4.4.1Wat is de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] ?
Op 26 juni 2018 heeft dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog/kinderpathaloog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) een rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ uitgebracht waarin het volgende wordt geconcludeerd:
“1.
Er waren radiologisch, bij sectie en neuropathologisch onderzoek (…) bevindingen van bij leven doorgemaakt ernstig recent hoofdtrauma. Er was een recent voor overlijden opgetreden bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal), onder de zachte hersenvliezen (subarachnoidaal) en bloed in de hersenkamer (4de ventrikel).
Tevens werden tekenen van hersenschade gezien: er was beschadiging aan de uitlopers van zenuwcellen (traumatische axonale schade) en vochtophoping in de hersenen (oedeem).
In de oogbollen en oogzenuwen (…) waren eveneens tekenen van recent doorgemaakt ernstig hoofdtrauma. De uitgebreidheid van de bevindingen in de oogbollen en de oogzenuwen in combinatie met overige sectiebevindingen zoals uitgebreide subdurale bloeduitstortingen en beiderzijds traumatische axonale schade m de hersenen, zijn vrijwel bewijzend voor recent doorgemaakt ernstig hoofdtrauma.
Dit recent voor overlijden opgelopen letsel is ontstaan net voorafgaand aan het reanimatiebehoeftig worden en heeft dus geleid tot de reanimatiebehoeftige toestand en uiteindelijk overlijden. Het letsel kan (mede gezien de traumatische axonale schade), niet worden verklaard op grond van ziekelijke afwijkingen zoals stollingsstoornissen.
Als een kind dergelijk letsel heeft opgelopen is normaal functioneren niet meer
mogelijk.
Er waren bij sectie en neuropathologisch onderzoek eveneens bevindingen van doorgemaakt ernstig hoofdtrauma in het recente verleden voorafgaande aan het overlijden ontstaan. Er was een één tot meerdere weken oude bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (een oud subduraal hematoom). Deze bloeduitstorting is ontstaan als gevolg van één tot meerdere weken voorafgaande aan het overlijden doorgemaakte trauma aan het hoofd (…) Dit letsel heeft geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood. Het kan wel hebben geleid tot afwijkend functioneren van het kind. (…)
Er zijn bij maroscopisch en lichtmicroscopisch en bij metabool onderzoek geen ziekelijke afwijkingen die het intreden van de dood kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
Conclusie:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , 8,5 maanden oud geworden, wordt het intreden van de dood verklaard door recent voor overlijden opgetreden ernstig hooftrauma dat heeft geleid tot hersenfunctiestoornissen, reanimatiebehoeftige toestand, noodzaak tot opname in het ziekenhuis en uren later uiteindelijk overlijden.
Onder ernstig hoofdtrauma wordt verstaan: hevig heen en weer schudden van het hoofd (acceleratie-deceleratie trauma, niet-accidenteel ofwel toegebracht letsel), hevige uitwendige mechanische stomp, botsende geweldsinwerking op het hoofd (niet accidenteel of accidenteel letsel, zoals door slaan of vallen van een hoogte) of een combinatie daarvan (acceleratie-deceleratie-impact trauma).”
In opdracht van de rechter-commissaris heeft dr. W.A. Karst, forensisch arts KNMG, eveneens verbonden aan het NFI, een medisch forensisch onderzoek verricht. In het deskundigenrapport ‘Medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige’ van 13 september 2018 schrijft Karst onder meer dat uit (neuro)pathologisch onderzoek is gebleken dat de onwelwording van [slachtoffer] op 9 februari 2018 het gevolg is geweest van ernstig hersenletsel.
Neuropathologisch werden in de hersenen zelf tekenen van recente, diffuse schade door zuurstofgebrek, schade van de zenuwuitlopers (axonale schade) in diverse locaties van de grote en kleine hersenen en vochtophoping (oedeem) aangetoond.
De schade aan de zenuwuitlopers op verschillende locaties in de hersenen wijst erop dat er forse krachten moeten hebben plaatsgehad op de hersenen (traumatische schade) waarbij die forse krachten een logische oorzaak zijn van het hersenlestel.
