Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] van 10 december 2019, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten (p. 71-90):
V: Wie is [medeverdachte 2] ?
A: Dat is een vriend van mij.
(…)
V: Wil je mij een precies vertellen wat er met die ruzie dan gebeurde?
A: Ik was dus onderweg naar huis, toen kwam ik thuis aan. Toen stonden 3 vrienden van
me mij op te wachten. Zij zeiden dat ik een tasje had van een vriend die nu vast zit. Maar
dat klopte niet, maar die had iemand anders al meegenomen naar ergens anders. En in dat
tasje zat dus best wel veel wiet en dus dat balletjespistool. Zij zeiden dat ik dat tasje had. Ik
zei dat die jongen: iemand anders, het tasje met daarin die wiet en dat balletjespistool had
meegenomen. Die had hij meegenomen naar een andere stad: niet Enschede. Ik weet niet
precies waarheen. Ik ken die jongen niet zo goed. Toen hadden zij die jongen opgebeld om te vragen of hij die wiet en dat balletjespistool had meegenomen, en die jongen zei toen "ja". Dat was dus het misverstand. Omdat hun dachten dat ik die balletjespistool had en die wiet. Maar dat was dus niet zo. Hun geloofden mij niet. Eerst gingen zij mij dus eerst slaan, omdat ze dachten dat ik het tasje had gestolen van die vriend die vast zat. Maar dat was dus niet zo.
V: Je zegt dat in dat tasje een balletjespistool zat en wiet. Hoe weet jij dat?
A: Omdat ik dat weet. Omdat ik wel weet wat er in dat tasje zat. Ik was die dag met die
vriend van mij: diegene die het heeft meegenomen naar een andere stad, de hele dag
samen. Ik zei eerst tegen hem, dat hij het mee moest nemen, omdat ik het niet bij mij ging
houden. Toen zei hij dat dat goed was, en toen had hij het meegenomen naar die andere
stad.
(…)
V: Je vertelde dat iedereen werd opgepakt en jij samen met die andere jongen over was.
V: Waarvoor werd iedereen opgepakt?
A: Twee jongens voor een straatroof en mijn broer voor iemand steken.
(…)
V: Begrijp ik dan goed dat op de dag dat 2 jongens werden aangehouden voor een
straatroof: jij met een andere jongen overbleef met het tasje met daarin het wiet en het
wapen?
A: Ja, we waren in het huis van die andere jongen. Die zei dat er sowieso door de politie
zou worden gezocht. Ik zei dat het niet mijn probleem was. Toen zei hij dat hij het mee zou
nemen, en toen zei ik: "Dat moet je doen".
V: Toen jij overbleef met die jongen en dat tasje: op de dag van de aanhouding van de
andere 2 jongens voor de straatroof. Wist jij op dat moment wat er in het tasje zat?
A: Ja, daarom wilde ik het niet bij mij houden
V: Zat het wapen op dat moment al in dat tasje of is het erin gedaan?
A: Nee, dat is erin gedaan. Nadat die jongens waren opgepakt, heeft die andere jongen het
wapen in die tas gedaan. Ik sliep, met die jongen die naar de andere stad ging, in het huis
van de jongen die was opgepakt. Toen werd die jongen opgepakt. Dat wapen was in het
huis van die jongen die was opgepakt. Ik dacht eerst dat die jongen het had meegenomen,
maar toen zei die vriend dat het wapen er nog lag.
V: Wie heeft dat wapen vast gehad? Jij of die andere jongen?
A: Die andere jongen.
(…)
V: Wie is [verdachte] ?
A: Een vriend van mij
V: Hoe ken jij [verdachte] ?
A: Via een andere vriend van mij die samen met [verdachte] opgesloten heeft gezeten in een
gesloten instelling
V: Waar woont [verdachte] ?
A: Dat weet ik niet.
V: Woont hij bij jou in de wijk?
A: Nee, in een andere stad
V: Wat is jouw contact met [verdachte] ?
A: Nadat ik ruzie met hun kreeg, kreeg ik ook ruzie met [verdachte] . Omdat ik boos was op
[verdachte] omdat hij dat niet had verteld. Daarna sprak ik hem helemaal niet meer
V: Je zegt: "Omdat ik boos was op [verdachte] omdat hij dat niet had verteld." Wat bedoel je
dan?
A: Dat hij niet tegen die jongens had gezegd dat hij het pistool had meegenomen en ik toen
door die jongens werd geslagen omdat zij dachten dat ik het pistool nog had.
V: Waar ontmoet jij [verdachte] ? (waar woont, slaapt, eet hij als hij hier in de omgeving is?)
A: Toen we nog geen ruzie hadden, hadden we afgesproken en zat ik op hem te wachten
op station Enschede
V: Hoe komt het dat [verdachte] naar jullie buurt komt als hij daar niet woont en met de trein
moet komen?
A: Om te chillen: omdat we elkaar al lang niet hadden gezien. Hij kwam eigenlijk niet eens
voor mij. Ik wachtte hem op samen met de jongen voor wie hij eigenlijk kwam.
