ECLI:NL:RBOVE:2021:795

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
08/952335-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer bij liquidatiepoging en drugshandel in Zwolle

Op 23 februari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man uit Zwolle, die betrokken was bij een liquidatiepoging en drugshandel. De verdachte werd beschoten vanuit een rijdende auto op 26 oktober 2019, waarna hij terugschoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een onmiddellijke dreiging. Hierdoor werd hij vrijgesproken van poging tot doodslag. Echter, de rechtbank veroordeelde hem tot 14 maanden gevangenisstraf voor het dealen van harddrugs en het bezit van een vuurwapen. Twee medeverdachten kregen celstraffen van 10 en 12 maanden voor hun rol in de drugshandel. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de drugshandel, die plaatsvond van september 2019 tot juni 2020, en dat de verdachte samen met anderen handelde. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952335-20 (P)
Datum vonnis: 23 februari 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1]
nu verblijvende in de P.I. Nieuwegein te Nieuwegein

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 september 2020, 24 november 2020 en 9 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Veen en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A. R. Maarsingh, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 24 november 2020, kort en zakelijk weergegeven, neer op
feit 1:een poging om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te vermoorden;
feit 2:het, samen met anderen of alleen, dealen/aanwezig hebben gehad van harddrugs;
feit 3:het voorhanden hebben gehad van een (half) automatisch vuurwapen van categorie II en/of een vuurwapen van categorie III.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 in de gemeente Zwolle, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de openbare weg met een (automatisch) vuurwapen heeft/hebben beschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september
2019 tot en met 19 juni 2020, in de gemeente Zwolle, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (te weten een hoeveelheid XTC-pillen), zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 in de gemeente Zwolle een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (half)automatisch vuurwapen, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1] :
4.1
Inleiding
Ten aanzien van de feiten 1 en 3
Verdachte is vanuit een auto beschoten en heeft vervolgens teruggeschoten.
Ten aanzien van feit 2
Uit een ander onderzoek naar handel in drugs in Zwolle zijn verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) naar voren gekomen als mogelijke handelaren in verdovende middelen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Met betrekking tot feit 1 heeft de officier van justitie gevorderd verdachte vrij te spreken van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’, omdat zich daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt in het dossier.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om verdachte te kunnen linken aan de vermeende drugshandel. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen, het gaat om een dealperiode van maximaal zes maanden. De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 1 en 3 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, uitgezonderd de voorbedachte raad.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte de schiethandelingen heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende schriftelijke en voorgelezen verklaring van verdachte betreffende de feiten overgelegd ter terechtzitting van 9 februari 2020 en de verklaring van verdachte in de raadkamer van de rechtbank Overijssel op 1 juli 2020;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte op 15 juli 2020;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 10 augustus 2020;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] van 6 augustus 2020;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 20 december 2019.
