ECLI:NL:RBOVE:2021:5030

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
08-996036-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van een vennootschap met achterhouden van administratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van de failliet verklaarde vennootschap [bedrijf 1] B.V. is beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte werd verweten dat hij opzettelijk de administratie van de vennootschap niet ter beschikking heeft gesteld aan de curator, mr. P. Trip, tijdens het faillissement dat op 29 november 2016 was uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks herhaalde verzoeken van de curator, niet de volledige administratie heeft overlegd, waaronder jaarcijfers en belastingaangiften. De verdachte heeft aangevoerd dat hij de administratie had overgedragen aan een andere vennootschap, [bedrijf 3] Ltd., en dat hij niet meer als bestuurder kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen rechtsgeldige overdracht van de aandelen heeft plaatsgevonden en dat de verdachte feitelijk bestuurder is gebleven. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk niet verstrekken van de benodigde informatie aan de curator en het geven van onvolledige inlichtingen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de schuldeisers van de failliet verklaarde vennootschap.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996036-19 (P)
Datum vonnis: 12 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Ruige, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1
In de periode van 29 november 2016 tot en met 22 augustus 2018 als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. samen met een ander, tijdens het faillissement van de vennootschap,
 opzettelijk niet terstond de administratie van die vennootschap aan de curator heeft verstrekt, en/of
 opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren en/of bewaren van de administratie, waardoor de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt, door (telkens) niet de volledige administratie aan de curator te overleggen.
2.
In de periode van 29 november 2016 tot en met 22 augustus 2018, samen met een ander, als degene die - als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. - wettelijk verplicht was om in het faillissement van die BV inlichtingen te verstrekken, heeft geweigerd om aan de curator de vereiste inlichtingen te verschaffen en/of opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft gegeven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 november 2016 tot en met 22 augustus 2018 te Elspeet, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als (één van de) bestuurder(s) van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] B.V. welke
rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Gelderland op 29 november 2016 in staat van faillissement is verklaard [DOC-017, p. 518],
- tijdens het faillissement van voornoemde [bedrijf 1] B.V.,
desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en/of bewaarde administratie en/of de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt,
en/of
opzettelijk niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt,
immers, heeft hij, verdachte, (telkens) niet de (gehele) administratie (onder meer de jaarcijfers 2012, 2013, 2014, 2015, de aangiften inkomstenbelasting, omzetbelasting, loonbelasting en vennootschapsbelasting over de jaren 2014, 2015, 2016, een kopie van de bankafschriften over de jaren 2014, 2015, 2016 en lopende lease- huur- of andersoortige overeenkomsten [AMB-011,p. 70] gevoerd en/of doen voeren en/of bewaard en/of doen bewaren en/of (desgevraagd) niet aan de curator van [bedrijf 1] B.V. overlegd en/of doen overleggen;
2
hij, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 november 2016 tot en met 22 augustus 2018 te Elspeet, althans in Nederland,
(telkens) als degene die, tezamen en in vereniging met één of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, in het faillissement van een ander wettelijk verplicht was tot het geven van inlichtingen, te weten als (één van de) bestuurder(s) van [bedrijf 1] B.V. welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Gelderland op 29 november 2016 in staat van faillissement is verklaard [DOC-017, p. 518],
de curator mr. P. Trip te Apeldoorn in het faillissement van voornoemd rechtspersoon heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk onjuiste en/of onvolledige inlichtingen heeft gegeven,
immers, heeft hij, verdachte, (telkens) de vragen van de curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V tot het verkrijgen van inzicht in de rechten en plichten van de rechtspersoon, niet beantwoord en/of onvolledig beantwoord en/of onjuist beantwoord.

3.De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding.
Ten aanzien van feit 2:
De raadsman heeft nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien van feit 2. Daartoe is ten aanzien van het tenlastegelegde aangevoerd dat niet duidelijk is wélke vragen verdachte in zijn hoedanigheid als middellijk bestuurder van [bedrijf 1] BV, ten onrechte, onbeantwoord zou hebben gelaten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient de dagvaarding een opgave te behelzen van het feit dat wordt ten laste gelegd, met vermelding van de tijd en plaats alsook de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Daarnaast dient de dagvaarding de wettelijke voorschriften te vermelden waarbij het feit strafbaar is gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 voldoet aan de hiervoor genoemde eisen. Het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde is - bezien in het licht van de context van het dossier - voldoende feitelijk en concreet en daarmee voldoende duidelijk. Op basis van het tenlastegelegde acht de rechtbank het voor verdachte voldoende duidelijk waartegen de verdediging zich kan richten.
