4.3.1Algemene bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast voor zover van belang ten tijde van de ten laste gelegde periodes.
[bedrijf 2]
Ltd. op Malta (hierna: [bedrijf 2] ) is op 11 oktober 2006 geregistreerd in Malta.Verdachte en [medeverdachte] waren vanaf de oprichting tot 4 mei 2010 beiden voor 40% aandeelhouder van [bedrijf 2] .Na 4 mei 2010 zijn verdachte en [medeverdachte] beiden voor de helft aandeelhouder.Het bedrijf werd bestuurd door de heer [getuige] , directeur van trustkantoor [trustkantoor] te Malta. [bedrijf 2] heeft geen eigen personeel, beschikt niet over voorraden en de beslissingen aangaande [bedrijf 2] werden door [medeverdachte] genomen. Uit de jaarstukken over 2009 en correspondentie van verdachte blijkt dat de enige waarde die [bedrijf 2] heeft, voortvloeit uit een vordering van [bedrijf 2] op [bedrijf 3] BV ten bedrage van € 278.274,--.
Getuige [getuige] heeft verklaard op de vraag wie er diensten en/of goederen afnemen van [bedrijf 2] : “ [bedrijf 1] . Het wordt doorberekend. Het gaat niet om werkelijke aankopen.”
[bedrijf 4]
Op 3 mei 2007 is [bedrijf 1] Ltd geregistreerd in [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ).Verdachte en [medeverdachte] bezaten ieder 40 % van de aandelen en zij waren beiden ‘Ultimate Beneficial Owner (UBO, uiteindelijke belanghebbende) in [bedrijf 4] .Vanaf 4 mei 2010 zijn beiden ook van deze onderneming voor de helft aandeelhouder en zij blijven beiden UBO.Uit de door [bedrijf 4] gestuurde facturen over de jaren 2006 tot en met 2013 wordt vermeld dat zij marketing en sales werkzaamheden hebben verricht voor [bedrijf 2] .Op die facturen staan echter geen bankrekeningnummers vermeld.
[bedrijf 3]
In de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 hield verdachte 26 aandelen in [bedrijf 3] BV (Kamer van Koophandel (KvK) nummer [nummer 1] ). Daarnaast hield [medeverdachte] vanaf 2006 twaalf aandelen in [bedrijf 3] BV. Vanaf 1 januari 2010 zijn beiden ook van deze onderneming voor de helft aandeelhouder.Vanaf 21 december 1998 tot 1 januari 2010 was [medeverdachte] ook directeur van [bedrijf 3] BV. Per 28 mei 2010 werd van de rechtspersoon [bedrijf 3] BV de statutaire naam gewijzigd in [bedrijf 5] BV.Op 15 september 2010 werd vervolgens een nieuwe rechtspersoon met de naam [bedrijf 3] BV (KvK nummer [nummer 2] ) opgericht. Vanaf het moment van oprichting tot 14 december 2011 is [bedrijf 5] BV enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] BV.Na 14 december 2011 is [bedrijf 5] BV een belang van 90 % in [bedrijf 3] BV blijven houden en staan de overige 10% van de aandelen op naam van [bedrijf 6] BV.
De rechtbank stelt op basis van het hiervoor overwogene in onderling verband en samenhang bezien vast dat door de bedrijven [bedrijf 2] en [bedrijf 4] geen bedrijfsactiviteiten werden verricht.
In dit vonnis dient onder [bedrijf 3] BV zowel [bedrijf 5] BV (voorheen [bedrijf 3] BV, met KvK nummer [nummer 1] ) en [bedrijf 3] BV (KvK nummer [nummer 2] ) te worden begrepen.
4.3.2Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (valse opgave in authentieke akte)
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De hypotheekakte van 14 oktober 2010
In 2010 heeft medeverdachte [medeverdachte] in privé de woning aan [adres 2] te Breda gekocht voor € 865.000,--.
In een e-mail die [medeverdachte] op 2 september 2010 aan [getuige] heeft gestuurd schrijft hij dat aan verdachte een bedrag van € 700.000,-- moet worden overgemaakt, met als omschrijving ‘dividend’. [medeverdachte] stelt in die e-mail dat dit de dividend warrants zijn waar hij, [medeverdachte] , als aandeelhouder van [bedrijf 4] toe gerechtigd is.Vervolgens laat [medeverdachte] in een e-mail van 3 september 2010 aan [getuige] weten dat het genoemde bedrag niet onder omschrijving van ‘dividend’ moet worden overgemaakt, maar dat daarbij ‘reimbursement of loan’ moet worden vermeld.
