ECLI:NL:RBOVE:2021:794

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
08.212727.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met fietsenstandaard

Op 22 februari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 43-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 31 augustus 2019 in Zwolle, waar de verdachte het slachtoffer met een fietsenstandaard op het achterhoofd sloeg, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet handelde uit noodweer, ondanks zijn beweringen dat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer. De rechtbank achtte de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer voldoende bewijs voor de bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf op te leggen, gevolgd en daarnaast de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 120 euro aan het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen fietsenstandaard onttrokken aan het verkeer, aangezien dit voorwerp is gebruikt bij het delict. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de omstandigheden van de zaak, de rol van de verdachte en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.212727.19 (P)
Datum vonnis: 22 februari 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 08 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Leschot en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden of die [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld, dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 31 augustus 2019, te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meerdere keren met een fietsenstandaard, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, (met kracht) van achteren op het (achter)hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 31 augustus 2019, te Zwolle, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de schedel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meerdere keren (met kracht) van achteren, met een fietsenstandaard, althans met een hard en/of zwaar voorwerp van achteren op zijn (achter)hoofd te slaan;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 31 augustus 2019, te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
door die [slachtoffer] een of meerdere malen met een fietsenstandaard, althans met een hard en/of zwaar voorwerp van achteren op het (achter)hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 31 augustus 2019 reed [slachtoffer] op een scooter door de [adres] in Zwolle, de straat waar verdachte woont. Verdachte zat op dat moment in zijn woonkamer met de ramen open tv te kijken. Tussen [slachtoffer] en verdachte kwam het tot een confrontatie toen [slachtoffer] via de regenpijp naar de bovenwoning van verdachte klom. Verdachte kon op tijd het raam dichtdoen om te voorkomen dat [slachtoffer] naar binnen kon komen. Daarbij viel de bril van verdachte naar beneden. Verdachte is daarop naar beneden gegaan. Beneden gekomen nam verdachte een losse fietsenstandaard mee die in de fietsmand lag. Buiten aangekomen kwam het opnieuw tot een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij verdachte [slachtoffer] meermalen met de fietsenstandaard op zijn hoofd heeft geslagen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de aangifte, de verklaring van verdachte en de letselverklaring. Dat verdachte gehandeld zou hebben uit noodweer acht de officier van justitie niet aannemelijk geworden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat zijn cliënt van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat zijn cliënt handelde uit noodweer waardoor hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Zijn cliënt voelde zich al bedreigd door aangever en door de confrontatie aan het raam werd die dreiging bevestigd. Dat zijn cliënt naar buiten ging, staat aan een noodweerverweer niet in de weg. Cliënt zag buiten aangekomen dat aangever een doek over zijn hand had en vreesde voor het ergste, hij voelde zich terecht bedreigd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder meer subsidiair tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit voor het meer subsidiair tenlastegelegde - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2021;
- het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] van 1 september 2019.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst voldoende aannemelijk te zijn dat verdachte in een ‘noodweersituatie’ verkeerde. Om van een dergelijke situatie te kunnen spreken dient er sprake zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was.
Op grond van de zich in het procesdossier bevindende stukken en hetgeen naar voren is gekomen ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van een noodweersituatie op het moment van de confrontatie op straat onvoldoende aannemelijk is geworden.
De rechtbank verwerpt daarom het noodweerverweer.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair
hij op 31 augustus 2019, te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meerdere malen met een fietsenstandaard op het achterhoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
meer subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling
6. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit rekening te houden met de rol van aangever als agressor, het feit dat zijn cliënt na het incident zelf naar het politiebureau is gegaan en het tijdsverloop. De raadsman heeft verzocht te volstaan met een taakstraf en een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van
[slachtoffer] door hem met een zware metalen fietsenstandaard op het achterhoofd te slaan. Dit is een ernstig feit, waarbij [slachtoffer] van geluk mag spreken dat hij niet meer dan impressiefracturen heeft opgelopen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van zware mishandeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, als dat door middel van schoppen/trappen tegen het hoofd gebeurt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en als dat met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) gebeurt en er middelzwaar lichamelijk letsel ontstaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank (in strafverzwarende zin) rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte langer dan vijf jaar geleden meerdere keren is veroordeeld voor (ernstige) geweldsdelicten. Ook heeft de rechtbank in strafverlichtende zin rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
In het kader van deze strafzaak is door de reclassering een rapportage over de persoon van verdachte opgemaakt. De reclassering ziet, terugkijkend op zijn uittreksel justitiële documentatie, geen aanwijzingen dat er sprake is van structurele agressieproblematiek, maar kan dit, kijkend naar de tenlastelegging en een melding van de ex-partner in september 2020, evenmin uitsluiten.
Bij de reclassering bestaat de indruk dat verdachte moeite heeft om bepaalde (sociale) situaties te overzien, goed in te schatten en op te lossen. Ook valt op dat hij zeer frequent softdrugs gebruikt, in een schuldsaneringstraject zit en geen dagbesteding heeft. De reclassering vraagt zich af of interventies nodig zijn om de kans op recidive te verminderen. Verdachte lijkt namelijk gericht te zijn op het voorkomen van problemen en het lukte hem ook om een noemenswaardige periode buiten beeld van justitie te blijven. Verdachte is daarnaast niet gemotiveerd om zijn drugsgebruik te verminderen en om hulp te ontvangen om copingvaardigheden en zelfinzicht te vergroten. Hij staat niet open voor deelname aan bijvoorbeeld een dagbestedingsproject.
In geval van een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat ze geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven geen hulp van de reclassering nodig te hebben en genoeg te hebben aan de contacten met zijn moeder en partner.
De rechtbank ziet in de afwezigheid van motivatie bij de verdachte om begeleid te worden geen mogelijkheden hiertoe in het kader van de strafoplegging.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde fietsenstandaard vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met behulp van dit voorwerp het feit is begaan
en zij daardoor van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 6.120,- (eenenzestighonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post daggeldvergoeding ziekenhuis van € 120,-.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 6.000,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd van de vordering van de benadeelde partij het materiële gedeelte in zijn geheel toe te wijzen en het immateriële gedeelte te schatten.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering sterk te matigen wegens het eigen aandeel van aangever en niet meer dan € 1.000,- toe te wijzen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schade is niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De opgevoerde immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36b en 36c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder meer subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 120,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder meer subsidiair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 120,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2019, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
2 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de fietsenstandaard.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie, Eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, met nummer PL0600-2019389517. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.