Gelet op het voorgaande is de dagvaarding geldig.
De rechtbank heeft ook voor het overige vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Feit 1 en 2:
Op 14 januari 2016 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij het bedrijf [bedrijf 2] BV (hierna [bedrijf 2] ) en drie van haar dochterondernemingen, waaronder het bedrijf [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] was een zogeheten ‘payroll bedrijf’. [1]
Ten tijde van het boekenonderzoek bleek dat verdachte enig aandeelhouder en enig bestuurder van [bedrijf 2] was. De Belastingdienst heeft in het kader van dat boekenonderzoek niet de gevraagde jaarrekeningen van [bedrijf 1] ontvangen en verdachte heeft niet eerder dan bij aanvang van het boekenonderzoek de auditfiles aan de Belastingdienst verstrekt. Op basis van de beschikbaar gestelde administratie heeft de Belastingdienst vastgesteld dat deze niet op orde was. Op 31 maart 2016 heeft verdachte tegenover de Belastingdienst erkend ervan op de hoogte te zijn dat de administratie niet op orde was. Hij gaf aan bezig te zijn om alles uit te zoeken. Vervolgens heeft de Belastingdienst niets meer van verdachte vernomen.
Verdachte heeft hierna, naar eigen zeggen, op 15 juni 2016 de aandelen van [bedrijf 2] aan het bedrijf [bedrijf 3] Ltd. verkocht. Enig aandeelhouder en bestuurder van dat bedrijf sinds de oprichting, was - blijkens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel - een persoon genaamd [naam 1] . [2]
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 29 november 2016 is ‘ [bedrijf 1] ’ (ook handelend onder de naam ‘ [bedrijf 1] ’ en volgens de statuten gevestigd in [vestigingsplaats 1] ), failliet verklaard.
Mr. P. Trip werd in dat faillissement als curator benoemd. Op 22 augustus 2018 werd het faillissement opgeheven bij gebrek aan baten.
Volgens de registratie bij de Kamer van Koophandel was verdachte tot 15 juni 2016 (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] . Eveneens volgens de registratie van de Kamer van Koophandel was het bedrijf [bedrijf 3] Ltd. sinds 15 juli 2016 (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] , via het moederbedrijf / het concern [bedrijf 2] . Bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 3] Ltd. was een persoon genaamd ‘ [naam 1] ’. [3]
Na de uitspraak inzake het faillissement heeft de curator, mr. Trip , onder meer op 14 december 2016, aan verdachte verzocht om gegevens te verstrekken van de financiële situatie van [bedrijf 1] , onder meer de jaarcijfers, over de periode gelegen voorafgaand aan het faillissement. Trip heeft verklaard daarop geen dan wel onvoldoende gegevens te hebben verkregen. In haar faillissementsverslag van 2 november 2017 met betrekking tot [bedrijf 1] maakte de curator melding van het feit dat zij ‘ondanks verzoeken daartoe (nog) niet beschikt(e) over de benodigde stukken en/of administratie, nodig om het faillissement verder te kunnen afwikkelen (..).’ [4]
Op 23 november 2018 besloot de Belastingdienst/ FIOD tijdens een overleg van de Stuur- en weegploeg tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. [5]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend kunnen worden bewezenverklaard.
Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd, samengevat weergegeven, dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, als bestuurder van een failliet verklaarde vennootschap een onvolledige boekhouding heeft gevoerd en verstrekt aan de curator alsook dat hij aan de curator onjuiste en onvolledige inlichtingen heeft verstrekt.