Karst concludeert dat het geconstateerde hersenletsel met schade aan de zenuwuitlopers veel waarschijnlijker is bij accidentele of niet accidentele substantiële krachtsinwerkingen, dan bij een medische oorzaak.
Neuropathologisch onderzoek toonde verder bloeduitstortingen onder de hersenvliezen aan die recent voor het overlijden waren ontstaan en dat er daarnaast onder het harde hersenvlies sprake was van een oudere component van de bloeduitstorting waarvan de ouderdom door de neuropatholoog geschat werd op één tot meerdere weken.
Karst schrijft dat er weliswaar een aantal medische oorzaken mogelijk is van een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies als geïsoleerde bevinding, zoals stollingsstoornissen en bepaalde stofwisselingsziekten, maar dat er in het dossier geen aanwijzingen zijn voor stollingsproblemen, dat er bij radiologisch onderzoek geen aanlegstoornissen zichtbaar waren, en dat er bij de uitslag van de hielprik geen sprake bleek van een stofwisselingsziekte.
De bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies zijn, afzonderlijk beschouwd, veel waarschijnlijker bij een forse geweldsinwerking dan bij gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen, bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, bij de geboorte en/of bij een medische aandoening.
Oogpathologisch onderzoek toonde aan dat in alle netvlieslagen van beide netvliezen bloeduitstortingen aanwezig waren, die meer dan 95% van het oppervlak bedekten. Fysieke krachten die door acceleratie (versnelling) en deceleratie (vertraging) ontstaan, zoals door een heftig schudincident of door forse impact op of tegen het hoofd, leiden geregeld tot netvliesbloedingen. Een toenemende uitgebreidheid (in meerdere netvlieslagen en verspreid over het gehele netvlies) is daarbij in toenemende mate gecorreleerd met een niet accidentele oorzaak. De specificiteit van netvliesbloedingen die zeer groot in aantal zijn, in meerdere lagen en tot aan de periferie aanwezig zijn (zoals bij [slachtoffer] ) is zeer groot voor toegebracht hersenletsel. De uitgebreidheid die de oogpatholoog beschreef, met oppervlakte van meer dan 95%, is uitzonderlijk groot en in de persoonlijke ervaring van dr. Karst nooit eerder voorgekomen.
Er zijn geen medische oorzaken gevonden voor de oogheelkundige bevindingen. De netvliesbloedingen zijn passend bij een zeer heftig schudincident, zeer forse impact op of tegen het hoofd, of een combinatie van beide.
Karst concludeert dat de zeer uitgebreide netvliesbloedingen, in combinatie met de plooien in het netvlies en de bloeduitstortingen in de oogzenuwen zeer veel waarschijnlijker zijn bij een contacttrauma, bij schudden (acceleratie-deceleratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een accidenteel trauma of bij een medische aandoening.
Karst concludeert dat de combinatie van bevindingen, te weten de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, de netvliesbloedingen, de plooi in het netvlies, de traumatische schades van de zenuwuitlopers in de hersenen, en de bloeduitstortingen rondom beide oogzenuwen afzonderlijk en zeker in combinatie een zeer sterke aanwijzing vormen voor een forse krachtsinwerking als oorzaak.
Er zijn geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren.
Karst concludeert dat de combinatie van bevindingen zeer veel waarschijnlijker is bij een zeer heftig schudincident en/of forse impact tegen het hoofd dan bij een eenvoudige val of een andere accidentele krachtsinwerking, bij een medische aandoeningen, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen en/of bij de geboorte.
Soerdjbalie-Maikoe en Karst hebben als (forensisch) medisch deskundigen uitgebreid, gedetailleerd en volledig onderzoek gedaan naar mogelijke alternatieve verklaringen voor de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels, en hebben daarbij rekening gehouden met de medische voorgeschiedenis van [slachtoffer] . Zij hebben echter geen medische oorzaken aangetroffen voor de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels. Hun bevindingen worden bovendien volledig ondersteund door de op verzoek van de verdediging in het kader van een contra-expertise ingeschakelde deskundigen prof. dr. S. Grabherr en dr. S. Banaschak.
