1.4In de Basisregistratie personen staan op het adres [adres] te Almelo patiënten ingeschreven. In de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2017 hebben patiënten gemiddeld 201 dagen in de Brp ingeschreven gestaan:
Verblijf
Dagen
Weken
Maanden
Jaren
minimaal
43,0
6,14
1,413
0,1177
gemiddeld
201,7
28,82
6,627
0,5523
maximaal
443,0
63,29
14,555
1,2129
2. Partijen verschillen niet van mening over de hoogte van de WOZ-waarde. Evenmin is in geschil dat [naam 2] niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet en dat een OZB-aanslag voor het gebruik kan worden opgelegd. Wel is tussen hen in geschil of gedeelten van [naam 2] in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en daarom buiten aanmerking moeten worden gelaten bij het bepalen van de heffingsmaatstaf, een en ander als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet.
3. Eiseres heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de woondelenvrijstelling van artikel 220e van de Gemeentewet van toepassing is. Bij een gemiddelde verblijfsduur van meer dan 6 maanden is sprake van een duurzaam verblijf. De waarde van de gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen danwel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden bedraagt 38,43 % van de totale WOZ-waarde. De heffingsmaatstaf voor de OZB-aanslag gebruiker niet-woning dient dan ook met dit percentage te worden verlaagd.
4. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat voor toepassing van de woondelenvrijstelling geen aanleiding is, omdat zowel naar de aard als naar de duur van het verblijf geen sprake is van duurzaam verblijf.
5. In artikel 220e van de Gemeentewet is bepaald dat, in afwijking van artikel 220c, bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting bedoeld in artikel 220, onderdeel a, buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
6. Omdat eiseres een beroep doet op de woondelenvrijstelling, dient zij feiten te stellen en, bij betwisting door verweerder, te bewijzen waaruit volgt welke gedeelten van [naam 2] zaak als ‘in-hoofdzaak-woondelen’ zijn aan te merken.
7. In het arrest van 15 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1125) heeft de Hoge Raad uitgangspunten geformuleerd voor het als woondelen aanmerken van ruimten in een verzorgings- of verpleeghuis dat niet in zijn geheel als woning wordt aangemerkt: “3.3.2. (…)
Thans is aan de orde de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet, ingevolge welke bepaling voor een onroerende zaak die niet in zijn geheel als woning wordt aangemerkt geldt dat geen onroerendezaakbelasting ten aanzien van het gebruik wordt geheven over de waarde van gedeelten van die zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het criterium ‘in hoofdzaak’ brengt mee dat van zodanige gedeelten (hierna ook: ‘in-hoofdzaak-woondelen’) eveneens sprake is als de desbetreffende gedeelten tevens in zekere mate een andere functie hebben dan een woonfunctie dan wel volledige dienstbaarheid aan woondoeleinden; voldoende is dat die gedeelten in hoofdzaak, dat is voor ten minste 70 percent, tot woning dienen dan wel dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
3.3.3.
Zoals mede kan worden ontleend aan de conclusie van de Advocaat-Generaal, leidt het bepaalde in artikel 220e van de Gemeentewet ten aanzien van verzorgings- en verpleeghuizen in de praktijk tot velerlei problemen. Daarbij worden door feitenrechters verschillende benaderingen gekozen die niet enkel zijn terug te voeren op onderlinge verschillen tussen die verzorgings- en verpleeghuizen. De aldus ontstane problematiek, die door de regering al werd verwacht maar waarvoor in de wettelijke regeling geen voorziening is getroffen, vraagt om praktisch werkbare uitgangspunten die tot een uniforme rechtstoepassing leiden. De Hoge Raad zal in dit arrest dergelijke uitgangspunten formuleren met het oog op een aantal in de praktijk veel voorkomende problemen. Een zekere ruwheid is daarbij onvermijdelijk.
3.3.4.
