ECLI:NL:RBOVE:2021:643

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
08-996160-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen door verdachte in Almelo met onroerend goed aankopen

De rechtbank Overijssel heeft op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 55-jarige man, die werd beschuldigd van witwassen van een bedrag van 25.000 euro. De verdachte had dit geld gebruikt voor de aankoop van onroerend goed in Almelo. De rechtbank oordeelde dat de straf lager was dan de eis van de officier van justitie, omdat de verdachte nooit eerder voor een dergelijk feit was veroordeeld en het bewezen verklaarde bedrag aanzienlijk lager was dan de oorspronkelijke verdenking. De zaak kwam voort uit een onderzoek van de Belastingdienst naar de aangiften inkomstenbelasting van de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor het witwassen van het geld, maar sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde bedragen, omdat het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijs had geleverd voor de herkomst van die bedragen. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uur op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van de vervolging voor zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996160-18 (P)
Datum vonnis: 15 februari 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 april 2020, 14 mei 2020 en 1 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Demmers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich van
1 januari 2014 tot en met 20 september 2018 met anderen of alleen schuldig heeft gemaakt
aan het witwassen van € 256.672,00 dan wel enig geldbedrag.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 20 september 2018, te Almelo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer malen een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag/bedragen tot een totaal van 256.672 euro, althans 151.672 euro, althans enig geldbedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een voorwerp, te weten die/dat geldbedrag(en) heeft gebruik gemaakt, onder meer door:
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal van ongeveer 199.016 euro, althans ongeveer 94.016 euro, in elk geval enig geldbedrag, van bankrekening [rekeningnummer 1] zijnde de vermogensrekening van hem, verdachte, en van [medeverdachte] naar de privérekening [rekeningnummer 2] van hem, verdachte en van [medeverdachte] en/of vervolgens ongeveer 199.016 euro, althans ongeveer 94.016 euro, in elk geval enig geldbedrag over te maken naar [rekeningnummer 3] zijnde de rekening van [notaris kantoor] (DOC-024)voor de koop van een pand gelegen aan de [adres 2] te Almelo en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal van ongeveer 57.655 euro, althans enig geldbedrag, over te boeken naar [rekeningnummer 3] zijnde de rekening van [notaris kantoor] voor de koop van een pand gelegen aan de [adres 3] , terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dit/deze geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van enig
geldbedrag, te weten € 135.000,00. De verklaringen van verdachte over de leningen met een totaalbedrag van € 105.000,00, berusten niet op waarheid, waardoor de herkomst van dit bedrag onduidelijk is gebleven. Daarnaast is de herkomst van de overige € 30.000,00 onduidelijk omdat hierover in het geheel geen verklaring is afgelegd. Verdachte wist dat het eigen vermogen en de legale inkomsten ontoereikend waren voor de aanschaf van de onroerende goederen en hij heeft niet verklaard of geen aannemelijke verklaring afgelegd op welke legale wijze het geld is verkregen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft een verifieerbare en met bankbescheiden ondersteunde verklaring afgelegd over de herkomst van het geld en door het Openbaar Ministerie is onvoldoende (nader) onderzoek verricht.
4.3
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Het strafrechtelijk onderzoek is gestart naar aanleiding van een door de Belastingdienst ingestelde controle naar de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2015.
Hieruit volgde dat verdachte en medeverdachte [verdachte] € 199.016,88 voor onroerende zaken gelegen aan de [adres 2] te Almelo en € 57.655,99 voor de onroerende zaak gelegen aan de [adres 3] te Almelo hebben betaald. De overdracht van deze panden vond plaats op respectievelijk 5 december 2014 en 21 januari 2016. De betalingen hebben plaatsgevonden op de rekening van [notaris kantoor] ( [rekeningnummer 3] ). Niet is gebleken dat een hypotheek voor de aanschaf van deze panden was afgesloten. De inkomens- en vermogenspositie van verdachten, voor zover bij de Belastingdienst bekend, bleek voor een dergelijke aanschaf ontoereikend.
Juridisch kader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. [2]
De zittingsrechter dient bij de toetsing het volgende stappenplan te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien van dit laatste sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in bewijs voor een direct aanwijsbare criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Gelet daarop dient het hiervoor besproken toetsingskader te worden toegepast.