Op grond van voorgaande NFI deskundigenrapporten van Soerdjbalie-Maikoe en Karst van het NFI en de door hun daarop ter terechtzitting van 7 december 2020 als getuigen-deskundigen gegeven toelichtingen, die hieronder in het kader van de bespreking van de door de verdediging genoemde andere mogelijke doodsoorzaak zal worden weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een recent voor overlijden opgetreden ernstig hooftrauma.
Door de verdediging genoemde andere mogelijke doodsoorzaak
De verdediging heeft voormelde conclusies van het NFI, en ook de conclusies van Grabherr en Banaschak bestreden en heeft daartoe gewezen op rapportages van Van Sonderen. Ter zitting heeft de verdediging uitdrukkelijk geen beroep (meer) gedaan op de bevindingen van dr. Koetsier. Mede op grond van de rapportage van Van Sonderen heeft de verdediging een andere mogelijke doodsoorzaak genoemd.
Ten aanzien van Koetsier merkt de rechtbank op dat hij in dit geval niet als deskundige kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft hierbij aansluiting gezocht bij de criteria genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1998, NJ 1998, 404.
Dragend voor het oordeel dat Koetsier niet als deskundige op het hier aan de orde zijnde specifieke terrein kan worden aangemerkt is dat niet is gebleken dat zijn expertise als gepensioneerd huisarts zich uitstrekt tot het voorwerp van onderzoek in deze zaak, Abusive Head Trauma. Dat hij zich in de diagnostiek en literatuur ten aanzien van Abusive Head Trauma heeft verdiept, is daartoe onvoldoende. De rechtbank komt op basis van wat Koetsier in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 2 oktober 2018 naar voren heeft gebracht niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal de conclusies van Koetsier daarom buiten beschouwing laten.
Ten aanzien van Van Sonderen merkt de rechtbank op dat haar kennis en ervaring als (inmiddels gepensioneerd) neonatoloog / kinderarts, wellicht aanwezig is, maar dat zij
geen forensisch deskundige is. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat zij in haar rapportage uit gaat van de door verdachte gegeven verklaring, waarbij zij –binnen dat scenario- een verklaring zoekt voor de doodsoorzaak. Dit klemt te meer nu zij de bij [slachtoffer] geconstateerde axonale schade niet in haar rapportage heeft betrokken, wat als belangrijke omissie kan worden gezien nu dit letsel volgens de overige deskundigen tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. De rechtbank zal daarom de conclusies van Van Sonderen met terughoudendheid benaderen.
-
Hygroom/herbloeding
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] is overleden aan de herbloeding van een eerdere bloeding (binnen een hygroom), veroorzaakt door relatief beperkte krachten.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit scenario ontkracht door de bevindingen en conclusies van de deskundigen Karst, Soerdjbalie-Maikoe, Banaschak en Grabherr.
Karst concludeert in zijn rapport van 13 september 2018 weliswaar dat er ook sprake is van een oudere bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, en dat niet kan worden uitgesloten dat er na het ontstaan van deze oude bloeduitstorting een restruimte is ontstaan (een hygroom) waarin met relatief beperkte krachten een nieuwe bloeduitstorting onder het harde hersenvlies kan zij ontstaan, maar hij merkt daarbij ook nadrukkelijk op dat als daarvan sprake is geweest, in de literatuur nog nooit een casus is beschreven waarin een zogenaamde herbloeding tot ernstige klinische verschijnselen heeft geleid, aangezien een dergelijke bloeding op zichzelf geen symptomen of hersenschade geeft, omdat er geen sprake is van een ruimte-innemend proces.
Soerdjbalie-Maikoe heeft ter zitting van 7 december 2020 verklaard dat er bij neuropathologisch onderzoek weliswaar een oud subduraal hematoom van één of meerdere weken oud is aangetoond maar dat dit niets met de dood van [slachtoffer] te maken heeft.
Grabherr heeft zijn rapport van 14 september 2020 geschreven dat de “verse bloeding” los staat van wat er in het verleden met [slachtoffer] is gebeurd. Hij schrijft: “
Het verschijnen en de lokalisatie van alle verse intracraniale bloedingen (…) in verband met de andere waarnemingen (cerebrale kneuzing van de rechter pariëtale kwab, traumatische axonale schade) bevestigen dat ze van traumatische oorsprong zijn”.