Verzorgings- en verpleeghuizen kenmerken zich daardoor dat daarin mensen verblijven die vanwege hun behoefte aan verzorging en/of verpleging niet in hun oorspronkelijke woonomgeving kunnen blijven. Hun verblijf in een dergelijk tehuis heeft in het algemeen naar zijn aard geen tijdelijk karakter, en onderscheidt zich daarmee van een verblijf in een ziekenhuis. Het verblijf van duurzame aard in een verzorgings- of verpleeghuis heeft voor deze ‘bewoners’ daarmee het karakter van wonen. Dat komt mede tot uitdrukking doordat zij op dat adres in de gemeentelijke basisadministratie behoren te worden ingeschreven. De omstandigheid dat aan deze bewoners in het tehuis waar zij verblijven naar behoefte hulp, verzorging en verpleging wordt geboden en dat daartoe regels worden gesteld die hun handelingsvrijheid en privacy beperken, neemt niet weg dat het tehuis voor hen dezelfde functies vervult als een woning.
Van een dergelijk als wonen aan te merken verblijf van duurzame aard is echter geen sprake in geval van verblijf in een tehuis met het oog op kortdurende behandeling of dagbehandeling. Evenmin is daarvan sprake bij een zogenoemde hospice waarin terminale zorg wordt verleend aan personen met een levensverwachting van ten hoogste enkele maanden.”
8. Voor het antwoord op de vraag of in het onderhavige geval de woondelenvrijstelling van toepassing is, moet worden beoordeeld of de patiënten tijdens hun verblijf in [naam 2] wonen in de betekenis die van belang is voor de toepassing van die uitzondering.
9. Uit rechtsoverweging 3.3.4 van het hiervoor geciteerde arrest volgt dat het verblijf in een instelling het karakter heeft van wonen indien personen in die instelling verblijven vanwege hun behoefte aan zorg en niet in hun oorspronkelijke woonomgeving kunnen blijven, en hun verblijf (in het algemeen) naar zijn aard geen tijdelijk karakter heeft maar als duurzaam moet worden aangemerkt. Van een dergelijk als wonen aan te merken verblijf van duurzame aard is echter geen sprake in geval van verblijf in een instelling met het oog op kortdurende behandeling.
10. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de woondelenvrijstelling van toepassing is op het kliniekdeel, bestaande uit zes afdelingen met zit- en slaapkamers, sanitair, gemeenschappelijke huiskamers inclusief keukens en verkeersruimten.
Deze afdelingen/woongroepen bestaan uit vier doelgroepen: op de afdelingen 0A en 0B de HIC, op afdeling 1A de ouderen, op afdeling 1B de MIC en op de afdelingen 2A en 2B de FPA. Uit de door verweerder verstrekte informatie volgt dat patiënten gemiddeld meer dan zes maanden in de Basisregistratie personen (Brp) op het adres van Westerdok staan ingeschreven.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verblijf op de HIC en de MIC naar zijn aard geen duurzaam, maar een tijdelijk karakter. Blijkens informatie op de website van [eiseres] biedt de HIC kortdurende behandeling aan volwassenen, die door de aard van hun psychiatrische ziekte de bescherming van een gesloten afdeling nodig hebben. Over de MIC staat op de website van [eiseres] vermeld dat gestreefd wordt naar een opnameduur van maximaal zes weken en dat als de opname binnen de vermelde termijn niet toereikend is, gekeken wordt naar een vervolgbehandeling al dan niet binnen [eiseres] . De gemachtigde van eiseres heeft hierover ter zitting ook verklaard dat het verblijf op de HIC van kortere duur is. Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat van een als wonen aan te merken verblijf van duurzame aard geen sprake is. Het beroep van eiseres op de woondelenvrijstelling voor deze afdelingen kan dan ook niet slagen.
12. Dit is anders voor de afdelingen FPA en ouderen met psychische problemen. Ten aanzien van deze afdelingen heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het verblijf van de patiënten op deze afdelingen een langere duur heeft. Eiseres heeft er in dat verband op gewezen dat gemiddelde inschrijfduur in de Brp op het adres van [naam 2] gemiddeld meer dan zes maanden is. Verweerder heeft dit standpunt van eiseres ter zitting niet bestreden.