Toepassing toetsingskader
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
[verdachte] ontving al meerdere jaren een uitkering van ongeveer € 17.500,00 bruto en een persoonsgebonden budget van ongeveer € 17.000,00 per jaar. [medeverdachte] ontving als ambtenaar bij de Belastingdienst een salaris van ongeveer € 35.000,00 bruto per jaar. [3] De Belastingdienst heeft een vermogensvergelijking uitgevoerd waaruit blijkt dat bij verdachte en de medeverdachte in 2014 tot en met 2016 onvoldoende geld aanwezig was om, rekening houdend met de aankoopbedragen voor genoemde panden, van te kunnen leven en dat er sprake was van forse tekorten. [4] Op 31 december 2013 bedroeg het saldo van de gezamenlijke spaarrekening € 72.258,00. [5]
Gelet op de inkomsten van verdachten en het saldo van de gezamenlijke spaarrekening konden zij het pand aan de [adres 2] niet met eigen vermogen financieren.
[verdachte] heeft ook verklaard dat hij geen commerciële bank bereid heeft kunnen vinden de aankopen te financieren. Dat onderstreept de juistheid van de bevindingen van de Belastingdienst.
[verdachte] heeft verklaard na te noemen leningen te hebben afgesloten van respectievelijk € 80.000,00, € 20.000,00 en € 5.000,00. [6] Deze leningen stonden niet in de aangifte inkomstenbelasting 2015 vermeld. Hierdoor was in ieder geval een bedrag van
€ 105.000,00 onverklaarbaar. Onder deze omstandigheden leveren de hier aan de orde zijnde geldbedragen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen op.
De rechtbank zal hieronder eerst per lening en daarna het resterende geldbedrag van € 30.000,00 toetsen of en in hoeverre van de geldbedragen, waarop de verdenking betrekking heeft, met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat deze criminele herkomst hebben.
Lening € 5.000,00 van [getuige 1]
[verdachte] heeft verklaard een lening van € 5.000,00 van [getuige 1] te hebben ontvangen, [7] waarbij hij verwees naar een ongedateerde overeenkomst met [getuige 1] . [8]
[getuige 1] heeft tijdens het eerste verhoor verklaard dat zij verdachten niet kent, dat ze geen geld aan verdachte heeft geleend en dat de handtekening op de overeenkomst niet van haar of haar broer is. [9] Tijdens het tweede verhoor verklaarde zij echter dat de overeenkomst tussen [verdachte] en haar broer is opgesteld, mogelijk voor de oprichting van een groentewinkel. [getuige 1] blijft echter bij haar verklaring dat zij [verdachte] niet kent. [10]
Hoewel op de betrouwbaarheid van de getuige [getuige 1] valt af te dingen, heeft zij ondubbelzinnig verklaard dat de handtekening op de overeenkomst niet van haar is en dat zij verdachte niet kent. Gelet op deze omstandigheden heeft het alle schijn dat de door [verdachte] overgelegde overeenkomst valselijk is opgemaakt. De rechtbank acht de door verdachte gegeven verklaring voor de herkomst van het geld ongeloofwaardig, zodat deze zonder meer terzijde behoort te worden gesteld. De conclusie dat de verklaring van verdachte onvoldoende tegenwicht biedt tegen het vermoeden van witwassen, brengt met zich dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek hoefde te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de geldbedragen. Temeer nu verdachte geen verdere verklaring heeft willen afleggen. Derhalve kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat dit bedrag een legale herkomst heeft. De enige aanvaardbare verklaring voor de herkomst van het voorwerp is een criminele herkomst.
Lening € 20.000,00 van [getuige 2]
[verdachte] heeft verklaard dat hij op 10 november 2014 een bedrag van € 20.000,00 heeft geleend van zijn zwager [getuige 2] . [11] Dit was op basis van een mondelinge overeenkomst.
