In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Rijksrederij, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat over de functiewaardering van zijn organieke functie als Medewerker Operationeel Verkeersmanagement (Gezagvoerder). Eiser was het niet eens met de vaststelling van zijn functiebeschrijving en de bijbehorende salarisschaal, die door de minister was vastgesteld op schaal 8 van het Functiegebouw Rijk, met ingang van 1 januari 2014. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de functiewaardering werd niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 november 2020 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en twee andere functionarissen. Eiser voerde aan dat de organieke functiebeschrijving niet overeenkwam met de feitelijke werkzaamheden die hij verrichtte, en dat hij hierdoor niet in staat was om zijn bezwaren tegen de functiewaardering inhoudelijk aan te kaarten. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat eiser geen belanghebbende was bij de waardering van de organieke functie, en dat er geen inhoudelijke heroverweging van de functiewaardering had plaatsgevonden.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw, inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen de functiewaardering. Tevens werd bepaald dat de minister het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden en dat de proceskosten van eiser door de minister moesten worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.