Uit de bankafschriften van verdachte volgt dat er op 6 september 2010 en 7 september 2010 een aantal overboekingen heeft plaatsgevonden, waardoor verdachte in totaal ongeveer
€ 700.000,-- op zijn rekening gestort heeft gekregen, aanvankelijk onder vermelding van: ‘as per shareholder agreement’ en vervolgens onder de vermelding van ‘reimbursement of loan’.Vervolgens werd op 12 oktober 2010 een bedrag van € 700.000,-- door verdachte overgeboekt naar notaris [notaris 2] , ten behoeve van de financiering van de hiervoor genoemde woning van verdachte.[medeverdachte] en zijn echtgenote hebben een hypotheekrecht ten gunste van verdachte gevestigd tot een bedrag van € 700.000,--, te vermeerderen met rente en kosten begroot op € 245.000,--, derhalve in totaal tot een bedrag van € 945.000,--, op de woning aan [adres 2] in Breda.In die akte is opgenomen dat het hypotheekrecht wordt gevestigd tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen verdachte blijkens zijn administratie van [medeverdachte] en zijn echtgenote, zowel van hen samen als van ieder van hen afzonderlijk, te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van:
“- verstrekte en/of te verstrekken geldleningen,
- verleende en/of te verlenen kredieten,
- door de debiteur ten behoeve van de schuldeiser gestelde en/of te stellen
borgtochten en/of contragaranties,
- door de schuldeiser afgegeven en/of af te geven borgtochten en/of
(schuldeiser)garanties,
- huidige en/of toekomstige parallelle schulden jegens de schuldeiser als
zekerhedenagent,
- huidige en/of toekomstige regresvorderingen,
- huidige en/of toekomstige vorderingen krachtens subrogatie,
- huidige en/of toekomstige financiële instrumenten, waaronder mede
begrepen derivatencontracten, en/of
- uit welken anderen hoofde dan ook.”
[medeverdachte] heeft niet ontkend dat de genoemde betalingen aan verdachte hebben plaatsgevonden, maar hij heeft gesteld dat de betalingen aan verdachte het aflossen van een door hem als zodanig aangeduide ‘ereschuld’ betreffen. Ook verdachte heeft verklaard dat hij de betalingen ontving in het kader van het aflossen van een ereschuld.
De rechtbank acht deze verklaringen niet aannemelijk geworden nu deze schuld nergens is gedocumenteerd en uit de overige inhoud van het dossier evenmin blijkt wanneer en, gelet op de in de hypotheekakte genoemde mogelijke bronnen daarvan, op welke wijze [medeverdachte] deze omvangrijke financiële verplichting - ineens dan wel, in delen - is aangegaan.
Het hiervoor overwogene en in het bijzonder het gegeven dat verdachte in totaal een bedrag van (ongeveer) € 700.000,-- van [medeverdachte] kreeg overgemaakt dat overeenkomt met het aan [medeverdachte] toekomende dividend, net voordat hij zelf een bedrag van € 700.000,-- overmaakte aan de notaris, leidt de rechtbank tot de conclusie dat tegenover het hypotheekrecht geen lening of andere (financiële) verplichting van [medeverdachte] stond en, gezien op het hypotheekrecht dat bij akte van 20 september 2012 is gevestigd tot zekerheid van de in die akte bedoelde financiële verplichtingen, evenmin zouden komen te staan. Naar het oordeel van de rechtbank wilde verdachte met het doen opstellen van de hypotheekakte van 14 oktober 2010 fingeren dat [medeverdachte] dit bedrag van verdachte had geleend en tot zekerheid van nakoming van zijn verplichting tot terugbetaling van die ‘lening’ aan verdachte, vermeerderd met rente en kosten, ten gunste van verdachte een recht van hypotheek op de hiervoor genoemde woning met aanhorigheden werd gevestigd, terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een lening maar van een zogenoemde loan-back constructie.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] in de hypotheekakte van 14 oktober 2010 in strijd met de waarheid heeft doen opnemen dat een hypotheekrecht wordt gevestigd tot zekerheid voor de betaling van schulden uit hoofde van een geldlening van € 700.000,--, vermeerderd met rente en kosten, terwijl er op het moment van het vestigen van dat hypotheekrecht geen lening of andere (financiële) verplichtingen van [medeverdachte] en/of zijn echtgenote tegenover stonden.
De hypotheekakte van 20 september 2012
Bij deze notariële akte hebben [medeverdachte] en zijn echtgenote een (tweede) hypotheekrecht ten gunste van verdachte gevestigd op de woning aan [adres 2] in Breda. Blijkens deze akte is dit recht van hypotheek verleend tot een bedrag van € 500.000,-- in hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten begroot op € 175.000,--, derhalve in totaal tot een bedrag van € 675.000,--. In de akte is opgenomen dat dat het hypotheekrecht wordt gevestigd tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen verdachte blijkens zijn administratie van [medeverdachte] en zijn echtgenote, zowel van hen samen als van ieder van hen afzonderlijk, te vorderen heeft of mocht hebben, waarbij de mogelijke bronnen van die vordering(en) op identieke wijze zijn opgesomd als in de hypotheekakte van 14 oktober 2010.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat dit hypotheekrecht is gevestigd zonder dat daar enige financiële verplichting uit één of meer van de in die akte genoemde bronnen tegenover stond. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.3Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (opzet- dan wel schuldwitwassen)
De rechtbank neemt bij haar overwegingen de hiervoor onder 4.3.2 gedane conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van een valse opgave in een hypotheekakte, als uitgangspunt. Zoals vastgesteld ontving verdachte daartoe van [medeverdachte] middels verschillende overboekingen op 6 en 7 september 2010 in totaal een bedrag van ongeveer € 700.000,--. Verdachte wordt het verwijt gemaakt dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan witwassen van dat bedrag van ongeveer € 700.000,--.
