ECLI:NL:RBOVE:2021:653

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
08-993147-19
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in een faillissementsfraudezaak met getuigenverzoeken

Op 15 februari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een tussenvonnis gewezen in de zaak tegen een 56-jarige man en zijn vrouw, die verdacht worden van faillissementsfraude. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaken verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen. Dit besluit volgde op eerdere zittingen op 9 januari 2020 en 18 en 20 januari 2021, waarbij de verdediging verschillende verzoeken tot het horen van getuigen had ingediend. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie, mr. M. Lambregts en mr. J.C.G. van der Wulp, in overweging genomen, evenals de argumenten van de raadsman, mr. W.J. Koops.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis de verzoeken tot het horen van de curatoren, mr. P.W. Schreurs, mr. J.E. Stadig en mr. P.R. Dekker, toegewezen, omdat hun aangiften de basis vormen van de strafzaak. De rechtbank heeft echter verzoeken tot het horen van andere getuigen, waaronder een accountant en de medeverdachte, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdediging niet voldoende had onderbouwd waarom deze getuigen gehoord moesten worden. De zaak zal nu worden hervat op een nog nader te bepalen tijdstip, waarbij de rechter-commissaris zal worden benoemd uit de leden van de rechtbank.

De rechtbank benadrukte het belang van een eerlijke rechtsgang en de noodzaak om de verdediging de gelegenheid te bieden om vragen te stellen aan de curatoren over hun aangiften. Dit tussenvonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, die niet in de gelegenheid was om te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993147-19
Datum tussenvonnis: 15 februari 2021
Tussenvonnisin de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] , Verenigde Arabische Emiraten.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 januari 2020 en 18 en 20 januari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. M. Lambregts en mr. J.C.G. van der Wulp, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. W.J. Koops, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.Procesverloop

De zaak is eerder, op 9 januari 2020, behandeld in het kader van een regiezitting. De verdediging heeft verschillende onderzoekswensen ingediend, onder meer inhoudende een aantal verzoeken tot het horen van getuigen.
Bij tussenbeslissing van 5 maart 2020 heeft de rechtbank op de onderzoekswensen beslist en daarbij bijna alle verzoeken gemotiveerd afgewezen.
De raadsman heeft na genoemde tussenbeslissing een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer heeft bij beslissing van 17 juni 2020 het wrakingsverzoek afgewezen.
De zaak is hierna voor inhoudelijke behandeling gepland op 18, 19 en 20 januari 2021.
De zaak is op 18 en 20 januari 2021 - gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak van medeverdachte [medeverdachte] - ter terechtzitting inhoudelijk behandeld. Verdachte is daarbij niet persoonlijk verschenen en heeft zijn raadsman, mr. W.J. Koops, gemachtigd.
Aan het einde van de zittingsdag van 20 januari 2021 heeft de voorzitter medegedeeld dat het onderzoek zal worden gesloten op 15 februari 2021 te 13:00 uur.

