4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 april 2020 is verdachte geobserveerd door de politie. Door de verbalisanten werd geconstateerd dat verdachte rondreed in een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1]. Er was sprake van meerdere ontmoetingen van enkele minuten in en vanuit auto’s met verschillende personen. Datzelfde beeld werd waargenomen tijdens een observatie op
25 april 2020, toen verdachte in een Volkswagen Golf reed met het kenteken [kenteken 8]. Verdachte werd opnieuw geobserveerd op 22 en 23 oktober 2020. Ook tijdens die observaties werden meerdere korte ontmoetingen tussen verdachte en verschillende anderen vanuit en rondom auto’s waargenomen. Ook op 10 december 2020 werd verdachte geobserveerd en opnieuw kwam hetzelfde beeld naar voren. Op diezelfde dag werd de woning van verdachte doorzocht. Tijdens de doorzoeking werden een hoeveelheid van ongeveer 56 gram cocaïne, een duizendtal gripzakjes en een aantal stapels bankbiljetten en een hoeveelheid muntgeld aangetroffen.
De politie heeft naar aanleiding van de genoemde observaties meerdere getuigen gehoord. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 25 april 2020 en nadien in de zomer van 2020 nog een keer of vijf cocaïne van verdachte heeft gekocht voor € 50,-- per gram. Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij drie of vier keer cocaïne kocht van verdachte, ook voor € 50,-- per gram. Zij verklaarde dat zij ongeveer tweeëneenhalf jaar geleden voor het eerst cocaïne van verdachte kocht en dat in april 2020 de laatste keer was dat zij cocaïne bij verdachte kocht.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de 56 gram cocaïne, die op 10 december 2020 in zijn woning werd aangetroffen, van hem was. Deze cocaïne was voor eigen gebruik en werd door hem gedeeld met vrienden. Verdachte heeft voorts verklaard dat getuige [getuige 1] nooit cocaïne van hem heeft gekocht, maar dat hij wel samen met haar cocaïne heeft gebruikt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij eind 2019 voor het eerst cocaïne heeft gebruikt en dat hij daaraan verslaafd raakte. Vanaf 2020 verstrekte hij ook wel cocaïne aan anderen, waaronder aan [naam 1] in januari 2020. Hij heeft ontkend dat hij [getuige 1] en [getuige 2] cocaïne heeft verkocht en stelt dat het enkel om wiet ging. De gripzakjes die in de woning werden aangetroffen, zijn van zijn vrouw. Zij heeft een bedrijf in kinderkleding en zij gebruikte de gripzakjes om extra knoopjes in te doen en bij de kleding te leveren. Het contante geld dat in de woning werd aangetroffen was geld van het bedrijf van zijn vrouw. Zij stond nog wel eens op markten en er werd daar contant betaald voor de kinderkleding die zij verkocht.
De echtgenote van verdachte, mevrouw [naam 2], heeft bij de politie niet willen verklaren en heeft zich beroepen op haar verschoningsrecht/zwijgrecht.
Overwegingen en conclusies
Tijdens observaties op verschillende momenten in 2020 zijn door de politie meerdere korte contactmomenten waargenomen tussen verdachte en verschillende personen op openbare plekken in en vanuit auto’s, deze contactmomenten zijn typerend voor het dealen van drugs. Zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 2] hebben verklaard meerdere malen cocaïne van verdachte te hebben gekocht en hebben daarbij allebei verklaard dat zij de cocaïne voor € 50,-- per gram kochten. Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf 2020 cocaïne aan anderen verstrekte, waaronder in januari 2020 aan [naam 1]. Daarnaast werd een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en een groot aantal gripzakjes en een bedrag van € 4.450,66 aan contant geld in de woning van verdachte aangetroffen.
De lezing van verdachte ten aanzien van de gripzakjes en het contante geld vindt geen steun in het dossier. Verdachte’s echtgenote heeft over de gripzakjes en het contante geld niet willen verklaren bij de politie, zodat ook hierin geen ondersteuning kan worden gevonden. De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de gripzakjes en het contant aangetroffen geld, gezien het vorenstaande, dan ook niet aannemelijk.