Banaschak concludeert in haar rapport van 30 oktober 2019 dat er weliswaar aanwijzingen zijn voor een verse en een oude bloeding en dat dit er voor spreekt dat het reeds voorafgaand aan het voorval van 9 februari 2018 tot een splinterbloeding is gekomen, maar dat een dergelijke nieuwe splinterbloeding volgens literatuur niet met de typische symptomen van een acuut trauma is geassocieerd.In haar rapport van 30 september 2020 schrijft Banaschak verder dat [slachtoffer] weliswaar bloedingen had die op twee tijdstippen zijn opgetreden, en dat er ook twee traumata zijn geweest, maar dat het niet plausibel is dat het tweede trauma door het eerste trauma relatief gemakkelijker is ontstaan. Banaschak schrijft: “
Ook de aanwezigheid van bloedingen op het netvlies en de oogzenuwen zou niet worden verklaard door een dergelijke nieuwe bloeding onder het harde hersenvlies. Met name de bloedingen aan de oogzenuwen en het netvlies tonen aan dat hier een acuut heftig gebruik van geweld vooraf moet zijn gegaan aan het overlijden”.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat uitgesloten is dat [slachtoffer] aan een herbloeding van een eerdere bloeding is overleden.
-
Wiegendood
De verdediging heeft verder aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van wiegendood. Van Sonderen heeft in dit kader in haar aanvullende rapportage van 28 september 2020 het volgende geschreven: “
Een plausibele verklaring kan zijn dat [slachtoffer] in de neonatale periode een subduraal hematoom heeft opgelopen, die heeft geresulteerd in een chronische subdurale bloeding en dat er op 9 februari 2018 wiegendood is opgetreden met een diffuse intravasale stolling aanleiding gevend tot verse bloedingen intracranieel een ook retinale bloedingen. Diffuse intravasale stolling kan leiden tot ernstige bloedingen door consumptie (en daardoor een depletie) van bloedplaatjes en stollingsfactoren”.
Ook dit scenario wordt naar het oordeel van de rechtbank ontkracht door de bevindingen en conclusies van de deskundigen Karst, Soerdjbalie-Maikoe, Banaschak en Grabherr.
Karst concludeert in zijn rapport van 13 september 2018 dat waar medische oorzaken op basis van het klinische beeld en de uitslagen van onderzoeken al onaannemelijk lijken, medische oorzaken bij [slachtoffer] feitelijk niet overwogen hoeven te worden omdat de schade in de hersenen na zijn overlijden neuropathologisch geduid kon worden als een gevolg van forse uitwendige krachten.Karst heeft ter zitting van 7 december 2020 verder verklaard dat er voor wat betreft een eventuele ziekelijke oorzaak moet worden gekeken naar de schade in de hersenen zelf, aangezien dat de doodsoorzaak is geweest. Naast veel schade door zuurstoftekort is in de hersenen axonale schade (schade van de zenuwuitlopers van de hersencellen) aangetroffen. Deze schade is op verschillende plaatsen gevonden en op sommige plekken was er sprake van dusdanig veel schade in de zenuwuitlopers, dat deze zijn samengevallen, en zogenaamde bulbs hebben gevormd. Deze bulbs kunnen onmogelijk door stollingsproblemen zijn ontstaan en deze zie je met name als gevolg van heftige krachtsinwerking. Deze axonale schade kan niet zijn veroorzaak door een chronische bloeding of een stollingsprobleem. Diffuse intravasale stolling is niet de oorzaak van het bij [slachtoffer] totale geconstateerde letsel in de hersenen. Ook de bevindingen aan de ogen duiden op forse krachten. De uitgebreidheid van de netvliesbloedingen past niet bij een medische oorzaak, dan wel wiegendood, en ook de netvliesloslating en de bloeduitstortingen in het vetweefsel aan de achterkant van de oogbollen zijn in de literatuur nooit beschreven bij stollingsstoornissen. Er is geen alternatieve verklaring gegeven voor het letsel in de hersenen zoals dat neurologisch is vastgesteld. Van zeer ernstige stollingsstoornissen, die zeer zeldzaam zijn, kun je niet uitsluiten dat er een relatie is met bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, maar uit de medische voorgeschiedenis van [slachtoffer] blijkt geen enkele aanwijzing dat er bij hem sprake is geweest van een dergelijke stoornis die een relatie heeft met bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies. Bovendien kunnen de netvliesbloedingen en de doodsoorzaak (de axonale schade in de hersenen) daarmee niet worden verklaard, zo heeft Karst ter zitting van 7 december 2020 verklaard.