Nu verdachte de feitelijkheden heeft bekend ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte met voorbedachten rade op de auto, waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden, heeft geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte is te kwalificeren als een poging doodslag. Door minimaal acht keer te schieten op een auto waarin zich twee mensen, voor verdachte duidelijk zichtbaar, bevinden heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard om deze twee mensen dodelijk te verwonden.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Deallijn [alias verdachte]
Verdachte kan worden geïdentificeerd als gebruiker van het IMEI-nummer [nummer 1] . Uit de opgenomen telecommunicatie en stemherkenning in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 24 november 2019 blijkt dat de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 1] bij dit IMEI-nummer voornamelijk wordt gebruikt voor de handel in verdovende middelen. [2] Verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] herkennen beide de stem van verdachte als gebruiker van genoemd telefoonnummer in een tapgesprek op 25 oktober 2019. Verdachte noemt zich in dat tapgesprek ‘ [alias verdachte] ’. [3] Ook op de op 8 oktober 2019 bij verdachte in beslag genomen telefoon Nokia, type Dualsim 2017 worden uitgaande drugsgerelateerde sms-berichten van ‘ [alias verdachte] ’ aangetroffen. De contactenlijst van de bij verdachte in beslag genomen Nokia komt overeen met de contactenlijst van de telefoon met IMEI-nummer [nummer 1] . [4]
Medeverdachte [medeverdachte 2] kan worden geïdentificeerd als gebruiker van het IMEI-nummer [nummer 2] , toebehorend aan een Blackberry B-Athena. [5] Uit de historische printgegevens blijkt dat dit IMEI-nummer vanaf oktober 2019 vijf verschillende telefoonnummers heeft gebruikt. [6] In combinatie met dat IMEI-nummer wordt ook het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebruikt. [7]
Uit onderzoek naar de tapgesprekken in twee perioden blijkt dat het gaat om een drugslijn ‘ [alias verdachte] ’, waar 24/7 drugs kan worden besteld en waarvan [medeverdachte 2] de gebruiker c.q. beheerder is. In de data van de telefoon zijn drugsgerelateerde chatgesprekken en notities aangetroffen. [8] Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon met nummer [telefoonnummer 2] ook wordt gebruikt door verdachte. Verbalisant [verbalisant 3] herkent bij het beluisteren en uitwerken van de tapgesprekken de stem van verdachte als gebruiker van deze telefoon. [9] De dealtelefoons maken in beginsel gebruik van de steunzenders rondom [adres 2] in Zwolle, waar de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] staan ingeschreven. [10]
Verklaringen afnemers en verklaring [getuige 5]
Uit de historische gegevens van het toestel met IMEI-nummer [nummer 2] zijn een aantal contacten geselecteerd die frequent contact hebben gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . [11] Het blijkt te gaan om afnemers van drugs van de [alias verdachte] -lijn. Getuige [getuige 2] bestelt sinds november 2019 cocaïne bij [alias verdachte] en herkent verdachte als de man die hem drugs kwam brengen. Ook herkent hij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als degenen die hem drugs hebben bezorgd. [12] Getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) heeft verklaard dat hij sinds januari 2020 cocaïne koopt bij [alias verdachte] . [getuige 3] herkent [medeverdachte 2] als [alias verdachte] , degene bij wie hij drugs bestelt en degene die de drugs bij hem aflevert. [getuige 3] herkent verdachte als degene die ongeveer vijf keer drugs kwam brengen. [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte de compagnon van [medeverdachte 2] is. [13] Getuige [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ) heeft verklaard dat hij een keer of tien snuifcoke heeft gekocht bij de man die hij herkent als verdachte. [getuige 4] herkent [medeverdachte 2] als ‘ [alias verdachte] ’, degene bij wie hij zo’n dertig keer drugs heeft gekocht. [14]
Dan bevindt zich in het dossier de verklaring van [getuige 5] , een werknemer van verdachte, die heeft bekend dat hij drugs heeft afgeleverd om een beetje bij te verdienen. Hij heeft verklaard dat hij werd aangestuurd door verdachte, die hem de cocaïne verpakt in ponypacks, de raketjes en de ‘snoepjes’ (XTC) aanleverde. [getuige 5] heeft verklaard dat verdachte zich ‘ [alias verdachte] ’ noemt en de beheerder van de drugslijn is. [15]
Aantreffen drugs
Op 19 juni 2020 vindt een doorzoeking plaats in de woning van de medeverdachten aan [adres 2] te Zwolle. Verbalisant [verbalisant 4] treft een papieren zak aan met daarin meerdere papieren wikkels en een doorzichtig zakje met witte brokjes. [16] Aan de kapstok hangt een jas met daarin een boterhamzakje met daarin meerdere kleine doorzichtige zakjes met witte kristalachtige brokjes. [17] Bij de indicatieve test uitgevoerd door de politie wordt vastgesteld dat de inhoud van de pakketjes bestaat uit 3-MMC en cocaïne. [18] Op 19 juni 2020 wordt [medeverdachte 2] aangehouden op [adres 3] te Zwolle, het bedrijfspand van verdachte, alwaar een zak van 1,16 kg met een wit poeder wordt aangetroffen in het plafond. [19] Bij de indicatieve test uitgevoerd door de politie wordt vastgesteld dat de inhoud van de zak bestaat uit 3-MMC. [20]
Medeplegen
De rechtbank overweegt gelet op bovenstaande bevindingen dat uit de verklaringen van de afnemers en het gezamenlijk gebruik van de telefoons blijkt dat er tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bij het dealen van de drugs. Zij vervullen daarbij uitwisselbare rollen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het dealen van harddrugs.