Uit de verklaringen van de getuigen en van verdachte zelf, bezien in samenhang met de resultaten van de observaties van de politie en de goederen die in de woning van verdachte werden aangetroffen, leidt de rechtbank af dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van de pleegperiode
Hoewel de rechtbank aanwijzingen ziet die doen vermoeden dat verdachte zich langere tijd schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, vervoeren en verstrekken van cocaïne, acht zij niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ook vóór januari 2020 schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs. De rechtbank beperkt, met het oog op het bovenstaande, de bewezen verklaarde periode tot de periode van 1 januari 2020 tot en met
10 december 2020.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Uit het politieonderzoek is gebleken dat verdachte en zijn vrouw in de ten laste gelegde periode een groot aantal auto’s op hun naam hebben gehad. Het gaat om de volgende voertuigen:
- Volkswagen Golf ([kenteken 2]);
- BMW X4 ([kenteken 5]);
- Volkswagen Golf ([kenteken 3]);
- Mercedes-Benz ([kenteken 6]);
- Mercedes-Benz C250D ([kenteken 7]);
- Volkswagen Golf ([kenteken 1]);
- Audi A3 ([kenteken 4]).
Naar aanleiding van de informatie en de stukken die de politie van verdachte ontving is een kasopstelling over de periode van 16 oktober 2019 tot 1 juli 2020 gemaakt. Daaruit kan het volgende worden afgeleid.
Verdachte heeft in de periode van 16 oktober 2019 tot 1 juli 2020 een aantal auto’s aangekocht. De betalingen daarvan werden telkens contant verricht. In totaal heeft verdachte in de genoemde periode voor een totaalbedrag van € 117.500,-- aan auto’s aangekocht. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 10 december 2020 zijn voorts een E-bike van het merk Gazelle en twee Rolex horloges aangetroffen. Uit de aangetroffen administratie bleek dat een geldbedrag van € 3.000,-- contant werd gestort en dat de Iphone 12 van verdachte, de keuken in de woning en een betaling aan [bedrijf 1] contant werden voldaan. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 20.549,--.
Van de bankrekening van verdachte werd in de periode van 2 augustus 2019 tot 3 augustus 2020 een aantal contante bedragen opgenomen bij geldautomaten. Het betreft een totaalbedrag van € 24.750,--. Voorts is gebleken dat verdachte de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] aan zijn broertje heeft verkocht voor € 20.000,--. Daarvan heeft verdachte volgens zijn eigen verklaring een bedrag van € 10.000,-- contant ontvangen.
Uit het bovenstaande leidt de politie af dat een totaalbedrag van:
€ 117.500,--
€ 20.549,-- +
€ 24.750,-- -/-
€ 10.000,-- -/-
€ 103.299,--
niet is te herleiden naar legale inkomsten van verdachte.
Verdachte is meerdere malen door de politie verhoord. Tijdens die verhoren heeft hij verklaard dat hij € 1.943,-- per maand verdiende met zijn werk bij [bedrijf 2]. Verder heeft hij inkomsten gehad uit de contante giften die hij en zijn vrouw ontvingen tijdens hun bruiloft in 2014, uit een schenking van zijn moeder van 2,5 jaar geleden en uit een lening van zijn werkgever van € 40.000,-- in 2017. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij vanaf 2019 inkomsten heeft vergaard met de handel in auto’s en vanaf 2020 ook met de verhuur van auto’s. Dat deed hij zowel via een bemiddelaar als in eigen beheer. Het contante geld dat verdachte met de verhuur verdiende, gaf hij uit aan voertuigen, die hij vervolgens weer verkocht. Nagenoeg alle bedragen die met de verhuur en de handel in auto’s gemoeid waren, werden contant ontvangen en betaald. Wat hij daarmee verdiende en bij wie hij welke auto kocht, heeft verdachte niet bijgehouden. Verdachte heeft voorts verklaard dat zijn IPhone en de keuken in zijn woning contant werden betaald.