Soerdjbalie-Maikoe heeft ter zitting van 7 december 2020 verklaard dat uit het medisch dossier geen aanwijzingen blijken voor stollingsstoornissen en dat er ook overigens geen aanleiding is om te denken aan een stollingsstoornis bij [slachtoffer] . De uitgebreide traumatische letsels in de hersenen vallen niet te rijmen met de diagnose wiegendood. Bij diffuse axonale schade mag je daar absoluut niet van spreken. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat [slachtoffer] op een andere manier dan door middel van trauma is overleden. Als sprake is van een eventuele diffuse intravasale stolling, zoals Van Sonderen suggereert, dan is dat in ieder geval niet de primaire oorzaak van de gevonden subdurale bloedingen, maar eventueel een verwikkeling van het trauma. Het beeld van schade in de ogen past niet bij een stollingsstoornis. De bloeduitstortingen waren namelijk ook in het periorbitale vet en in de oogzenuwen aanwezig, en dat zijn gebieden waar je door alleen stollingsstoornissen geen bloeduitstortingen mag verwachten. Wat er ook zij van mogelijke stollingsproblemen of een mogelijk chronisch subduraal hematoom, zoals Van Sonderen suggereert, dit is volgens Soerdjbalie-Maikoe niet de doodsoorzaak geweest.
In zijn rapport van 14 september 2020 heeft Grabherr geschreven dat er in de medische documenten en bij de postmortale onderzoeken geen reeds bestaande pathologie (ook geen metabole of stollingsstoornis) is gevonden die de bevindingen in de autopsie van [slachtoffer] kan verklaren, ook niet een aanleg voor een aandoening. Evenmin was er reeds bestaande pathologie of reden die een plotseling spontaan bewustzijnsverlies van [slachtoffer] zou kunnen verklaren”.
Banaschak concludeert in haar rapport van 30 oktober 2019: “
Uit de beschikbare documenten komen geen aanwijzingen naar voren dat [slachtoffer] een ziekte had, die het ontstaan van de vastgestelde subdurale hematomen en retinale splinterbloedingen zouden kunnen bevorderen. In het bijzonder waren er geen aanwijzingen voor stofwisselingsziektes (…)”.
Op de vraag of een mogelijke stollingsstoornis zou hebben kunnen bijdragen aan het overlijden heeft Banaschak in haar rapport van 30 september 2020 geantwoord: “
In de ons toegezonden documenten was geen sprake van bevindingen van stollingsstoornissen. Daarom is de vraag of in onze optiek puur hypothetisch”.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat uitgesloten is dat [slachtoffer] aan wiegendood dan wel aan de gevolgen van een chronische subdurale bloeding (al dan niet in combinatie met een stollingsstoornis) is overleden.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het ontstaan van het letsel van [slachtoffer] vanuit lichamelijke/ziekelijke/medische oorzaak is uitgesloten en dat het letsel bij [slachtoffer] het gevolg moet zijn van een recent trauma (accidenteel of niet accidenteel).
4.4.2Heeft verdachte het letsel toegebracht?
Karst concludeert in zijn rapport van 13 september 2018 dat het met de geconstateerde hersenschade niet mogelijk is om normaal te functioneren. Volgens hem is het niet mogelijk dat [slachtoffer] na het optreden van deze schade nog adequaat op zijn omgeving kon reageren, kon brabbelen, gericht kon kijken en een normale hoeveelheid kon drinken.
Karst heeft ter zitting van 7 december 2020 verder verklaard dat het niet mogelijk is dat [slachtoffer] zich na het ontstaan van de axonale schade heeft kunnen omdraaien.
