ECLI:NL:RBOVE:2021:645

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
08-996161-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in witwaszaak wegens gebrek aan bewijs

De rechtbank Overijssel heeft op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige man, die werd verdacht van witwassen van een bedrag van in totaal € 256.672,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte actief betrokken was bij de leningen van € 5.000, € 20.000 en € 80.000, en dat hij niet wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat het geld afkomstig was van criminele activiteiten. De zaak kwam aan het licht na een controle door de Belastingdienst, die aangaf dat de verdachte en zijn medeverdachte onvoldoende inkomen hadden om de onroerende zaken te financieren. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs had geleverd voor de criminele herkomst van het geld, en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft ook het strafrechtelijk beslag opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996161-18 (P)
Datum vonnis: 15 februari 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 april 2020, 14 mei 2020 en 1 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Demmers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich van
1 januari 2014 tot en met 20 september 2018 met anderen of alleen schuldig heeft gemaakt
aan het witwassen van € 256.672,00 dan wel enig geldbedrag.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 20
september 2018, te Almelo, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer malen een
voorwerp, te weten één of meer geldbedrag/bedragen tot een totaal van
256.672 euro, althans 151.672 euro, althans enig geldbedrag heeft verworven,
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van
een voorwerp, te weten die/dat geldbedrag(en) heeft gebruik gemaakt, onder
meer door:
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal van ongeveer 199.016 euro, althans ongeveer 94.016 euro, in elk geval enig geldbedrag, van bankrekening [rekeningnummer 1] zijnde de vermogensrekening van [medeverdachte] en van haar, verdachte naar de privérekening [rekeningnummer 2] van [medeverdachte] en van haar, verdachte,en/of vervolgens ongeveer 199.016 euro, althans ongeveer 94.016 euro, in elk geval enig geldbedrag over te maken naar [rekeningnummer 3] zijnde de rekening van [notaris kantoor] (DOC-024)voor de koop van een pand gelegen aan de [adres 2] te Almelo en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal van ongeveer 57.655 euro, althans enig geldbedrag, over te boeken naar [rekeningnummer 3] zijnde de rekening van [notaris kantoor] voor de koop van een pand gelegen aan de [adres 3] , terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat dit/deze
geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van enig
geldbedrag, te weten € 30.000,00. De herkomst van dit bedrag is onduidelijk omdat hierover in het geheel geen verklaring is afgelegd. Verdachte wist dat het eigen vermogen en de legale inkomsten ontoereikend waren voor de aanschaf van de onroerende goederen en zij heeft niet verklaard of geen aannemelijke verklaring afgelegd op welke wijze het geld is verkregen. Verdachte dient van het witwassen van het resterende geldbedrag te worden vrijgesproken, waaronder de voorgewende leningen met een totaalbedrag van € 105.000,00.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.3
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het strafrechtelijk onderzoek is gestart naar aanleiding van een door de Belastingdienst ingestelde controle naar de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2015.
Hieruit volgde dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] € 199.016,88 voor onroerende zaken gelegen aan de [adres 2] te Almelo en € 57.655,99 voor de onroerende zaak gelegen aan de [adres 3] te Almelo hebben betaald. De overdracht van deze panden vond plaats op respectievelijk 5 december 2014 en 21 januari 2016. De betalingen hebben plaatsgevonden op de rekening van [notaris kantoor] ( [rekeningnummer 3] ). Niet is gebleken dat een hypotheek voor de aanschaf van deze panden was afgesloten. De inkomens- en vermogenspositie van verdachten, voor zover bij de Belastingdienst bekend, bleek voor een dergelijke aanschaf ontoereikend.
Juridisch kader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. [1]
De zittingsrechter dient bij de toetsing het volgende stappenplan te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien van dit laatste sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in bewijs voor een direct aanwijsbare criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Gelet daarop dient het hiervoor besproken toetsingskader te worden toegepast.
Toepassing toetsingskader
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
[medeverdachte] ontving al meerdere jaren een uitkering van ongeveer € 17.500,00 bruto en een persoonsgebonden budget van ongeveer € 17.000,00 per jaar. Verdachte ontving als ambtenaar bij de Belastingdienst een salaris van ongeveer € 35.000,00 bruto per jaar. De Belastingdienst heeft een vermogensvergelijking uitgevoerd waaruit blijkt dat bij verdachte en de medeverdachte in 2014 tot en met 2016 onvoldoende geld aanwezig was om, rekening houdend met de aankoopbedragen voor genoemde panden, van te kunnen leven en dat er sprake was van forse tekorten. Op 31 december 2013 bedroeg het saldo van de gezamenlijke spaarrekening € 72.258,00.
Gelet op de inkomsten van verdachten en het saldo van de gezamenlijke spaarrekening konden zij het pand aan de [adres 2] niet met eigen vermogen financieren.
[medeverdachte] heeft ook verklaard dat hij geen commerciële bank bereid heeft kunnen vinden de aankopen te financieren. Dat onderstreept de juistheid van de bevindingen van de Belastingdienst.
[medeverdachte] heeft verklaard diverse leningen te hebben afgesloten van € 80.000,00, € 20.000,00 en € 5.000,00. Deze leningen stonden niet in de aangifte inkomstenbelasting 2015 vermeld. Hierdoor was in ieder geval een bedrag van € 105.000,00 onverklaarbaar. Onder deze omstandigheden leveren de hier aan de orde zijnde geldbedragen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen op.
Het aandeel van verdachte
Evenals de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank niet gebleken dat verdachte actieve bemoeienis heeft gehad bij de voorgewende leningen van respectievelijk € 5.000,00, € 20.000,00 en € 80.000,00. Daarnaast is geen bewijs in het dossier voorhanden op grond waarvan kan worden aangenomen dat verdachte wetenschap had omtrent de vermeende criminele herkomst van deze geldbedragen. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van het witwassen van het overige geldbedrag, waaronder de door de officier van justitie gestelde € 30.000,00, is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie onvoldoende zicht heeft geboden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid dat verdachte wist of redelijkerwijs kon weten dat een bedrag van deze omvang van enig misdrijf afkomstig was en dat zij dat bedrag derhalve als medepleger heeft witgewassen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verdachte integraal vrijspreken van het ten laste gelegde vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- heft het strafrechtelijk beslag op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.

Voetnoten

1.Hof Amsterdam 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.