[getuige 2] heeft evenwel verklaard dat [verdachte] hem had gevraagd of hij € 20.000,00 op diens bankrekening wilde storten. [getuige 2] zou het bedrag eerst van [verdachte] krijgen en dan moest hij het bedrag doorstorten naar de bankrekening van [verdachte] . [12] [getuige 2] heeft het bedrag van € 20.000,00 in oktober of november 2014 contant van [verdachte] ontvangen. Vervolgens heeft [getuige 2] het geld overgemaakt naar een bankrekening van [verdachte] . [getuige 2] verklaart dat ze geen leenovereenkomst hebben gesloten. [getuige 2] heeft verder verklaard dat hij alleen met verdachte contact heeft gehad voor wat betreft die € 20.000,00.
[getuige 2] heeft verder tijdens het verhoor aan de verbalisant laten zien wat is gestort c.q. overgeboekt naar en van zijn bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] . De verbalisant ziet dat op 29 oktober 2014 twee contante stortingen hebben plaatsgevonden, namelijk van € 12.100,00 en € 7.900,00 bij een geldautomaat in Almelo. Op 10 november 2014 is € 20.000,00 overgeboekt van voornoemde rekening naar rekening [rekeningnummer 2] ten name van ‘ [verdachte] (en/of rekening).
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van een lening tussen [verdachte] en [getuige 2] . [verdachte] heeft eigen geld, te weten € 20.000,00, contant aan [getuige 2] gegeven en dit bedrag is vervolgens via de bankrekening van [getuige 2] weer naar [verdachte] overgemaakt. Het betreft derhalve een voorgewende geldlening. Dit “eigen geld” van [verdachte] kan niet uit legale middelen worden verklaard. De rechtbank acht de door verdachte gegeven verklaring voor de herkomst van het geld ongeloofwaardig, zodat deze zonder meer terzijde behoort te worden gesteld. De conclusie dat de verklaring van verdachte onvoldoende tegenwicht biedt tegen het vermoeden van witwassen, brengt met zich dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek hoefde te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de geldbedragen. De enige aanvaardbare verklaring voor de herkomst van het voorwerp is een criminele herkomst.
Lening € 80.000,00 van [getuige 3]
[verdachte] heeft verklaard dat hij op 11 november 2014 een bedrag van € 80.000,00 van zijn moeder [getuige 3] heeft geleend. Deze geldleenovereenkomst is voorafgaand aan de zitting van 30 april 2020 overgelegd en kort voor de zitting zijn bankafschriften overgelegd die de geldstromen sluitend inzichtelijk zouden maken. Deze bescheiden waren alle in de Turkse taal opgemaakt. [getuige 3] is volgens verdachten analfabeet en [verdachte] heeft een volmacht voor het regelen van haar financiële zaken.
Het Openbaar Ministerie heeft in opdracht van de rechtbank summier nader onderzoek verricht. Overgelegde stukken zijn niet vertaald. Gesteld wordt dat uit analyse blijkt dat de geldstromen op de rekening van [getuige 3] niet sluitend inzichtelijk zijn omdat de door de verdediging ingediende stukken geen bankafschriften betreffen, maar vier mutatie- overzichten over een periode van vier jaar (28 september 2012 tot en met 31 augustus 2016). Daarnaast wordt gesteld dat uit analyse van de later (digitaal) toegezonden bankafschriften blijkt dat diverse stortingen en betalingen zijn gedaan op de rekening van [getuige 3] .
[verdachte] heeft op 6 en 7 november 2014 een totaalbedrag van € 20.000,00 van de privérekening opgenomen en mogelijk op 10 november 2014 naar Turkije gebracht, op de rekening van [getuige 3] gestort en € 80.000,00 van de rekening van [getuige 3] overgeboekt naar zijn eigen rekening. Onduidelijk is de herkomst van het bedrag van € 103.913,04 dat op 28 september 2012 op de Turkse rekening van [getuige 3] stond. Uit de bankafschriften komt niet naar voren dat rente wordt betaald of dat deze lening wordt afgelost. Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat € 20.000,00 was opgenomen als aanbetaling voor de notaris, maar dit bedrag op 8 november 2014 weer op de ABN-AMRO-rekening is teruggestort. Hetgeen ook uit de bevindingen van ABN-AMRO-bank naar voren komt.