4.3.3.1 Van misdrijf afkomstig
De rechtbank dient als eerst de vraag te beantwoorden of het geld dat verdachte ontving een criminele herkomst had. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vennootschapsbelasting
Door [bedrijf 2] werden facturen aan [bedrijf 3] BV gestuurd, die vervolgens door [bedrijf 3] BV als zakelijke kosten werden opgevoerd, terwijl, zoals vastgesteld, door [bedrijf 2] helemaal geen bedrijfsactiviteiten plaatsvonden. Door deze constructie werd een aftrekpost voor de vennootschapsbelasting gecreëerd. Ook werden door [bedrijf 2] facturen aan derden gestuurd, terwijl de op die facturen genoemde werkzaamheden feitelijk door [bedrijf 3] BV hadden plaatsgevonden.Hierdoor werd omzet verschoven van [bedrijf 3] BV naar [bedrijf 2] , waardoor te weinig omzet in [bedrijf 3] BV werd verantwoord. Vervolgens werden door [bedrijf 3] BV over de jaren 2006 tot en met 2012 opzettelijk onjuiste aangiften vennootschapsbelasting gedaan, waardoor in die jaren te weinig vennootschapsbelasting werd afgedragen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van de onderneming is voldaan, aangezien de onderneming geadresseerde is van de norm en de verboden gedragingen aan de ondernemingen kunnen worden toegerekend, nu deze bij uitstek gelden als gedragingen verricht in de sfeer van de rechtspersoon
.De rechtbank acht het opzet van [bedrijf 3] BV ook wettig en overtuigend bewezen, gelet op de feitelijke gang van zaken binnen de ondernemingen en het gevoerde beleid door de (feitelijke) directie zoals hiervoor beschreven.
De rechtbank stelt op grond van het hiervoor overwogene en in het bijzonder de centrale rol die [medeverdachte] binnen [bedrijf 3] BV, [bedrijf 2] en [bedrijf 4] heeft gespeeld en de wijze van verantwoording van omzet binnen de aan hem gelieerde bedrijven, vast dat [medeverdachte] opzettelijk feitelijk leiding heeft gegeven aan het doen van opzettelijke onjuiste aangiften vennootschapsbelasting door [bedrijf 3] BV. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de bedragen die door [medeverdachte] aan verdachte zijn overgemaakt, met een totaal van ongeveer € 700.000,--, van misdrijf afkomstig zijn.
4.3.3.2 Wetenschap dan wel vermoeden van criminele herkomst
Vervolgens dient te worden vastgesteld dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte was betrokken bij de oprichting van [bedrijf 2] en [bedrijf 4] . Ook blijkt uit de e-mailcorrespondentie van [medeverdachte] met het trustkantoor op Malta dat hij ‘de informatie zou delen met zijn partners’.Verdachte is daarnaast tenminste één keer bij een bespreking geweest op Malta, gelet op de e-mailwisseling van 26 april 2011.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat [bedrijf 2] en [bedrijf 4] deel uitmaakten van een fiscalestructuur en werden gebruikt voor strafbare belastingontduiking.
Voorts heeft verdachte kennis genomen van de e-mailwisseling tussen [medeverdachte] en [getuige] , waarin de overboekingen naar verdachte van in totaal ongeveer € 700.000,-- werden besproken.In deze mailwisseling werd expliciet uiteengezet welke bedragen van welke bankrekeningen met welke omschrijvingen naar verdachte dienen te worden overgemaakt. Verdachte werd CC in deze mailwisseling meegenomen en heeft daarvan kennisgnomen.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien maken dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist dat de € 700.000,-- die hij van verdachte ontving afkomstig was uit enig misdrijf.
4.3.3.3 Verbergen en/of verhullen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is tot slot vereist dat sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Door verdachte is een bedrag van € 700.000,-- overgeboekt naar de derdenrekening van notaris [notaris 2] , voor de aankoop van de privéwoning van [medeverdachte] . Tussen verdachte enerzijds (voorgewende schuldeiser) en [medeverdachte] en zijn vrouw anderzijds (voorgewende hypotheekgevers) werd een hypotheekakte opgesteld. Door het bedrag dat hij had ontvangen van [medeverdachte] weer terug te lenen in de vorm van een hypothecaire geldverstrekking aan die [medeverdachte] , heeft verdachte een schijnbaar legale inkomstenbron gecreëerd voor [medeverdachte] , waarmee [medeverdachte] trachtte te verhullen dat het aankoopbedrag voor de woning met crimineel geld werd gefinancierd. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard, herkomst en rechthebbende van dat geld en tevens aan het overdragen, voorhanden hebben en omzetten van dat geld.
4.3.3.4 Conclusies
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] opzettelijk heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het vermeend witwassen van de woning dat verdachte een voorgewend zakelijk recht heeft gevestigd op de woning, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte de woning als zodanig heeft witgewassen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van dit deel van de tenlastelegging.