ECLI:NL:RBOVE:2021:550

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
ak_ 21_170
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 9 februari 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, de eigenaar van een woning in Bentelo. De burgemeester van Hof van Twente had op 22 januari 2021 besloten om de woning voor drie maanden te sluiten op basis van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, omdat er een professionele hennepkwekerij was aangetroffen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft eerder op 25 januari 2021 een ordemaatregel getroffen, waarbij het bestreden besluit werd geschorst totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening was beslist.

Tijdens de zitting op 5 februari 2021 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren toegelicht. De burgemeester werd vertegenwoordigd door L. Müller en M. Bussink-Nijmeijer. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester terecht bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de overtredingen van de Opiumwet. Verzoeker heeft aangevoerd dat de sluiting onredelijk was, vooral in het licht van de coronamaatregelen en de impact daarvan op zijn gezin.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de sluiting in overeenstemming was met het Damoclesbeleid en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van dit beleid rechtvaardigden. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de schorsing van het bestreden besluit is opgeheven. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/170
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. R.J.H. van der Wal,
en

de burgemeester van Hof van Twente, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning op het perceel [adres] te Bentelo (hierna: de woning) met ingang van 26 januari 2021 voor de duur van drie maanden te sluiten en gesloten te houden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 25 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. Müller en M. Bussink-Nijmeijer.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Feiten
2. Verzoeker is eigenaar van de woning. Hij woont daar samen met zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen (16 en 15 jaar).
Juridisch kader
3. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Cannabis (hennep) staat vermeld op lijst II (softdrugs).
4. Ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid heeft verweerder beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het “Damoclesbeleid 2020” (hierna: het Damoclesbeleid). Dit beleid is op 14 januari 2020 in werking getreden.
Artikel 3, aanhef en onder 2, van het Damoclesbeleid bepaalt dat de burgemeester op de hierna vermelde wijze op handel in softdrugs in woningen reageert:
a. Bij een eerste overtreding van de Opiumwet volgt in beginsel sluiting van de woning voor een periode van 3 respectievelijk 6 maanden.
b. Bij een tweede overtreding alsmede elke volgende overtreding binnen 5 jaar na de vorige overtreding wordt de woning gesloten voor een dan te bepalen periode.
Artikel 5 van het Damoclesbeleid bepaalt dat bij de beoordeling om tot sluiting over te gaan bij woningen en lokalen en/of daarbij behorende erven in ieder geval de volgende omstandigheden worden betrokken:
1. toeloop van leveranciers en kopers van drugs of voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet naar de woning of het lokaal;
2. gevaar voor de openbare orde, de veiligheid en de gezondheid als gevolg van de drugshandel of de voorbereidingshandelingen;
3. de straat of buurt waarin de drugshandel of de voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden, de aanwezigheid van actuele drugsgerelateerde activiteiten of link met het criminele circuit;
4. de mate van verwijtbaarheid bij de eigenaar/verhuurder van de woning of het lokaal om de drugshandel of de voorbereidingshandelingen te beëindigen en te voorkomen.
Artikel 7 van het Damoclesbeleid is getiteld ‘afwijkingsbevoegdheid en hardheidsclausule’ en bepaalt dat de burgemeester gemotiveerd kan afwijken van zijn Damoclesbeleid.
Besluitvorming
5. In het kader van de veiligheid (project Dali) heeft de netbeheerder Enexis een netmeting geplaatst. De meting is verricht in de periode van 6 tot 11 november 2020. Op deze netmeting waren zeven percelen aangesloten. Op basis van de uitkomsten van deze meting, waaruit volgde dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een hennepkwekerij zou zitten op een van deze zeven percelen, heeft de politie nader onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat op het perceel [adres] vermoedelijk hennep werd geteeld. Op 26 november 2010 is de woning door de politie doorzocht. In de woning werd in een aangebouwde grote schuur een bedrijfsmatige professioneel ingerichte hennepkwekerij aangetroffen. Op de eerste verdieping van deze aangebouwde schuur werden 382 hennepplanten van ongeveer 5 weken oud aangetroffen. Er waren indicatoren voor tenminste één eerdere oogst van hennepplanten.
De politie heeft vervolgens op 30 november 2020 een bestuurlijke rapportage opgesteld. In de bestuurlijke rapportage is onder meer verwezen naar de omvang van de teelt van hennepplanten die de hoeveelheid voor eigen gebruik (maximaal 5 planten) ruimschoots overschrijdt, de diefstal van stroom en (algemene) overwegingen over verstoringen van de openbare orde en aantasting van het woon- en leefklimaat.
In de bestuurlijke rapportage wordt verweerder geadviseerd een bestuurlijke maatregel toe te passen om herhaling te voorkomen.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd om de woning (met ingang van 26 januari 2020) voor een periode van drie maanden te sluiten en gesloten te houden. Aan dit besluit heeft verweerder voornoemde bestuurlijke rapportage ten grondslag gelegd.
Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
Bevoegdheid
7. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker in strijd met een of meerdere bepalingen van de Opiumwet heeft gehandeld en dat de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten niet bestemd is voor eigen gebruik maar bestemd is voor de handel in softdrugs, zodat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de woning gedurende drie maanden te sluiten en gesloten te houden.
De rechtbank onderschrijft deze gedeelde standpunten.
Gebruikmaking van de bevoegdheid
8. Verzoeker stelt dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot sluiten en gesloten houden van de woning voor een periode van drie maanden.
In dat kader heeft verzoeker ten eerste aangevoerd dat verweerder niet is ingegaan op wat hij in zijn zienswijze met betrekking tot de artikelen 5 en 7 van het Damoclesbeleid heeft aangevoerd. Het bestreden besluit heeft dan ook een motiveringsgebrek.
Ten tweede heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb, had kunnen afwijken van het Damoclesbeleid.
Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker aangevoerd dat de omstandigheden die verweerder op grond van artikel 5 van het Damoclesbeleid bij zijn afweging moet betrekken, zich in deze zaak niet voordoen. Zo is er geen toeloop van leveranciers/kopers (en bevat de bestuurlijke rapportage geen contra-indicatie), is er geen gevaar voor de openbare orde, de veiligheid en de gezondheid (onder meer omdat de hennepkwekerij ondertussen door de politie is ontmanteld), zijn er geen openbare orde-delicten geweest die hun weerslag zouden kunnen hebben op de woon- en leefomgeving en is hij verminderd verwijtbaar omdat zijn handelen is ingegeven door financiële problemen vanwege de coronacrisis.
Verder heeft verzoeker aangevoerd dat er andere omstandigheden zijn die verweerder in zijn afweging had moeten betrekken. Dat betreft de lockdown in verband met het coronavirus, de hiermee gepaard gaande maatregelen en de recent ingestelde avondklok. Hierdoor kan er niet tijdelijk bij familie worden ingetrokken. Het verblijven in een hotel is geen optie omdat hotels geen eten en drinken mogen serveren. Daarnaast zijn er twee minderjarige kinderen die gebruik maken van de in de woning aanwezige computers om onderwijs te volgen. Ook moet rekening worden gehouden met de eventuele langere reisafstand voor de echtgenote van verzoeker, die in de zorg werkt, en voor de twee kinderen, als deze weer naar school mogen. Deze omstandigheden, veroorzaakt door de coronacrisis, zijn logischerwijs niet verdisconteerd in het Damoclesbeleid maar die kunnen reden zijn voor het toepassen van de hardheidsclausule.
9. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende.
9.1.
De bevoegdheid tot het sluiten van een woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
9.2.
Volgens het Damoclesbeleid wordt een woning in beginsel voor een periode van drie respectievelijk zes maanden gesloten bij een eerste overtreding van de Opiumwet.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de onderhavige woningsluiting voor de duur van drie maanden in overeenstemming is met het Damoclesbeleid. Er is immers sprake van een eerste overtreding van de Opiumwet.
In het bestreden besluit is niet expliciet ingegaan op zowel de in artikel 5 van het Damoclesbeleid neergelegde omstandigheden als de hardheidsclausule (neergelegd in artikel 7 van het Damoclesbeleid), wat door verweerder ter zitting is erkend. Dit betreft een motiveringsgebrek dat kan worden hersteld in de nog te nemen beslissing op bezwaar. Omdat herstel van het motiveringsgebrek mogelijk is, ziet de voorzieningenrechter daarin geen aanleiding om het bestreden besluit thans te schorsen.
9.3.
Dat de last tot sluiting in overeenstemming is met het Damoclesbeleid, betekent nog niet zonder meer dat verweerder in deze zaak tot sluiting van de woning heeft kunnen besluiten. Immers, op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig het eigen beleid, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Verweerder moet alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Bij deze beoordeling is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van het pand evenredig is. De rechtbank verwijst hierbij naar de (overzichts)uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
10. Ten aanzien van de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning voor een periode van drie maanden noodzakelijk is, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
10.1.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat toepassing van bestuursdwang in een geval als onderhavige er niet alleen toe strekt overtredingen van de Opiumwet te beëindigen maar ook om die te voorkomen. Dat de hennepkwekerij ten tijde van het opleggen van de last reeds door de politie was ontmanteld, leidt daarom niet tot het oordeel dat de last tot sluiting reeds daarom niet mocht worden opgelegd. Als voorbeeld verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:294.
