Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De vordering van de officier van justitie
2.De procedure
4.De beslissing
mr. V. Wolting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2021.
Rechtbank Overijssel
Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 08/760218-17. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, die een bedrag van € 45.243,54 aan wederrechtelijk verkregen voordeel wilde laten vaststellen en de veroordeelde de verplichting wilde opleggen tot betaling aan de Staat. De veroordeelde, bijgestaan door haar raadsvrouw J. Klomp, heeft op de openbare terechtzitting van 27 januari 2021 haar standpunt naar voren gebracht. De officier van justitie, mr. M. Hoekstra, stelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten en vorderde afwijzing van de ontnemingsvordering.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de beoordeling van de ontnemingsvordering concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de strafbare feiten waarvoor zij was veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie niet kon worden toegewezen en heeft deze dan ook afgewezen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. S.M. Milani, en de rechters mr. A.M.G. Ellenbroek en mr. V. Wolting. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 10 februari 2021, waarbij de jongste rechter en de griffier niet in de gelegenheid waren om het vonnis mede te ondertekenen.