3.Nader onderzoek

3.1
Onderzoek naar de feiten
De raadsman heeft ter terechtzitting op 20 januari 2021 tijdens zijn pleidooi de hiernavolgende - voorwaardelijke - verzoeken tot het horen van getuigen gedaan:
 mr. P.W. Schreurs, curator in het faillissement van [verdachte] ;
 mr. J.E. Stadig, curator in het faillissement van [verdachte] ;
 mr. P.R. Dekker, curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V.;
 de heer [getuige] , destijds werkzaam als accountant bij het kantoor [bedrijf 2] BV te Eindhoven (ingeschakeld door curatoren ter verkrijging van informatie/inlichtingen);
 mr. W.L.H. Aerts, advocaat van verdachte;
 mr. P.J. Neijt, rechter-commissaris;
 mevrouw [medeverdachte] , echtgenote van verdachte, tevens medeverdachte.
De raadsman heeft genoemde verzoeken - verkort weergegeven - als volgt onderbouwd:
 de getuigen mrs. Schreurs, Stadig en Dekker hebben als curatoren in de faillissementen van verdachte in privé en/of van [bedrijf 1] B.V. (mr. Dekker) belastende (aanvullende) aangiften tegen verdachte ingediend ter zake van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht ex artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Die aangiften met de bijlagen vormen de basis van onderhavige strafzaak. Het is in het belang van de verdediging om de curatoren over die aangiften te kunnen ondervragen als getuige. Noch de curatoren noch het openbaar ministerie hebben de door verdachte in maart 2015 verstrekte informatie/inlichtingen (de rechtbank begrijpt: de door verdachte geschreven memoranda van 20 en 26 februari 2015 met bijlagen) in onderhavige strafzaak betrokken, hetgeen de noodzaak tot het horen van de getuigen versterkt;
 de getuige [getuige] , accountant, dient te worden gehoord - gelet op de inhoud van de tenlastelegging en het feit dat daarin geen sprake is van een deelnemingsvorm - met betrekking tot de rol van verdachte en een aan de orde zijnde ‘lijst van zeventig onbeantwoord gelaten vragen’ van de curatoren welke vragen, volgens de curatoren, door verdachte slechts den dele zouden zijn beantwoord. Verdachte is van mening dat die vragen wel waren beantwoord.
Bovendien is in het licht van het dossier van belang om deze getuige te horen met betrekking tot de vraag of het wel verdachte was, die de gevraagde inlichtingen moest verschaffen en/of weigerde om die te verschaffen;
 ten aanzien van de getuigen mr. Aerts en mr. Neijt heeft de raadsman aangevoerd dat de eerdere overwegingen van de rechtbank - ten aanzien van de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant in het kader van de inbewaringstelling - inhoudende dat het ‘een zuiver juridisch oordeel over de onaantastbaarheid van de beslissing waarmee de inbewaringstelling werd bevolen betreft’ en de daarop gestoelde beslissing op eerder ingediende onderzoekswensen, onjuist zijn geweest. De wijze van totstandkoming van de beslissing inzake de inbewaringstelling en het verschil tussen ‘niet-medewerken’ in de zin van artikel 105 van de Faillissementswet (Fw) versus het ‘weigeren inlichtingen te verschaffen in de zin van artikel 194 Sr’ zijn wel degelijk relevant in deze strafzaak, aldus de raadsman;
 de getuige [medeverdachte] , echtgenote en medeverdachte, moet als getuige worden gehoord nu het openbaar ministerie haar zaak ten onrechte ziet als één geheel - of ‘symbiotisch’ - met de strafzaak van verdachte.
De rechtbank overweegt en beslistten aanzien van de getuigenverzoeken als volgt.
Ten aanzien van de getuigen mrs. Schreurs, Stadig en Dekker:
De rechtbank zal de verzoeken tot horen van de curatoren, mrs. Schreurs, Stadig en Dekker, toewijzen, als hierna vermeld.
Genoemde curatoren hebben in het faillissement van verdachte in privé en/of als curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V. (mr. Dekker) tegen verdachte een aangifte, aanvullende aangiften en aanvullende stukken op die aangiften ingediend. Deze aangiften met de bijbehorende bijlagen vormen de basis van de onderhavige - van de hoofdzaak afgesplitste - strafzaak, die zich beperkt tot de inlichtingenplicht en het zonder geldige reden niet verschijnen.
Ten tijde van de verhoren van de curatoren Dekker en Stadig als getuige bij de rechter-commissaris eind 2018 waren hun (aanvullende) aangiften van 24 september 2019 en 1 oktober 2019 en de aanvulling hierop van 14 november 2019, en alle daarbij gevoegde bijlagen, nog niet gedaan en bekend. De rechtbank acht het daarom in het belang van de verdediging in het kader van de door de rechter te bewaken ‘overall fairness of the trial’ in de zin van artikel 6 EVRM om de verdediging de gelegenheid te bieden aan deze curatoren vragen te kunnen stellen, met betrekking tot voornoemde
aanvullendeaangiften, in het licht van de ten laste gelegde feiten (inzake een schending van de inlichtingenplicht en het opzettelijk zonder geldige reden niet verschijnen op een of meer oproepingen).
Nu de curator mr. Schreurs niet eerder als getuige bij de rechter-commissaris is verhoord, kan de verdediging ook hem vragen stellen over alle door hem ingediende aangiften.
De rechtbank zal de zaak daartoe verwijzen naar een uit haar midden te benoemen rechter-commissaris.
Ten aanzien van de getuige [getuige]:
De rechtbank stelt vast dat [getuige] , accountant van het kantoor [bedrijf 2] BV, in deze zaak niet als een getuige is gehoord en geen belastende verklaringen heeft afgelegd.
De rechtbank stelt op basis van het dossier voorts vast dat genoemde [getuige] bekend moet zijn geweest met het bestaan van ‘schraplijsten’ (lijsten waaruit bleek welke inlichtingen werden gevraagd), dat [getuige] zich ter verkrijging van de informatie wendde tot zijn aanspreekpunt/ contactpersoon voor het [bedrijf 3] , de heer [naam] , en dat de in het dossier genoemde ‘lijst van circa zeventig onbeantwoorde vragen’ was opgesteld door genoemd kantoor.
De rechtbank is echter van oordeel dat de raadsman niet in voldoende mate heeft aangegeven waarom hij deze [getuige] zou willen horen en op welke punten hij aan hem vragen zou willen stellen met betrekking tot het ten laste gelegde, waarvan de antwoorden relevant zouden kunnen zijn in het licht van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor enige in onderhavige strafzaak te nemen beslissing.
De rechtbank wijst het verzoek tot horen van [getuige] als getuige daarom af.
Ten aanzien van de getuigen mr. Aerts, advocaat, en mr. P. Neijt, rechter-commissaris:
Aan deze (herhaalde) verzoeken tot het horen van getuigen ligt kennelijk ten grondslag de gedachte dat het mogelijk moet zijn om in onderhavige strafrechtelijke procedure een eerdere beslissing van een rechtbank inzake de (opheffing van een schorsing van een) inbewaringstelling in het kader van het faillissementsrecht, alsook de wijze van totstandkoming van een dergelijk beslissing juridisch aan te vechten. Dit is echter onjuist.
In het strafrecht dient de oordelend rechter uit te gaan van de rechtmatigheid van een door de insolventierechter gegeven beslissing tot inbewaringstelling van een gefailleerde, waarbij de rechtbank opmerkt dat binnen de wettelijke Faillissementsregeling de mogelijkheid bestaat om via de daartoe geëigende rechtsmiddelen de rechtmatigheid van een dergelijke beslissing te bestrijden. Hetzelfde geldt voor een insolventierechtelijke beslissing van een rechtbank tot opheffing van een schorsing van een inbewaringstelling van een gefailleerde.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het de verdediging (nog steeds) vrijstaat te verzoeken om opheffing van eerder genomen gijzelingsbeslissingen in een daartoe juridisch juiste en geëigende, insolventierechtelijke, procedure.
De rechtbank wijst deze getuigenverzoeken gelet op het voorgaande af.
Ten aanzien van de getuige [medeverdachte]:
De rechtbank wijst het (herhaalde) verzoek tot horen van de medeverdachte [medeverdachte] af. Zoals eerder overwogen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat deze getuige, die - evenals verdachte - reeds enkele jaren in [adres 1] verblijft, binnen een aanvaardbare termijn zal verschijnen, mocht zij worden opgeroepen om als getuige te worden gehoord.
Zo nodig kan verdachte haar bij de nadere inhoudelijke behandeling van zijn zaak, voor het geval [medeverdachte] - wier zaak gelijktijdig wordt behandeld met de zaak van verdachte - alsdan ter terechtzitting verschijnt, nog vragen stellen.