Grabherr schrijft in zijn rapport van 21 februari 2020: “
Bij de meeste patiënten doen de verschijnselen zich zeer snel na het trauma voor. Uit een onderzoek (…) bleek dat vrijwel elk kind direct na het trauma klinische verschijnselen vertoonde. Volgens Harry F. Krous vertonen kinderen die te maken hebben met levensbedreigend toegebracht letsel, zeer snel, zo niet onmiddellijk, na craniocerebraal trauma neurologische achteruitgang en verlies van bewustzijn”.
Gelet hierop moet eerst worden vastgesteld wat het laatste moment is geweest waarop [slachtoffer] nog normaal functioneerde. Getuige [schoonmoeder] , de schoonmoeder van verdachte, heeft in dit verband bij de politie verklaard dat [slachtoffer] helemaal vrolijk was en met zijn handjes zwaaide op het moment dat verdachte hem op 9 februari 2018 rond 12:45 uur kwam ophalen.
[naam 1] , die op 9 februari 2018 om 13:00 uur bij verdachte thuis was, heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] boven op bed legde en de babyfoon aanzette, maar dat hem verder niets is opgevallen. Hij heeft geen huilend kind gehoord en kan zich geen babygeluiden herinneren.
Getuige [moeder verdachte] , de moeder van verdachte, heeft bij de politie verklaard dat zij op 9 februari 2018 omstreeks 14:25 uur nog bij verdachte thuis is geweest om [zoon] te brengen. [slachtoffer] lag toen in bed. Op het beeldscherm van de babyfoon heeft zij toen gezien dat [slachtoffer] eerst sliep. Toen zij na ongeveer een uur wegging hoorde zij via de babyfoon dat [slachtoffer] begon te brabbelen en geluidjes te maken. Verder zag zij dat [slachtoffer] een aapjes-knuffel wilde pakken.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het laatste moment dat anderen hebben gezien dat [slachtoffer] normaal functioneerde op 9 februari 2018 omstreeks 15:25 uur was.
Hierna, tot aan het moment dat verdachte om 19:25 uur 112 belde, is verdachte samen met zijn vijfjarige zoontje [zoon] , alleen met [slachtoffer] thuis is geweest. Gedurende deze tijdspanne moet het fatale incident hebben plaatsgevonden. Nu [zoon] kan worden uitgesloten van enige betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] , is verdachte (aldus) de enige persoon die het door het NFI vastgestelde letsel moet hebben toegebracht.
Het verweer van de verdediging dat verdachte de dader niet kan zijn geweest, omdat uit de deskundigenrapportage van Banaschak van 30 september 2020 zou blijken dat het trauma tenminste drie dagen voor het overlijden van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, berust op een onjuiste lezing van dit rapport. De aanwezigheid van sidrofagen is door Banaschak namelijk besproken in het kader van de oude bloeding, en die heeft zoals hiervoor besproken niet tot het dodelijk letsel bij [slachtoffer] geleid.
4.4.3Welke gedragingen acht de rechtbank bewezen?
Zoals hiervoor is weergegeven heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] onwel op zijn buik in bed heeft aangetroffen, dat hij vervolgens in paniek is geraakt en dat hij [slachtoffer] heeft geschud om hem bij bewustzijn te brengen.
De rechtbank acht deze verklaringen van verdachte aannemelijk. Verdachte heeft op essentiële onderdelen consistent verklaard over wat er is gebeurd. Ook in afgeluisterde telefoongesprekken,en in gesprekken met familieleden in de PI, die zijn opgenomen met behulp van een Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC),is verdachte consistent blijven verklaren dat hij volledig in paniek was en dat hij “
alles heeft gedaan om het leven in het jongetje weer terug te vinden”.
Zijn verklaring vindt ook steun in het dossier. Zo is uit een analyse van het energieverbruik gebleken dat er tussen 19.00 en 19.25 uur inderdaad sprake was van een piek in het gasverbruik. Dit past bij de verklaring van verdachte dat [zoon] en [slachtoffer] kort voorafgaand aan het ontstaan van de klinische noodsituatie samen hebben gedoucht.
