ECLI:NL:RBOVE:2021:805

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
08-950011-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een ruit en vrijspraak van poging doodslag

Op 23 februari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van het vernielen van een ruit en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een geldboete van 250 euro voor het vernielen van de ruit, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De zaak kwam voort uit een incident op 9 december 2017 in Haaksbergen, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot doodslag, aangezien de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om de beschuldigingen te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van beide feiten, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de vernieling van de ruit, wat leidde tot de opgelegde geldboete. De benadeelde partij, [slachtoffer], had een vordering ingediend voor schadevergoeding, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken van het tweede feit. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-950011-18 (P)
Datum vonnis: 23 februari 2021
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1994 in [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-van Dijk.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een ruit, toebehorende aan [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), heeft vernield;
feit 2 primair, subsidiair, meer subsidiair:samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, dan wel dat hij samen met een ander heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij openlijk geweld tegen hem heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 9 december 2017 te Haaksbergen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] , althans niet aan verdachte toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 9 december 2017 te Haaksbergen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een puntig voorwerp, in de rug gestoken en/of een (glazen) fles op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] kapot geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2017 te Haaksbergen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een viertal (diepe) steekwonden, althans (een) steekwond(en) in de rug en/of (een) snijwond(en) naast het oog toe te brengen, met dat opzet hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een puntig voorwerp, in de rug van die [slachtoffer] gestoken en/of een (glazen) fles op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] kapot geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2017 te Haaksbergen openlijk, te weten op of aan de openbare weg, Dr. Schaepmanstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een puntig voorwerp in de rug van die [slachtoffer] te steken en/of een (glazen) fles op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] kapot te slaan terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een viertal (diepe) steekwonden, althans (een) steekwond(en) in de rug en/of (een) snijwond(en) naast het oog, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde en van het onder feit 2 primair ten laste gelegde.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 9 december 2017 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van vernieling van een ruit aan de achterzijde van zijn woning aan [adres] te Haaksbergen. [slachtoffer] heeft verklaard dat op 8 december 2017 vrienden, waaronder [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en [naam] (hierna: [naam] ), bij hem op bezoek waren. [verdachte] en [naam] gingen rond 23:45 uur samen naar de stad. Toen [verdachte] en [naam] de woning net hadden verlaten, kwam [verdachte] terug om zijn sleutel en telefoon op te halen. Enige tijd later werd er tegen het raam van de keuken, aan de achterzijde van de woning, geslagen. [slachtoffer] ging kijken en zag dat [verdachte] tegen het raam sloeg. [slachtoffer] zag dat de ruit van de keuken gebroken was. Getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) heeft bij de politie verklaard dat zij op 9 december 2017 ook in de woning van [slachtoffer] aanwezig was en heeft gezien dat [verdachte] met zijn vuist het raam aan de achterzijde van de woning door sloeg. [getuige] stond op dat moment in de keuken, waardoor zij de vernieling goed heeft kunnen zien. Op de door de politie gemaakte foto’s is te zien dat de ruit kapot is.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
4.2.2
Feit 2
Op 9 december 2017 heeft er een incident plaatsgevonden in Haaksbergen, waarbij [slachtoffer] snijwonden in zijn gezicht heeft opgelopen als gevolg van het kapot slaan met een fles op zijn hoofd. Daarnaast is [slachtoffer] vier keer gestoken in zijn rug. [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat hij op 9 december 2017 door verdachte met een fles op zijn hoofd is geslagen. Ook heeft hij verklaard dat hij van achteren is gestoken in zijn rug en dat hij denkt dat medeverdachte [medeverdachte] dat heeft gedaan, maar dat hij dat niet heeft gezien.
Op 9 december 2017 waren meerdere getuigen aanwezig in en rondom de woning van [slachtoffer] . Behalve aangever heeft geen van de getuigen gezien wie [slachtoffer] op het hoofd heeft geslagen met een fles. De enkele verklaring van [slachtoffer] dat hij door verdachte met een fles op het hoofd is geslagen, is onvoldoende om tot een veroordeling van het onder feit 2 primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde slaan met een fles tegen het hoofd te kunnen komen. Daarnaast heeft geen van de getuigen gezien wie [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken. Ook blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander ten aanzien van het steken met het mes in de rug van [slachtoffer] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het aan hem onder 2 tenlastegelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van hetgeen hem onder feit 2 ten laste is gelegd.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 9 december 2017 te Haaksbergen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan [slachtoffer] heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte geheel onnodig overlast en schade veroorzaakt en heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 januari 2021 niet eerder veroordeeld ter zake geweldsdelicten. De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn door verdachte een lagere geldboete op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een geldboete van na te noemen hoogte passend en geboden is.

8.De schade van benadeelden

[slachtoffer] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van verdachte tot betaling van in totaal € 1.530,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering heeft betrekking op het onder feit 2 ten laste gelegde. Nu verdachte wordt vrijgesproken van dit feit, zal de rechtbank de benadeelde partij op voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 24c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 bewezen verklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de geldboete niet betaalt, dat
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. V. Wolting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier PL0600-2017565364 van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Twente-Midden, van 8 mei 2018. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 9 december 2017, pagina 61, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op 8 december 2017 was ik in mijn woning aan [adres] te Haaksbergen. [verdachte] en [naam] gingen samen weg naar de stad, dat was nog voor de laatste bus van 23:45 uur. Toen ze net de woning hadden verlaten, kwam [verdachte] terug om zijn sleutel en telefoon op te halen. Enige tijd later werd er tegen het raam van de keuken, aan de achterzijde van de woning, geslagen. Ik ging kijken en ik zag dat [verdachte] tegen het raam sloeg. Ik zag dat de ruit gebroken was.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 20 december 2017, pagina 152, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
Ik zag dat [verdachte] met zijn vuist het raam aan de achterzijde van de woning door sloeg. Ik stond op dat moment in de keuken, dus ik kon dit goed zien.
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, de foto’s van de vernielde ruit op pagina 69.