Periode
Uit de analyse van gebruikte deallijnen en nummers van afnemers in de getapte perioden kan worden afgeleid dat het klantenbestand al vanaf augustus 2019 bestaat [21] en de deallijnen vanaf in ieder geval vanaf 14 oktober 2019 actief waren onder de steunzenders in de buurt van [adres 2] . [22] Getuige [getuige 6] heeft verklaard op 26 juni 2020 dat hij al twee jaar cocaïne afneemt van de [alias verdachte] -lijn. [23] Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij sinds oktober 2019 drugs koopt bij [alias verdachte] . [24] Getuige [getuige 7] heeft verklaard dat zij tot 21 juni 2020 acht maanden drugs heeft besteld bij de [drugslijn] . [25] Gelet op het bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het dealen door verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 juni 2020.
Conclusie
Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank het wettige en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 september 2019 tot en met 19 juni 2020 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het dealen en aanwezig hebben van harddrugs
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft in een schriftelijke verklaring, overgelegd en voorgelezen ter terechtzitting op 9 februari 2021, bekend een vuurwapen voorhanden te hebben gehad op 26 oktober 2019. [26] Er worden door de verbalisanten na forensisch onderzoek op de kruising van de Bachlaan en de Klooienberglaan, negen hulzen aangetroffen. [27] Uit het munitieonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat de hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semi- of volautomatisch werkend machinepistool van het kaliber 7,65 Browning, type Scorpion. Ook de afvuursporen in de hulzen passen in bij dit vuurwapen. [28]
Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een wapen voorhanden heeft gehad van categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 26 oktober 2019 in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de openbare weg met een vuurwapen heeft beschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 juni 2020, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (te weten een hoeveelheid XTC-pillen).
3
hij op 26 oktober 2019 in de gemeente Zwolle een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (half)automatisch vuurwapen, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot doodslag
feit 2
de eendaadse samenloop van:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verboden
het misdrijf
:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II.

6.De strafbaarheid van het feit en/of verdachte

Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van feit 1.
De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte wist al enige tijd wist dat hij op een dodenlijst stond van de gebroeders [slachtoffer 1] . Omdat hij, ondanks herhaald vragen, geen beveiliging kreeg van de politie, heeft hij zelf een wapen en een kogelvrij vest aangeschaft. Op 26 oktober 2019 wordt vanuit een rijdende auto op hem werd geschoten, verdachte wordt geraakt aan zijn schouder en hij duikt zijn bestelbus uit. De auto van waaruit op hem is geschoten is een aantal meters doorgereden en staat dan stil. Op dat moment kon verdachte niet anders dan zichzelf verdedigen tegen de wederrechtelijke aanval die nog niet voorbij was. Verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging, om te voorkomen dat er nogmaals op hem zou worden geschoten. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ook ten aanzien van feit 3 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu de overheid tekort is geschoten in haar plicht haar burgers te beschermen, kon verdachte niets anders doen dan zelf een wapen aanschaffen. Verdachte heeft het recht zijn eigen lijf te beschermen, aldus de raadsman.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft aangevoerd dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich na het eerste schot in een nieuwe noodweersituatie bevond en zich derhalve tegen een nieuwe dreiging moest verdedigen.
