ECLI:NL:RBOVE:2021:69

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
ak_20_254
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen functiewaardering van een ambtenaar bij de Rijksrederij

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Rijksrederij, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat over de functiewaardering van zijn organieke functie als Medewerker Operationeel Verkeersmanagement (Gezagvoerder). Eiser was het niet eens met de vaststelling van zijn functiebeschrijving en de bijbehorende salarisschaal, die door de minister was vastgesteld op schaal 8 van het Functiegebouw Rijk, met ingang van 1 januari 2014. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de functiewaardering werd niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 november 2020 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en twee andere functionarissen. Eiser voerde aan dat de organieke functiebeschrijving niet overeenkwam met de feitelijke werkzaamheden die hij verrichtte, en dat hij hierdoor niet in staat was om zijn bezwaren tegen de functiewaardering inhoudelijk aan te kaarten. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat eiser geen belanghebbende was bij de waardering van de organieke functie, en dat er geen inhoudelijke heroverweging van de functiewaardering had plaatsgevonden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw, inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen de functiewaardering. Tevens werd bepaald dat de minister het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden en dat de proceskosten van eiser door de minister moesten worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/254

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. I. Bakker
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder,

gemachtigde: mr. G. Aiken.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers organieke functie bij het Markeerbedrijf van de Rijksrederij met bijhorende functieschaal met ingang van 1 januari 2014 vastgesteld op Medewerker Operationeel Verkeersmanagement (Gezagvoerder), met schaal 8 van het Functiegebouw Rijk (FGR).
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de vaststelling van zijn organieke functiebeschrijving met de bijbehorende salarisschaal ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de functiewaardering heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op een zitting van 20 november 2020 via een Skype-verbinding behandeld.
Eiser was daarbij zelf aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door ir. B.A.M. Janssen, directeur Rijksrederij, en P.M.A.E. Martens, senior HRM-adviseur.