Verder zag verbalisant [verbalisant] een vochtplek en een klaargemaakte fles in het bed van [slachtoffer]en zag een ambulanceverpleegkundige dat [slachtoffer] sudo-creme in zijn liesjes had.Verder is op de telefoon van verdachte een foto aangetroffen waarop te zien is dat de kinderstoel voor de televisie staat, zoals verdachte heeft verklaard.
Dat verdachte [slachtoffer] op zijn buik in bed heeft aangetroffen is aannemelijk door de door verbalisant [verbalisant] aangetroffen vochtplek in het bedje. Ook vindt het bevestiging in de weergave van het telefoontje naar de meldkamer, vrijwel direct na het incident.
Hoewel de verklaring van verdachte over de intensiteit van het schudden niet strookt met de conclusies van de deskundigen, betekent dat niet dat zijn verklaringen zonder meer terzijde kunnen worden geschoven.
Bij de juridische beoordeling gaat de rechtbank weliswaar uit van de door verdachte afgelegde verklaring, maar gaat de rechtbank er wel vanuit dat verdachte langer en heftiger heeft geschud dan hij heeft verklaard en dat hij zijn rol in die zin kleiner heeft gemaakt dan daadwerkelijk het geval was. Blijkens het dossier houdt verdachte zelf ook rekening met die mogelijkheid. Zo heeft hij bij de politie verklaard niet te weten hoeveel kracht hij heeft gebruikt, maar wel van zichzelf te weten dat hij veel kracht heeft. Verdachte heeft in de PI tegen zijn moeder gezegd ‘
Maar, kijk, ik heb, toen ik hem vond, ja, toen heb ik gewreven. Ik heb met ‘m op z’n ruggetje geklopt. Ja. Ik heb, ik heb wel...ja, en ik heb ook met hem geschud. Snap je? Ja, om een teken van leven te krijgen in dat jongetje. Maar ja, dat blijkt dus, door, ja, vanuit dat schudden, dat er dus een of andere bloeding in de, in de hersenen is ontstaan. (…) Maar weet je? Jij weet zelf; ik ben niet breed, ik ben niet groot of zo. Maar ik ben wel focking lomp sterk. En dat is gewoon mijn nadeel ook.’Verdachte zegt dat hij op het werk wel met betonwanden werkt en zijn eigen krachten niet kent.
In dit kader overweegt de rechtbank dat verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie op 17 februari 2018 heeft voorgedaan hoe hij [slachtoffer] heeft geschud.Dit is audiovisueel geregistreerd en de beelden hiervan zijn ter beoordeling naar Karst gezonden. Karst heeft de beelden bekeken en hij schrijft in zijn rapport van 13 september 2018 dat er een aanmerkelijke kracht (door een puber/volwassene), frequentie (circa 2-5 bewegingen per seconde) en duur (vanaf circa 5 seconden) is vereist als schudden (zonder impact) de oorzaak van ernstig hersenletsel is. De door hem bekeken schudhandelingen van verdachte hebben volgens hem weliswaar kenmerken die deels passen bij deze voorwaarden (zoals de beschreven volledige heen- en weergang van het hoofd), maar de beschreven en getoonde duur en frequentie lijken volgens hem echter korter en lager dan noodzakelijk om de bij sectie aangetroffen letsels te kunnen verklaren.
Ook ter zitting van 7 december 2020 heeft Karst verklaard dat de krachten die nodig zijn voor de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels, de krachten die zichtbaar waren op de door hem bekeken beelden duidelijk overstijgen.
Dat gewelddadig is geschud blijkt ook uit het rapport van Banaschak. Banaschak concludeert in haar rapport van 30 oktober 2019 dat de letselcombinatie zo karakteristiek is, dat sprake is van een zogenoemd schudtrauma, dat wil zeggen een verwonding zonder botsing van het hoofd, alleen door gewelddadig schudden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen, te weten dat verdachte het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] hevig heen en weer heeft geschud (acceleratie-deceleratie-impact trauma) ten gevolge waarvan [slachtoffer] kort daarna aan hersenletsel is overleden.