Ten aanzien van feit 3
De officier van justitie heeft betoogd dat – zonder iets te willen afdoen aan de ernst van de dreiging van de zijde van de [slachtoffer 1] – het bedreigd worden en het mogelijk vrezen voor het leven geen rechtvaardigheidsgrond oplevert voor het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Verdediging hiertegen moet noodzakelijk en geboden zijn door de omstandigheden. Van een geslaagd beroep op noodweer kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Volgens de Hoge Raad moet de gestelde aanranding in dat geval in redelijkheid worden beschouwd als zodanig bedreigend voor de verdachte, dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. De gestelde aanranding moet een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan. Dat wil zeggen dat er in de ogen van een derde of naar de uiterlijke verschijningsvorm beschouwd een onmiddellijke dreiging moet zijn. Daarbij is het bestaan van de enkele vrees onvoldoende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op de bestuurdersplek in zijn bestelbus zat, toen er een auto langsreed die langzaam reed en vlak naast de bus, waarin verdachte zat, stopte. Meteen daarna werd er een schot gelost, vloog er een kogel door het raam aan de bestuurderszijde en verdachte werd geraakt aan zijn schouder. Verdachte dook aan de passagierszijde de auto uit en rende richting zijn huis. Op dat moment zag verdachte dat de auto, van waaruit was geschoten en die was doorgereden, een aantal meters verderop in de straat stil stond.
De rechtbank overweegt dat op het moment dat werd geschoten er sprake was van een noodweersituatie. Er was een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest en mocht verdedigen. De rechtbank zal echter de vraag moeten beantwoorden of die noodweersituatie nog steeds bestond toen verdachte zich zo’n 10 seconden later naast zijn huis bevond en zag dat de auto enkele meters verderop in de straat niet wegreed maar stil stond. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment de noodweersituatie voortduurde, omdat er nog steeds een onmiddellijk dreigend gevaar was voor een aanranding. Dat tussen het beschoten worden en het moment van terugschieten slechts ongeveer 10 seconden voorbij zijn gegaan blijkt uit de verklaringen van bijrijder [getuige 1] , maar ook uit de verklaringen van diverse getuigen die de knallen hebben gehoord.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet vervolgens worden beoordeeld of de door verdachte gehanteerde verdediging proportioneel is geweest en of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit.
Ten aanzien van de vraag of de manier van verdedigen proportioneel is in verhouding tot de aanranding, overweegt de rechtbank dat de reactie van verdachte, gelet op de aard van de aanranding, proportioneel is. Verdachte is beschoten in een situatie waarin hij wist dat er een opdracht was hem te liquideren. Verdachte heeft een dreigend nieuw schot, wetende dat de opdracht nog niet was verricht en voltooid, afgehouden door zelf te schieten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de wijze van verdedigen door verdachte in een redelijke verhouding stond tot de aanranding.
Bij de vraag of aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan, moet worden beoordeeld of verdachte zich in plaats van de gehanteerde verdediging op andere wijze aan de aanranding had kunnen onttrekken. De rechtbank is van oordeel dat er, op grond van de vastgestelde feiten, voor verdachte geen reële mogelijkheid was om te vluchten of anderszins de confrontatie te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank kon dit, gelet op de korte tijdspanne tussen de eerste aanval en het vervolgens voortduren van de dreiging, niet van verdachte worden gevergd. De rechtbank is van oordeel dat ook aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan.