13. Met betrekking tot het standpunt van eiseres dat patiënten gemiddeld meer dan zes maanden in de Brp op het adres van [naam 2] staan ingeschreven, overweegt de rechtbank dat bij de toepassing van de Wet basisregistratie personen aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden dient te worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben. Ingeval iemand op meer dan één adres woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar het meest zal overnachten het woonadres en ingeval iemand niet op één of meer adressen woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten het woonadres. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2926). Een gemiddelde inschrijfduur van meer dan zes maanden in de Brp is een zekere indicatie dat het verblijf in [naam 2] het karakter heeft van wonen en geen tijdelijk, maar een zeker duurzaam karakter heeft. Daar doet niet aan af dat de patiënten op deze afdelingen hulp, verzorging en verpleging krijgen en dat het uiteindelijke doel is om patiënten in de samenleving te laten terugkeren. 14. Nu naar het oordeel van de rechtbank voor deze afdelingen sprake is van een verblijf van duurzame aard, is voor deze afdelingen de woondelenvrijstelling van toepassing. Op grond van het door eiseres bij haar beroepsgronden overgelegde overzicht van de oppervlakte per aangeduide ruimte in de onroerende zaak, komt de rechtbank voor afdeling 1A tot een oppervlakte van 517,12 m² en voor de afdelingen 2A en 2B tot een oppervlakte van 1.002,16 m². De totale oppervlakte die in de woondelenvrijstelling moet worden betrokken bedraagt aldus 1.519,28 m². Uitgaande van de totale vloeroppervlakte van de onroerende zaak volgens het taxatieverslag van 9.727 m², bedraagt de woondelenvrijstelling 15,62 %.
15. Op grond van vaste jurisprudentie dient ook de ondergrond van het gebouw en de onbebouwde grond te worden toegerekend naar rato van de verdeling van de waarde van de opstallen aan woondelen en niet-woondelen. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1125). 16. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de volgende verlagingen van de OZB-aanslag gebruiker niet-woning (waarbij voor de waarde van de grond is uitgegaan van de waarde van de grond bij niet-woning van € 511.980,-, zoals vermeld in het taxatieverslag voor het belastingjaar 2017):
Voor 2017:
WOZ-waarde € 26.532.000,-
Woondelenvrijstelling 15,62 % -/- € 4.144.298,-
15,62 % van de grondwaarde -/- € 79.971,-
------------------
Heffingsgrondslag OZB gebruiker € 22.307.731,-
OZB gebruiker: € 22.307.731 x 0,29 % = € 64.692,42
Voor 2018:
WOZ-waarde € 26.105.000,-
Woondelenvrijstelling 15,62 % -/- € 4.077.601,-
15,62 % van de grondwaarde -/- € 79.971,-
------------------
Heffingsgrondslag OZB gebruiker € 21.947.428,-
OZB gebruiker: € 21.947.428 x 0,3175 % = € 69.683,08
17. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal de uitspraken op bezwaar vernietigen voor zover deze zien op de hoogte van de OZB-aanslagen gebruiker niet-woning voor de onroerende zaak [adres] te Almelo en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door de OZB-aanslag gebruiker voor deze onroerende zaak voor het belastingjaar 2017 te verlagen naar € 64.692,42 en voor het belastingjaar 2018 te verlagen naar € 69.683,08.
18. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, zal de rechtbank verweerder opdragen om aan eiseres het door haar in beide beroepen betaalde griffierecht van in totaal
(2 x € 345,- =) € 690,- te vergoeden.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in bezwaar gemaakte kosten en in de in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.333,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, waarde per punt € 265,-, wegingsfactor 1; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 534,-, wegingsfactor 1). Omdat ten aanzien van de beroepen sprake is van samenhang, zal de rechtbank aan elk van de beroepen een bedrag van € 666,50 aan proceskostenvergoeding toerekenen.