4.Schorsing onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd

De rechtbank zal in verband met het voorgaande het onderzoek ter terechtzitting heropenen, de zaak verwijzen naar een uit haar midden te benoemen rechter-commissaris voor het horen van getuigen, en bepalen dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen tijdstip.
De rechtbank wijst op de voet van artikel 316, tweede lid Sv, na daartoe verkregen instemming van de verdachte en de officier van justitie, daartoe uit haar midden de voorzitter aan als rechter-commissaris.

5.De beslissing

De rechtbank:
heropening onderzoek ter terechtzitting

heropenthet onderzoek;
beslissingen op getuigenverzoeken

wijst afde verzoeken tot horen van de getuigen [getuige] , Aerts, Neijt en [medeverdachte] ;
nader onderzoek
 bepaalt dat de volgende
getuigendoor de rechter-commissaris ter zake het hiervoor overwogene zullen worden
gehoord:
 mr.
Philip Willem Schreurs, curator in het faillissement van [verdachte] (p/a [kantoor 1] , [adres 2] te Eindhoven);
 mr.
Jan Evert Stadig, curator in het faillissement van [verdachte] (p/a [kantoor 2] NV te ’s-Hertogenbosch);
 mr.
Pieter Rudolf Dekker, curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V. (p/a [kantoor 3] , [adres 3] te Rosmalen);

benoemtdaartoe uit haar midden tot rechter-commissaris: mr. M.J.C.M. Manders;
 stelt daartoe de
stukken in handenvan deze
rechter-commissaris, zodat deze het nadere onderzoek kan verrichten.
De raadsman en de officier van justitie zullen de gelegenheid krijgen om - binnen een door de rechter-commissaris te bepalen termijn - voorafgaand aan de getuigenverhoren vragen op schrift te stellen voor de getuigen, opdat zij en de rechter-commissaris zich voorafgaand aan de verhoren op die vragen zullen kunnen voorbereiden, in het licht van het dossier;
schorsing onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd
-
schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd en beveelt hervatting daarvantegen een nog nader te bepalen tijdstip en de oproeping van verdachte voor die zitting,
met tijdige kennisgeving van de zittingsdatum en dat tijdstip aan de
raadsmanvan verdachte, mr. W.J. Koops.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op:
15 februari 2021.
Buiten staat
Mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.