In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] over een vordering tot terugbetaling van een geldlening. [eiseres] heeft een bedrag van € 80.725,78 aan [gedaagde] uitgeleend, met de afspraak dat dit bedrag terugbetaald zou worden zodra [gedaagde] in het bezit kwam van een hypothecaire lening, maar uiterlijk op 1 december 2014. De partijen zijn het echter niet eens geworden over de nieuwe afspraken die zijn gemaakt na de oorspronkelijke overeenkomst. [eiseres] vordert betaling van € 68.525,75, terwijl [gedaagde] stelt dat zij de schuld alleen kan aflossen voor zover haar financiële situatie dat toelaat.
De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 30 september 2020 vastgesteld dat er een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, maar dat er geen minnelijke schikking is bereikt. De rechtbank heeft vervolgens de feiten en vorderingen van [eiseres] beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] voldoende bewijs heeft geleverd dat partijen waren overeengekomen dat [gedaagde] iedere maand € 500,- zou aflossen. [gedaagde] heeft echter op enig moment deze betalingen stopgezet, waardoor zij in verzuim is geraakt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de (af)betalingsregeling ontbonden kan worden, en dat [gedaagde] gehouden is het resterende bedrag van de geldlening terug te betalen. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot betaling van € 68.525,78 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.