten en middelen niet in staat om zelf de problemen op te lossen. Sinds september heeft de partner een baan elders geaccepteerd en zij is dan ook gestopt met het verlenen van zorg aan [eiser] . Vader had enige tijd te kampen met
burn-out verschijnselen en is niet in staat om de benodigde zorg te combineren met zijn fulltime baan. Eiser bestrijdt verder dat zou zijn aangegeven dat er zonder een pgb geen problemen zouden ontstaan voor het gezinsinkomen. Of een gezin al dan niet in financiële problemen komt zonder een pgb is volgens eiser ook niet relevant, omdat een pgb los van inkomen en bezit moet worden verleend.
Eiser voert verder aan dat verweerder zich er ook geen rekenschap van heeft gegeven dat zijn moeder in 2012 is overleden. Vanwege haar overlijden is de zelfredzaamheid binnen het gezin sterk afgenomen. Verweerder miskent dat de partner van vader een andere rol en andere verantwoordelijkheden heeft dan zijn moeder, aldus eiser.
Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder de eerder wel verleende voorziening nu niet kan afwijzen, tenzij er iets is veranderd in de wet- of regelgeving of in de omstandigheden van eiser. Deze situaties doen zich niet voor, zodat de indicatie verlengd zou moeten worden.
Ter onderbouwing van het beroep heeft eiser een artikel meegestuurd over de afwijzing van pgb’s door gemeenten. Hieruit blijkt volgens hem dat er slechts vijf juridische redenen zijn om een pgb af te wijzen. Geen van deze redenen is aan de orde. Daarbij is het volgens eiser niet relevant dat de zorg wordt ingekocht bij [naam 2] , omdat in de regeling letterlijk staat dat de zorg zowel professioneel kan worden ingekocht als bij vrienden, familie of buren.
3.2
Wat door eiser in beroep naar voren is gebracht, vormt voor verweerder geen aanleiding om zijn standpunt in het bestreden besluit te wijzigen.
Het toetsingskader
4.1
Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet luidt als volgt:
Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
gezond en veilig op te groeien;
te groeien naar zelfstandigheid, en
voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
4.2
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2017 [1] het toetsingskader voor verzoeken om jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet uiteengezet. Daaruit blijkt dat eerst de hulpvraag in kaart moet worden gebracht (1) en vervolgens of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en stoornissen (2). Daarna kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is (3). Pas nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
De beoordeling door de rechtbank
5.1.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat tussen partijen over de eerste drie stappen van het toetsingskader geen verschil van mening bestaat. Partijen zijn het er wel over eens dat [eiser] hulp en ondersteuning nodig heeft tijdens de uren buiten schooltijd. Verweerder is er daarbij zonder meer vanuit gegaan dat de benodigde hulp tijdens deze uren met name bestaat uit het houden van toezicht en dat het enkel gaat om vervanging van de reguliere buitenschoolse opvang, die voor [eiser] niet passend is. Uit het actieplan van 20 mei 2020 en de toelichting van vader ter zitting kan echter worden afgeleid dat er naast toezicht zeker ook aansturing en begeleiding nodig is. De aard van de hulp is door verweerder daarmee niet goed onderzocht.
5.1.2
Uit het actieplan komt verder naar voren dat er binnen het gezin drie tot vier uur per dag en 20-25 uur per week hulp en ondersteuning wordt verleend aan [eiser] . Dit is meer dan de negen uur per week die verweerder redelijkerwijs voldoende vindt om aan de zorgbehoefte van [eiser] te voldoen. Hoe verweerder op deze negen uur is uitgekomen, anders dan dat dat voorheen ook de omvang van de indicatie was, heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt. De aard, intensiteit en omvang van de benodigde hulp staan dan ook allerminst vast.
5.1.3
Daarnaast zijn ook de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (hierna: eigen mogelijkheden) naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzocht. Bij de beoordeling van de eigen mogelijkheden dient verweerder alle relevante feiten en omstandigheden mee te nemen. Het gaat dan onder meer om de behoefte en de mogelijkheden van [eiser] , de voor hem benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan, de mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van zijn ouder(s), de samenstelling van het gezin en de woonsituatie, en het belang van de ouder(s) om te voorzien in een inkomen. Duidelijk moet zijn dat degene die de hulp en ondersteuning verleent dit aankan en dat het gezin in balans is. Ook andere hulp die wordt ingezet dient in de afweging te worden betrokken.
