4.3De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het strafrechtelijk onderzoek is gestart naar aanleiding van een door de Belastingdienst ingestelde controle naar de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2015.
Hieruit volgde dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] € 199.016,88 voor onroerende zaken gelegen aan de [adres 2] te Almelo en € 57.655,99 voor de onroerende zaak gelegen aan de [adres 3] te Almelo hebben betaald. De overdracht van deze panden vond plaats op respectievelijk 5 december 2014 en 21 januari 2016. De betalingen hebben plaatsgevonden op de rekening van [notaris kantoor] ( [rekeningnummer 3] ). Niet is gebleken dat een hypotheek voor de aanschaf van deze panden was afgesloten. De inkomens- en vermogenspositie van verdachten, voor zover bij de Belastingdienst bekend, bleek voor een dergelijke aanschaf ontoereikend.
Juridisch kader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De zittingsrechter dient bij de toetsing het volgende stappenplan te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien van dit laatste sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in bewijs voor een direct aanwijsbare criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Gelet daarop dient het hiervoor besproken toetsingskader te worden toegepast.
Toepassing toetsingskader
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
[medeverdachte] ontving al meerdere jaren een uitkering van ongeveer € 17.500,00 bruto en een persoonsgebonden budget van ongeveer € 17.000,00 per jaar. Verdachte ontving als ambtenaar bij de Belastingdienst een salaris van ongeveer € 35.000,00 bruto per jaar. De Belastingdienst heeft een vermogensvergelijking uitgevoerd waaruit blijkt dat bij verdachte en de medeverdachte in 2014 tot en met 2016 onvoldoende geld aanwezig was om, rekening houdend met de aankoopbedragen voor genoemde panden, van te kunnen leven en dat er sprake was van forse tekorten. Op 31 december 2013 bedroeg het saldo van de gezamenlijke spaarrekening € 72.258,00.
Gelet op de inkomsten van verdachten en het saldo van de gezamenlijke spaarrekening konden zij het pand aan de [adres 2] niet met eigen vermogen financieren.
[medeverdachte] heeft ook verklaard dat hij geen commerciële bank bereid heeft kunnen vinden de aankopen te financieren. Dat onderstreept de juistheid van de bevindingen van de Belastingdienst.
[medeverdachte] heeft verklaard diverse leningen te hebben afgesloten van € 80.000,00, € 20.000,00 en € 5.000,00. Deze leningen stonden niet in de aangifte inkomstenbelasting 2015 vermeld. Hierdoor was in ieder geval een bedrag van € 105.000,00 onverklaarbaar. Onder deze omstandigheden leveren de hier aan de orde zijnde geldbedragen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen op.
Het aandeel van verdachte
Evenals de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank niet gebleken dat verdachte actieve bemoeienis heeft gehad bij de voorgewende leningen van respectievelijk € 5.000,00, € 20.000,00 en € 80.000,00. Daarnaast is geen bewijs in het dossier voorhanden op grond waarvan kan worden aangenomen dat verdachte wetenschap had omtrent de vermeende criminele herkomst van deze geldbedragen. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van het witwassen van het overige geldbedrag, waaronder de door de officier van justitie gestelde € 30.000,00, is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie onvoldoende zicht heeft geboden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid dat verdachte wist of redelijkerwijs kon weten dat een bedrag van deze omvang van enig misdrijf afkomstig was en dat zij dat bedrag derhalve als medepleger heeft witgewassen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verdachte integraal vrijspreken van het ten laste gelegde vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.