Verdachte heeft, middels zijn raadsman, een nadere toelichting gegeven en stukken overgelegd om de verklaring over de legale herkomst van de inkomsten van verdachte nader te onderbouwen. Volgens de toelichting heeft verdachte van de bruidsschat die hij en zijn vrouw ontvingen tijdens hun bruiloft in 2014 de twee in beslag genomen Rolex horloges aangeschaft. Verdachte ontving van een verhuurbemiddelaar wekelijks, dan wel maandelijks een contant bedrag voor de verhuur van auto’s. Daarnaast verhuurde verdachte volgens de toelichting ook auto’s in eigen beheer voor € 100,-- per dag. Het geleende bedrag van
€ 40.000,-- ontving hij contant. Volgens de toelichting blijkt uit de overgelegde bankafschriften dat verdachte een schenking van in totaal € 17.000,-- van zijn moeder ontving, dat hij verzekeringsgeld heeft ontvangen ten bedrage van € 16.500,--, dat hij de BPM van de door hem verkochte BMW X4 ten bedrage van € 11.500,-- ontving en dat hij een bedrag van € 10.000,-- ontving vanwege de verkoop van de Audi van zijn echtgenote. De bedragen die hij op zijn rekening ontving, heeft verdachte grotendeels gepind en gebruikt voor de aanschaf van voertuigen, aldus de raadsman.
De werkgever van verdachte, [naam 3], heeft verklaard dat verdachte samen met zijn vrouw een lening van € 40.000,-- bij hem persoonlijk heeft afgesloten. De lening heeft een einddatum van 2027 met een rentepercentage van 5% en er is nog niets afbetaald. De getuige heeft verklaard dat hij zijn geld heeft uitgeleend, omdat het voor hem niet veilig voelde om zoveel geld thuis te hebben liggen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de contante uitgaven zoals die in het proces-verbaal zijn weergegeven kloppen, maar dat alle bedragen een legale herkomst hebben. Verdachte heeft in eerste instantie, net als bij de politie, verklaard dat hij in 2019 begon met de handel in auto’s. Daar is hij later ter zitting op teruggekomen, door te verklaren dat hij vanaf in 2017 al in auto’s handelde en dat met de bedragen die hij daarmee verdiende de inkomsten kunnen worden verklaard.
Overwegingen en conclusies
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag en/of de voorwerpen waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, als er geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De rechtbank zal allereerst moeten vaststellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet leidt tot de conclusie dat direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is. Gelet daarop zal het hiervoor besproken toetsingskader worden toegepast.
Toepassing toetsingskader
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier op basis van het proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2021 zonder meer een vermoeden van witwassen blijkt. De herkomst van de contante uitgaven kan niet worden herleid naar legale bronnen van inkomsten.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaring van verdachte aangaande de herkomst van de contante bedragen waarmee hij de auto’s, de horloges, de e-bike en de keuken heeft gefinancierd, onvoldoende concreet en niet voldoende verifieerbaar is. Uit de verklaringen en de stukken van verdachte blijkt niet hoeveel geld de bruidsschat bevatte en blijkt evenmin dat de contante uitgaven te verklaren zijn door de inkomsten uit handel in auto’s en de verhuur daarvan. Daarvan werd, op enkele facturen na, geen administratie bijgehouden. De verklaring die verdachte ter terechtzitting in tweede instantie heeft afgelegd over de startdatum van de handel in auto’s wordt niet door bewijs ondersteund. Bovendien heeft verdachte bij de politie op verschillende momenten verklaard dat hij pas in 2019 begonnen is met de handel in auto’s. Dat heeft hij bovendien aanvankelijk herhaald tijdens het onderzoek ter terechtzitting. De verklaring van verdachte over de herkomst van de inkomsten is niet concreet en niet voldoende verifieerbaar en acht de rechtbank, mede in het licht van de eerdere andersluidende verklaringen van verdachte, hoogst onwaarschijnlijk.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
Gelet op de frequentie, duur en omvang van het witwassen en het daaruit voortvloeiende structurele karakter van de contante geldstromen acht de rechtbank bewezen dat verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Uit het dossier blijkt dat een contant geldbedrag van € 4.550,66 in bundeltjes in de woning van verdachte, zowel in de keuken als in de bijkeuken, is gevonden.
Verdachte heeft verklaard dat het contante geldbedrag van € 4.550,66 dat in zijn woning werd aangetroffen van zijn echtgenote was. Zij zou dat geld hebben verdiend met haar bedrijf, gespecialiseerd in de verkoop van kinderkleding. Verdachte’s echtgenote heeft over dit contante geldbedrag bij de politie geen verklaring af willen leggen. De rechtbank stelt de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde, nu deze op geen enkele wijze wordt ondersteund. Gelet op de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 en de wijze waarop het contante geld in de woning van verdachte is aangetroffen is de rechtbank van oordeel dat dit geld afkomstig is uit de handel in harddrugs van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat dit geldbedrag afkomstig was uit enig eigen misdrijf.