10.2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aangetroffen hoeveelheid drugs op zichzelf al voldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat er sprake was van een situatie waarin redelijkerwijs verondersteld kon worden dat de openbare orde en veiligheid in de omgeving van de woning ernstig in het geding waren. Reeds het gegeven van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten impliceert dat die hennep te zijner tijd had moeten worden afgevoerd, waardoor in de omgeving van de woning sprake zal zijn geweest van illegale en criminele activiteiten, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd dat de stelling van verzoeker - dat niet is gebleken dat de openbare orde was verstoord, het woon- en leefklimaat niet is aangetast en niet is gebleken van overlast - geen bijzondere omstandigheid oplevert op grond waarvan van sluiting had moeten worden afgezien en had moeten worden volstaan met een waarschuwing. De voorzieningenrechter zoekt voor dit oordeel aansluiting bij de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:627. De voorzieningenrechter merkt hierbij nog op dat, anders dan in de zaak die heeft geresulteerd in laatstgenoemde Afdelingsuitspraak, er in de thans voorliggende zaak wel eerder is geoogst.
10.3.
De voorzieningenrechter voegt hieraan toe dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de hiervoor reeds genoemde uitspraak van 28 augustus 2019) het uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken.
Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om de woning te sluiten minder groot kan maken. In deze zaak acht de voorzieningenrechter, gelet op de bedrijfsmatige en professioneel ingerichte hennepkwekerij, inclusief de daarvoor benodigde attributen, de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten en de eerdere oogst, die verzoeker heeft toegegeven, het aannemelijk dat er wel sprake is geweest van een ‘loop’ naar de woning, nu het opzetten en exploiteren van de hennepplantage, evenals de aflevering van het eindproduct, medewerking vergt van personen die behoren tot het drugscircuit.
10.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat sluiting van de woning gedurende drie maanden noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
11. Ten aanzien van de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning voor een periode van drie maanden evenredig is, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
11.1.
Inherent aan de sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is volgens de jurisprudentie van de Afdeling op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dit is anders als de bewoner een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld vanwege medische redenen. Daarvan is in deze zaak niets gebleken.
11.2.
De voorzieningenrechter houdt er rekening mee dat door de uitbraak van het coronavirus en de op dit moment van kracht zijnde beperkende maatregelen, iedereen geacht wordt zoveel mogelijk thuis te blijven om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Onder deze omstandigheden is het dus van nog meer belang dan anders om over eigen woonruimte te kunnen beschikken. Dit speelt met name als betrokkenen behoren tot de risicogroepen. Uit de stukken blijkt evenwel niet dat verzoeker, zijn echtgenote of zijn kinderen behoren tot deze risicogroepen.
Uit de stukken blijkt daarentegen wel dat verzoeker een oplossing heeft gevonden voor de huisvesting van zijn twee minderjarige kinderen. Verzoeker (of zijn echtgenote) heeft mondeling meegedeeld dat de twee kinderen bij familie kunnen worden ondergebracht, zo staat verwoord in het bestreden besluit. Dit is ter zitting desgevraagd door verzoeker erkend. Dat de twee kinderen, vanwege de meest recente aanscherping van de corona-maatregelen, niet bij elkaar kunnen blijven maar worden ‘opgesplitst’ over twee huizen van familieleden, doet er niet aan af dat voor deze minderjarigen een oplossing is gevonden.
11.3.
Dat het verblijven in een hotel geen optie zou zijn omdat hotels geen eten en drinken mogen serveren, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter eenvoudig worden ondervangen door eten te laten bezorgen door restaurants. Ook kan er eten en drinken worden gekocht bij supermarkten. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit gewezen op de mogelijkheid van het tijdelijk wonen in een vakantiewoning indien tijdelijk onderdak bij vrienden/familie niet mogelijk is. Ook kan tijdelijk een andere woning worden gehuurd. De reisafstand tot de werkplek van de echtgenote van verzoeker kan worden beperkt door een verblijfslocatie te zoeken die niet op erg grote afstand van die werkplek ligt.
Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij heeft geprobeerd om een recreatiewoning te huren voor permanente bewoning en dat hij hierin niet is geslaagd. Ook is het hem niet gelukt om een huurwoning te vinden.
De voorzieningenrechter overweegt hierover dat verzoeker zijn vergeefse pogingen om vervangende woonruimte te vinden niet heeft geconcretiseerd of onderbouwd. Ook heeft verweerder ter zitting desgevraagd meegedeeld dat er voldoende mogelijkheden zijn om een recreatiewoning voor een bepaalde (tijdelijke) periode te bewonen, dat er voldoende beschikbare huurwoningen binnen de gemeente voorhanden zijn en dat verweerder desgewenst noodopvang kan bieden.
11.4.
Verweerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden in deze zaak door de woning niet voor de maximale termijn van zes maanden te sluiten maar voor een termijn van ‘slechts’ drie maanden.
11.5.
Gelet op vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het sluiten en gesloten houden van de woning voor een periode van drie maanden niet onevenredig is.
12. Samenvattend oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de woning gedurende drie maanden te sluiten en dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
De voorzieningenrechter verwacht dat de last tot sluiting, mits nader gemotiveerd, in bezwaar kan worden gehandhaafd. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen.
13. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af.
14. Voor de volledigheid merkt de voorzieningenrechter op dat met deze uitspraak de schorsing van het bestreden besluit, zoals uitgesproken in de uitspraak van 25 januari 2021, komt te vervallen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Lever, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.