Overwegingen

1.1
Eiser is werkzaam bij de Rijksrederij als gezagvoerder op een zogenoemd markeerschip, de Heffesant. Deze markeerschepen hebben als taak ervoor te zorgen dat schepen op een veilige manier rivieren en havens kunnen benaderen. De markeerschepen zorgen onder meer voor de plaatsing en het onderhoud van vaarwegmarkeringen, zoals lichtboeien, bakens en tonnen. Ook worden de markeerschepen regelmatig ingezet ter vervanging van andere schepen van de Rijksrederij, o.a. voor douane-, inspectie- of meettaken. Het vaargebied van de Heffesant is het Markermeer, IJsselmeer, Randmeren, Gelderse IJssel, Waal, Neder-Rijn, Binnen en Buiten IJ en het Noordzeekanaal.
1.2
In 2015 is bij de Rijksrederij een functiewaarderingsonderzoek gestart, waarbij de organieke functies op de markeerschepen zijn beschreven en gewaardeerd. De organieke functies zijn in 2016 opnieuw vastgesteld.
1.3
Naar aanleiding van de ingediende bezwaren heeft verweerder in 2017 besloten de organieke functies van het Markeerbedrijf opnieuw te beschrijven en te waarderen.
1.4
In verband daarmee heeft verweerder aan Atos Consulting N.V. (hierna te noemen: Atos) opdracht gegeven een nieuw functiewaarderingsonderzoek uit te voeren. Het onder-zoek had betrekking op de organieke functies van het Markeerbedrijf op drie typen schepen, B3, B4 en B5, waaronder eisers functie van gezagvoerder.
1.5
In augustus 2018 heeft Atos het “Adviesrapport Rijksrederij Functieonderzoek Markeerschepen” uitgebracht.
1.6
Op 26 september 2018 heeft verweerder aan eiser het voornemen bekend gemaakt om zijn organieke functie met bijhorende functieschaal met ingang van 1 januari 2014 vast te stellen op Medewerker Operationeel Verkeersmanagement (Gezagvoerder), schaal 8 FGR.
1.7
Eiser heeft tegen die voorgenomen waardering bedenkingen ingediend. Hij heeft daarbij naar voren gebracht dat het onderscheid tussen de B4 en B5 schepen niet terecht is. Hij heeft verzocht hem gelijk te stellen met een gezagvoerder van een B4 schip, met schaal 9 FGR.
1.8
Bij besluit van 23 januari 2019 heeft verweerder de functietypering en het schaalniveau van eisers organieke functie met ingang van 1 januari 2014 definitief vastgesteld op Medewerker Operationeel Verkeersmanagement (Gezagvoerder), schaal 8 FGR.
1.9
Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Het bezwaar tegen de vaststelling van de functiebeschrijving is behandeld door de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden Infrastructuur en Waterstaat (hierna: BPIW). Het bezwaar tegen de functie-waardering is behandeld door de Commissie voor Advies Bezwaren Functiewaarderingen (hierna: CABF).
1.1
De BPIW heeft geadviseerd het bezwaar van eiser tegen de vaststelling van de functiebeschrijving ongegrond te verklaren. De CABF heeft geadviseerd het bezwaar tegen de functiewaardering niet-ontvankelijk te verklaren.
1.11
Verweerder heeft die adviezen bij het bestreden besluit gevolgd en het bezwaar van eiser tegen de functiebeschrijving ongegrond en tegen de functiewaardering niet-ontvankelijk verklaard.
2.1
Eiser is het niet eens met verweerders besluit. In het aanvullend beroepschrift van
25 februari 2020 heeft eiser primair aangevoerd dat verweerder op de hoorzitting van de CABF ten onrechte heeft aangegeven dat niet vastgesteld kon worden of de feitelijk aan eiser opgedragen werkzaamheden in overeenstemming zijn met de werkzaamheden zoals die zijn beschreven in de organieke functiebeschrijving Gezagvoerder B5. Hierdoor heeft de CABF eisers bezwaren tegen de functiewaardering niet inhoudelijk beoordeeld, maar aan verweerder geadviseerd het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren en zorg te dragen voor functiebeschrijvingen waaruit de functie volledig blijkt, zodat daarna de waardering op grond van een volledig functiebeeld kan plaatsvinden.
2.2
Eiser stelt dat hem hierdoor de mogelijkheid is ontnomen om zijn bezwaren ten aanzien van de waardering van zijn functie inhoudelijk aan te kaarten. Daarmee heeft verweerder volgens eiser gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
2.3
Subsidiair voert eiser in het aanvullend beroepschrift van 25 februari 2020 aan dat de organieke functiebeschrijving Gezagvoerder B5 onhoudbaar is, omdat de beschrijving van de hoofdtaken niet in overeenstemming is met zijn feitelijke werkzaamheden.
2.4
Uit het aanvullend beroepschrift van 5 november 2020 blijkt dat eiser het ook niet eens is met de aan de organieke functie van Gezagvoerder B5 toegekende scores voor de kenmerken 5 en 8 en dat de functiewaardering naar zijn mening op onvoldoende gronden berust.
De rechtbank overweegt het volgende.
Functiebeschrijving
3.1
Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij weliswaar van mening is dat hij feitelijk andere werkzaamheden verricht dan in de organieke functiebeschrijving Gezagvoerder B5 zijn vermeld, maar dat hij de organieke functiebeschrijving als zodanig niet betwist en dat hij ook niet bestrijdt dat hij die functie in essentie vervult. Eiser heeft daarbij opgemerkt dat hij zekerheidshalve ook beroep heeft ingesteld tegen de functiebeschrijving, maar dat het hem uitsluitend gaat om de waardering van de functie. Eiser heeft vervolgens het beroep voor zover dat mede was gericht tegen de organieke functiebeschrijving ter zitting ingetrokken.
3.2
Dit betekent dat in beroep alleen de functiewaardering in geding is. Daarover overweegt de rechtbank het navolgende.
Functiewaardering
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de CABF in haar advies van 12 november 2019 aan verweerder heeft geadviseerd het bezwaar van eiser tegen de waardering van de kenmerk-scores van de organieke functie Gezagvoerder B5 niet-ontvankelijk te verklaren.
3.4
Daartoe heeft de CABF in haar advies overwogen dat zij uit artikel 2, lid i, van het BBRA 1984 afleidt dat als het te waarderen object moet worden gezien het samenstel van werkzaamheden, door de ambtenaar te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen hem door het daartoe bevoegd gezag is opgedragen, ofwel de feitelijk opgedragen functie. Omdat partijen op de hoorzitting hebben aangegeven dat de door eiser uitgevoerde opgedragen functie afwijkt van de op hem van toepassing geachte organieke functie van Gezagvoerder B5 en de voor de waardering gehanteerde organieke functie dus kennelijk geen recht doet aan de feitelijk opgedragen taken, heeft de CABF geadviseerd de bezwaren van eiser tegen de waardering van die functie niet-ontvankelijk te verklaren. De CABF heeft de bezwaren van eiser tegen de functiewaardering niet inhoudelijk beoordeeld.
3.5
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het advies van de CABF om het bezwaar van eiser tegen de functiewaardering niet-ontvankelijk te verklaren, overgenomen. Omdat eiser het niet eens is met de organieke functiebeschrijving Gezagvoerder B5, is hij volgens verweerder geen belanghebbende bij de waardering van die organieke functie. Daarom heeft verweerder eisers bezwaar tegen de functiewaardering niet-ontvankelijk verklaard.
3.6
De rechtbank volgt verweerders standpunt niet. Zoals hiervoor is vermeld, betwist eiser de organieke functiebeschrijving van Gezagvoerder B5 op zich niet en bestrijdt hij evenmin dat hij die functie in essentie vervult. Nu er van de hoorzitting van de CABF geen verslag is opgemaakt en daardoor niet kan worden vastgesteld wat daar precies door partijen is gezegd, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser ook daar hetzelfde standpunt heeft ingenomen: het gaat hem alleen om de waardering van zijn functie.
3.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom bij het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen belanghebbende is bij de waardering van de organieke functie Gezagvoerder B5. Daardoor heeft er ten onrechte geen inhoudelijke heroverweging van de functiewaardering plaatsgevonden op grondslag van wat eiser daartegen in bezwaar had aangevoerd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit kan om die reden niet in stand blijven.
4. Het beroep is gegrond. Verweerder moet een nieuw, inhoudelijk besluit op eisers bezwaar tegen de functiewaardering nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser tegen de
functiewaardering niet-ontvankelijk is verklaard;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiser tegen de functiewaardering te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzitter, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.