4.3Het oordeel van de rechtbank
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De feiten en omstandigheden
Dit juridisch kader toepassend op deze zaak, stelt de rechtbank op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting het volgende vast.
Op 24 februari 2020, omstreeks 13:30 uur vond op de Deldenerstraat, gelegen in de bebouwde kom van Hengelo (O), een verkeersongeval plaats waarbij verdachte als bestuurder van een personenauto en twee personen in twee andere personenauto’s betrokken waren. Als gevolg hiervan heeft de bestuurster van één van de personenauto’s, [slachtoffer] , letsel bekomen. Verdachte is door het verkeersongeval niet gewond geraakt.
Verdachte reed over de Deldenerstraat in zijn personenauto. Een rechte weg waar een maximum snelheid van 50 km/u geldt. Tijdens het rijden hield verdachte zijn mobiele telefoon vast en werd hij afgeleid door het gebruik van zijn mobiele telefoon. Hierdoor keek verdachte niet op de weg waardoor hij niet zag dat een personenauto voor hem stil stond op de weg. Verdachte botste vervolgens zonder te remmen tegen de achterzijde van de stilstaande personenauto die daardoor tegen de daarvoor stilstaande personenauto botste, van welke laatste auto [slachtoffer] bestuurster was.
Uit de verklaring van getuige [slachtoffer] volgt dat zij achter een bestelauto reed en moest afremmen omdat de bestelauto links af moest slaan. Toen getuige [slachtoffer] stil stond stopte een andere personenauto met voldoende afstand achter haar. Vervolgens hoorde getuige [slachtoffer] een harde knal van een botsing en is zij even buiten bewustzijn geweest. Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] volgt dat zij is afgeremd voor het verkeer dat voor haar stil stond. Op het moment dat getuige [getuige 1] tot stilstand kwam werd zij door verdachte van achteren aangereden. Dat ging met kracht waardoor haar personenauto doorschoot en tegen de personenauto die voor haar stil stond botste. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat zij op haar snorscooter reed en werd ingehaald door verdachte. In de verte, op een afstand van ongeveer 100 meter, zag getuige [getuige 2] dat er twee auto’s achter elkaar stil stonden. Vervolgens zag getuige [getuige 2] dat verdachte op de achterste auto botste die daardoor botste op de daarvoor stilstaande auto.
Verdachte heeft de op hem rustende plicht om de verkeersregels na te leven geschonden door tijdens het rijden zijn mobiele telefoon te gebruiken, in onvoldoende mate te letten en te blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte en het zich daarop bevindend verkeer en door niet de snelheid van de door hem bestuurde personenauto zodanig te regelen dat hij in staat was de personenauto tijdig tot stilstand te brengen, waardoor hij in aanrijding is gekomen met een stilstaande personenauto.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen. Bovendien komen de verklaringen op wezenlijke onderdelen overeen. Deze verklaringen zijn voldoende geloofwaardig en daarom bruikbaar voor het bewijs.
Verdachte heeft tijdens het rijden zijn mobiele telefoon gebruikt waardoor hij gedurende enige tijd zijn aandacht niet op de weg en bij de zich daarop bevindende personenauto’s, die kennelijk al langere tijd stil stonden, heeft gehad. Dat volgt ook uit de verklaring van getuige [getuige 2] dat zij, nadat verdachte haar met aanzienlijke snelheid passeerde, al van een grote afstand zag dat twee auto’s achter elkaar op dezelfde rijstrook op de weg stil stonden.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit reeds dat verdachte door het telefoongebruik tijdens het rijden niet slechts gedurende één moment van onoplettendheid, maar gedurende langere tijd in onvoldoende mate heeft gelet op het voor hem bevindende verkeer en onvoldoende heeft geanticipeerd op het zich op de weg bevindende verkeer en niet de snelheid van zijn auto zodanig heeft geregeld om, mocht dat nodig zijn, zijn auto tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was. Verdachte is vervolgens zonder te remmen met een behoorlijke snelheid tegen een voor hem op die weg stilstaande personenauto gebotst, die daardoor tegen een daarvoor stilstaande personenauto is aangereden. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank niet de bijzondere zorgplicht in acht genomen die van een verkeersdeelnemer in deze situatie mag worden verwacht. Zijn handelen was zeer gevaar zettend. Dit gevaar heeft zich vervolgens verwezenlijkt: de personenauto waarin het slachtoffer reed werd aangereden.
Het geheel aan gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden overziende, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van een zeer hoge mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen merkt de rechtbank het rijgedrag van verdachte, in de hiervoor geschetste feitelijke situatie, aan als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam.
Het letsel dat door het slachtoffer is opgelopen, is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijk ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het slachtoffer heeft meerdere kneuzingen aan de nek en rug en licht traumatisch schedel en/of hersenletsel opgelopen, en heeft na het ongeval nog enige tijd nekklachten ondervonden en onder behandeling gestaan bij een fysiotherapeut en cesartherapie gehad als gevolg van de aanrijding.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het deel van de tenlastelegging “terwijl de voorruit van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk Alfa Romeo) beslagen was en/of” zal verdachte worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.