Nu verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt wordt de wederrechtelijkheid van het feit weggenomen en zal de rechtbank verdachte ter zake van feit 1 ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 3 ten laste gelegde feit strafbaar is, nu geen van de in de wet genoemde rechtvaardigheidsgronden aan de orde is.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten of de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, oordeelt de rechtbank dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten 2 en 3.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vier jaren en zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging voor de feiten 1 en 3, aangevoerd verdachte voor het overige een onvoorwaardelijke straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft bepleit daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende de periode van 1 september 2019 tot en met 30 juni 2020 samen met anderen schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs. Verdachte kan daarom mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande criminaliteit. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij kennelijk niet bij de gevolgen van zijn handelen heeft stilgestaan en alleen oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dat is een ernstig feit, omdat het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen tot gevaarlijke en levensbedreigende situaties kan leiden. Dat gaat zeker op in dit geval, omdat verdachte het vuurwapen – zij het in een noodweersituatie – ook daadwerkelijk heeft gebruikt in de nachtelijke uren op de openbare weg in een woonwijk. De gevolgen van het gebruik van vuurwapens zijn over het algemeen desastreus en veroorzaken in de maatschappij ontwrichtende gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het dealen van harddrugs, met enige regelmaat, gedurende een periode tussen de zes en twaalf maanden geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de categorie II onder 2 geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. De rechtbank zal voor het wapenbezit een lagere straf opleggen dan de richtlijnen aanduiden nu weliswaar het wapenbezit ernstig en strafbaar is, maar in het licht van de voor verdachte (klaarblijkelijk niet ten onrechte) gevoelde noodzaak tot zelfbescherming moet worden gezien.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 4 november 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen auto moet worden verbeurd verklaard, omdat de auto een voorwerp is waarmee het strafbare feit 2 is gepleegd. Met betrekking tot het in beslag genomen geld heeft de officier van justitie aangevoerd dat het geld niet kan worden teruggegeven aan verdachte, omdat op het geld conservatoir beslag op rust.
De raadsman heeft bepleit dat de auto moet worden geretourneerd aan de rechthebbende, de vader van verdachte. Het in beslag genomen geld moet worden teruggegeven aan verdachte, omdat het geld is dat verdachte uit legale bron heeft verkregen, aldus de raadsman.
De rechtbank zal geen beslissing nemen over de in beslag genomen goederen, omdat op deze goederen conservatoir beslag rust.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 55 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificatie
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
poging tot doodslag
feit 2
de eendaadse samenloop van:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verboden
het misdrijf
:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II.
strafbaarheid feit en/of verdachte
- verklaart niet strafbaar het onder feit 1 bewezen verklaarde en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart het bewezen verklaarde onder de feiten 2 en 3 strafbaar en verklaart verdachte strafbaar voor het onder de feiten 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C. A. Peterzon en mr. C. H. Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.
Buiten staat
mr. C. A. Peterzon is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit wat betreft feit 2 pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer ON1RO020029: Onderzoek Figuurzaag, wat betreft de feiten 1 en 3 pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland Onderzoek TGO Mexico-terugschieten. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telecommunicatie, pagina ZD01-1838 e.v.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina ZD01-0521.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina ZD01-0390.
5.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telecommunicatie, pagina ZD01-0462.
6.Rapport analyse historische gegevens, pagina ZD01-0554.
7.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telecommunicatie, pagina ZD01-0461.
8.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telecommunicatie, pagina ZD01-0463.
9.Proces-verbaal van bevindingen, ZD01-0514 e.v.
10.Rapport analyse historische gegevens, pagina ZD01-0555.
11.Rapport analyse historische gegevens, pagina ZD01-0557.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina’s ZD01- 1055 e.v.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina’s ZD01- 1129 e.v.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina’s ZD01- 1139 e.v.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 5] , pagina’s ZD01-0700 e.v..
16.Proces-verbaal van bevindingen, pagina ZD01-1248 en 1249.
17.Proces-verbaal van bevindingen, pagina ZD01-1250 en 1251.
18.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, ZD01-1272.
19.Proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf, ZD01-1183 e.v.
20.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, ZD01-1279.
21.Rapport analyse 5 tegennummers, pagina’s ZD01-0586 e.v..
22.Rapport analyse historische gegevens, pagina’s ZD01-0554 e.v.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , pagina’s ZD01- 1080 e.v.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina’s ZD01- 1139 e.v.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] , pagina’s ZD01- 1002 e.v.
26.Proces-verbaal van de terechtzitting van 9 februari 2021, met aangehecht de schriftelijke verklaring van verdachte.
27.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 1] ), pagina’s ZD01-073 e.v.
28.Een geschrift zijnde een munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Zwolle op 26 oktober 2019 van het NFI van 7 januari 2020, pagina’s ZD02-0405 e.v.