(…)
A: Die 2 jongens die die overval hadden gedaan zeiden tegen mij dat ze best wel veel
drugs gingen stelen van iemand. Ze wilden zo snel mogelijk weer naar iemands huis gaan.
Ik zei toen dat ze via een gangetje moesten gaan. Ik wees hun de weg en toen zeiden ze
dat ik beter weg kon gaan. Ik denk dat zij toen die overval gingen doen, maar ik dacht dus
dat ze naar dat huis van iemand gingen. Daarna kwamen ze mij voorbij rennen. Zij gingen
toen een andere kant op dan ik.
V: Er is een camera voor die cafetaria waarop iemand staat met hetzelfde jasje aan als het
jasje dat jij nu bij je hebt. Dat ben jij dan?
A: Het enige wat ik heb gedaan is dat gangetje aangewezen en toen ben ik weer terug gelopen.
V: Waarom heb jij dat gangetje aangewezen dan?
A: Omdat ze drugs gingen stelen bij iemand in dat steegje. Ik wist niet dat ze zo roekeloos
zouden zijn.
V: Je zegt: "Ik wist niet dat ze zo roekeloos zouden zijn". Wat bedoel je daarmee?
A: Ik dacht dat hun drugs gingen stelen
V: Ik laat je een foto zien. Dat ben jij he?
A: Ja
V: Met dat jasje sta je ook op de camera
A: Nee.
V: Wie waren er nog meer bij toen jij dat steegje aan ging wijzen?
A: We waren met drieën.
V: In de cafetaria zijn er 2 naar binnen gegaan en 1 liep er voor langs. Als jij zegt dat je niet diegene bent, dan moeten jullie dus met 4 geweest zijn.
A: Nee, we waren met 3.
(…)
A: Ik was het wel op die camera, ik wilde naar de [supermarkt 1] gaan om wat te halen.
(…)
A: Het is allebei gebeurd. Achter elkaar aan. Die jongens wilden iemand van cocaïne
beroven in het steegje, daar heb ik de weg voor aangewezen, daarna was dat van de
[supermarkt 2] en dat ik mijn geld vergeten was. Ik was naar huis aan het lopen toen zij mij voorbij
renden.
(…)
A: hun zeiden tegen mij dat ze drugs gingen stelen. Ze zeiden dat het in het steegje naast
[cafetaria] was, maar dat ze niet wisten hoe ze daar van het begin naar het eind moesten
lopen. Ik zei toen dat ik dat wel wist en hun wel zou brengen
V: Hadden ze iets bij zich?
A: Ja, één iemand had een pistool bij zich. Een revolver. Dat heb ik gezien. En één iemand
had een koevoet bij zich en volgens mij ook nog een mes.
V: Was dat hetzelfde pistool als het balletjespistool?
A: Nee, dit was een andere. Dit was wel een echt pistool. Het was een Smith & Wesson.
Hun zeiden tegen mij dat het een Smith & Wesson was.
V: Hoe zag die koevoet eruit?
A: Gewoon zwart.
(…)
Ik vroeg hoe ze hem gingen beroven dan. En toen zei die jongen dat ze iemand gingen beroven van drugs en toen liet hij mij die koevoet zien en zei hij dat hij een mes bij zich had.
V: Wat is er gezegd over wat ze gingen doen?
A: Ze gingen een halve kilo cocaïne stelen.
V: Dus je bent [cafetaria] voorbij gelopen, omdat je naar de [supermarkt 1] wilde, je liep
terug omdat je geen geld had. Toen zag je die jongens nog in de steeg staan. Je bent zelf
doorgelopen en een stuk verder kwamen de jongens jou voorbij lopen?
A: Ja, die jongens zijn toen naar 0ikos gegaan: die kant op. En ik ging naar huis. Ik vroeg
wel waarom ze renden, maar ze reageerden niet. Daarna heb ik hun niet meer gezien, pas
een paar dagen later.
V: Hadden ze nog andere spullen bij zich?
A: Zoals?
V: Bijvoorbeeld om hun gezicht te bedekken?
A: Ja, een bivakmuts. Eén van hun had een bivakmuts, de andere niet. Ik heb die
bivakmuts gezien toen ze mij ook het pistool lieten zien
V: Hadden ze ook nog spullen bij zich waar ze de drugs in wilden doen?
A: Ja, volgens mij hadden ze een blauwachtig tasje bij zich.
A: Dan heeft mijn moeder het verkeerd begrepen, want ik weet zeker dat het een Versace-
tasje was dat die jongen die naar de andere stad is gegaan heeft meegenomen.
V: Heeft het tasje bij jou gelegen?
A: Ja, want die jongen met wie ik was, was eerst met mij samen bij mij thuis. Ik heb hem
toen naar het station gebracht en heeft hij dat tasje meegenomen. Hij had dat tasje toen
gewoon om. Dat tasje is dus wel op mijn kamer geweest, maar ik heb niet een tasje van
mijn kamer gehaald en aan die jongens gegeven die mij mishandelden. Die jongen die
naar de andere stad ging heeft het tasje de hele tijd bij zich gehouden: ik wilde het niet
aanraken. Ik wilde het helemaal niet in mijn huis hebben en mijn moeder wilde dat ook niet:
die vindt dat niet goed.