Uit het onderzoek blijkt niet dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de gezinssamenstelling. [eiser] heeft een zusje, [naam 3] , waarvoor ook een aanvraag om jeugdhulp is gedaan. Zij is net als [eiser] in behandeling bij Karakter en Accare en Accare heeft in mei 2019 een diagnostiekbrief over haar opgesteld. De aanvraag om jeugdhulp voor [naam 3] is afgewezen, op dezelfde grond als de verlengingsaanvraag voor [eiser] . Tegen deze afwijzing is overigens geen bezwaar gemaakt. Dat binnen het gezin niet alleen [eiser] maar ook [naam 3] problemen heeft, is een omstandigheid die verweerder in aanmerking moet nemen bij het vaststellen van de eigen mogelijkheden van de ouders om deze problemen op te lossen. Immers, als ouders ook hulp en ondersteuning moeten bieden aan een ander kind in het gezin is dat van invloed op hun eigen mogelijkheden.
5.1.4
In het kader van de gezinssamenstelling is verder het volgende van belang. In artikel 1.1 van de Jeugdwet is een omschrijving gegeven van het begrip ‘ouder’. Voor de rechtbank is niet komen vast te staan dat [naam 2] als ouder in die zin heeft te gelden. Ze is enkel stiefouder als ze is getrouwd met vader of geregistreerd partner is van vader, die gezaghebbend ouder is. Bij de beoordeling van de eigen mogelijkheden mag gelet op artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek (BW) meer worden verwacht van een gezaghebbende ouder dan van een met hem samenwonende partner. Als gezaghebbend ouder is vader op grond van artikel 1:247 van BW verplicht [eiser] te verzorgen en op te voeden, maar die onderhoudsplicht voor [eiser] heeft [naam 2] niet als zij enkel samenwoont met vader. Niet is gebleken dat verweerder deze omstandigheden op een juiste wijze heeft betrokken bij het onderzoek.
5.1.5
Het onderzoek naar de eigen mogelijkheden schiet ook tekort omdat verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van een situatie waarin [naam 2] geen betaalde baan had en degene was die de zorg voor [eiser] op zich nam, terwijl zij juist sinds september 2020 een baan heeft geaccepteerd en is gestopt is met het verlenen van zorg. Vader heeft ter zitting toegelicht dat sindsdien het zwaartepunt van de zorg feitelijk bij hem ligt en dat hem dit enkel lukt omdat hij een tijdje thuis is geweest met burn-outklachten en nu vanwege de coronapandemie noodgedwongen thuis moet werken. Normaliter heeft hij die ruimte niet, gelet op zijn fulltime baan als docent en de reistijd die daarmee gepaard gaat. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat deze aspecten door verweerder zijn meegewogen. Verweerder heeft enkel gekeken naar de situatie van [naam 2] . In de heroverwegingsnotitie (die mede ten grondslag ligt aan het bestreden besluit) is zelfs expliciet overwogen dat de eventuele beschikbaarheid van vader niet nader is onderzocht en dat door verweerder niet wordt bestreden dat vader niet beschikbaar is tijdens kantooruren en dus niet structureel de nodige zorg kan leveren.
5.2
Omdat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, kan het bestreden besluit geen stand houden. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Verweerder zal opnieuw onderzoek moeten verrichten en een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Voor zover verweerder daarbij alsnog tot de conclusie komt dat er eigen mogelijkheden zijn om in de benodigde hulp te voorzien, zal verweerder ook moeten motiveren dat een en ander financieel haalbaar is voor het gezin. De rechtbank vraagt verweerder om bij het onderzoek vooral ook de huidige situatie in beeld te brengen, aangezien vader ter zitting heeft aangegeven met name een goede oplossing voor de toekomst te willen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.