De rechtbank stelt op basis van de bankafschriften vast dat niet uit te sluiten is dat reeds in 2011 meer dan € 100.000,00 op de Turkse bankrekening van [getuige 3] stond. Van die rekening is eind 2014 € 80.000,00 naar de Nederlandse rekening van [verdachte] overgeboekt. Verdachte verklaart dat het een lening van moeder zijn betreft. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat die verklaring en de bankafschriften een voldoende concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de herkomst van het geld is. In het licht van het voornoemde toetsingskader is het vervolgens aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te verrichten indien en voor zover het Openbaar Ministerie aan die verklaring twijfelt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet voldoende uitgevoerd. Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om middels een rechtshulpverzoek nader onderzoek te verrichten in Turkije naar de desbetreffende bankrekening en de herkomst van de daarop voorkomende saldi. De rechtbank kan op basis van de thans voorliggende gegevens niet tot het oordeel komen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat dit geld een legale herkomst heeft en dat de enige aanvaardbare verklaring voor de herkomst van het geld een criminele herkomst is. De rechtbank zal verdachte dan ook in zoverre vrijspreken.
Overig geldbedrag
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Openbaar Ministerie onvoldoende zicht geboden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid dat verdachte het overige ten laste gelegde geldbedrag, waaronder de door de officier van justitie gestelde € 30.000,00, heeft witgewassen. De rechtbank zal verdachte dan ook voor het witwassen van het “overige geldbedrag” vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het hiervoor overwogene, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, van 1 januari 2014 tot en met 20 september 2018 de herkomst van de hiervoor genoemde geldbedragen van in totaal € 25.000,00 heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet door geldbedragen over te maken naar de rekening van [notaris kantoor] voor de koop van een pand geleden aan de [adres 2] , terwijl hij wist dat deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 20 september 2018, te Almelo, meermalen een voorwerp, te weten geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet, onder meer door:
- een of meer geldbedragen over te maken naar [rekeningnummer 3] zijnde de rekening van [notaris kantoor] voor de koop van een pand gelegen aan de [adres 2] te Almelo,
terwijl hij, verdachte, wist dat deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
witwassen, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden wordt opgelegd, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een taakstraf voor de duur van 240 uur wordt opgelegd, met aftrek van de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en de verbeurdverklaring van het onroerend goed aan de [adres 2] en [adres 3] in Almelo, nu deze panden door witwassen zijn gefinancierd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman zich niet uitgelaten over de eventueel op te leggen straf of maatregel.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 25.000,00, zonder dat hierbij het onderliggende misdrijf bekend is geworden, en heeft met dit geld de aankoop van onroerend goed aan de [adres 2] in Almelo deels gefinancierd.
Hiermee heeft verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Verdachte heeft een schijnbaar legale herkomst aan de gelden verschaft en hiermee criminele opbrengsten aan het zicht van justitie onttrokken.
Voor de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van fraude/witwassen ten aanzien van een geldbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een taakstraf.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat uit het uittreksel justitiële documentatie van 27 november 2020 blijkt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat met oplegging van een taakstraf kan worden volstaan, te meer nu het bedrag dat bewezen wordt verklaard aanzienlijk lager is dan de oorspronkelijke verdenking. De rechtbank weegt ook mee dat de verdenking en de vervolging, met name de toepassing van dwangmiddelen zoals de doorzoeking op het woonadres en de beslaglegging op alle onroerende zaken, al aanzienlijke negatieve gevolgen heeft gehad in de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank is van oordeel dat, gelet hierop, thans kan worden volstaan met een taakstraf van 60 uren.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Gelet op de beperkte bewezenverklaring acht de rechtbank geen termen aanwezig om over te gaan tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen onroerende zaken. De rechtbank heft het strafrechtelijk beslag op.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
w
itwassen, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- heft het strafrechtelijk beslag op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Fiod, Belastingdienst, met nummer 0- OPV-001. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Hof Amsterdam 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.
3.DOC-001 (pag. 166 e.v.).
4.DOC-002 (pag. 172).
5.Pag. 203.
6.V-001-01 (pag. 140).
7.DOC-003 (pag. 173).
8.DOC-011 (pag. 187).
9.G-002-01 (pag. 161 e.v.).
10.G-002-02 (pag. 164 e.v.)
11.DOC-003 (pag. 173).
12.G-001-01 (pag. 158 e.v.)