Het verweer van de verdachte dat hij ten tijde van het tenlastegelegde handelen geen bestuurder (meer) was van het bedrijf [bedrijf 1] omdat de aandelen zouden zijn overgedragen op 15 juni 2016 dient te worden verworpen, aldus de officier van justitie. Die gestelde aandelenoverdracht is op basis van het dossier geenszins aannemelijk. Voorts heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat onder de bestuurder van een rechtspersoon mede worden begrepen zij, die feitelijk optreden als de bestuurder van een rechtspersoon. Er is geen reden om te betwijfelen dat verdachte (in elk geval) als de feitelijke bestuurder van [bedrijf 1] moet worden aangemerkt.
Er is overigens sprake van meerdaadse samenloop ten aanzien van de beide ten laste gelegde feiten, aldus de officier van justitie.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de feiten onder 1 en 2 bepleit en daarbij de volgende verweren, samengevat weergegeven, gevoerd.
Feit 1 en 2:
Primair:
Verdachte was ten tijde van het faillissement
geen bestuurdervan [bedrijf 1] , dat was [bedrijf 2] , en de bestuurder van [bedrijf 2] was sinds 15 juni 2016: [bedrijf 3] Ltd (met als directeur [naam 1] ).
Verdachte had - in verband met de door [naam 2] geregelde aandelenoverdracht van 15 juni 2016 - zowel de fysieke administratie als de digitale gegevens (via de inlogcode van het online boekhoudprogramma) van [bedrijf 1] overgedragen - via [naam 2] - aan [naam 1] .
De curator heeft verdachte gelet hierop ten onrechte verweten zich ‘te verschuilen’ achter ‘de koper van [bedrijf 2] ’ en de FIOD heeft ten onrechte, ondanks verzoeken daartoe van de kant van de verdediging, geen nader onderzoek naar de handel en wandel van die [naam 2] gedaan.
Subsidiair:
De verdediging betwist dat verdachte (onderdelen van de) administratie van [bedrijf 1] voor de curator heeft achtergehouden.
In de faillissementsverslagen staat dat de curator allerlei stukken niet, dan wel te laat, zou hebben ontvangen, maar verdachte was niet in staat om bepaalde stukken (terstond) te overleggen aangezien hij niet over die stukken beschikte.
Ten aanzien van de geconsolideerde cijfers van [bedrijf 2] is verdachte overigens van mening dat hij ook niet verplicht was om deze te verstrekken. De deelcijfers van [bedrijf 1] heeft hij op 3 november 2017 wél aan de curator verstrekt. Van het achterhouden van administratie is geen sprake geweest.
Meer subsidiairheeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet met opzet heeft gehandeld, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Verdachte verkeerde immers (gerechtvaardigd) in de veronderstelling dat de aandelen van [bedrijf 2] (en daarmee van [bedrijf 1] ) aan [bedrijf 3] Ltd waren overgedragen en hij had de administratie van [bedrijf 2] ook niet onder zich.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen [6] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De vennootschap [bedrijf 1] werd op 9 november 2012 opgericht. Het bedrijf opereerde ook wel onder de naam ‘ [bedrijf 1] ’. [bedrijf 1] hield zich bezig met brede administratieve dienstverlening en payrolling.
Het bezoekadres was: [vestigingsplaats 2] . Enig aandeelhouder én bestuurder (in de functie van algemeen directeur, alleen bevoegd), sinds 27 februari 2014 was (op 23 november 2015): [bedrijf 2] , gevestigd aan eveneens de [vestigingsplaats 2] .
Vóór 27 februari 2014 was de enig aandeelhouder van [bedrijf 1] : [bedrijf 4] BV. [7]
De vennootschap [bedrijf 2] werd opgericht op 30 januari 2014 (datum inschrijving: 3 februari 2014). De activiteiten van [bedrijf 2] bestonden uit: het beleggen van vermogen in onroerende zaken, effecten en andere vermogenswaarden. Sinds 15 juni 2016 staat als enig aandeelhouder en bestuurder (in de functie van directeur, alleen/ zelfstandig bevoegd) van [bedrijf 2] bij de Kamer van Koophandel geregistreerd: het bedrijf [bedrijf 3] Ltd., met een bezoekadres in [vestigingsplaats 3] , verenigd Koninkrijk. Als enig aandeelhouder en bestuurder (in de functie van algemeen directeur, alleen/ zelfstandig bevoegd) tot 15 juni 2016 staat geregistreerd: [verdachte] , verdachte. [8]
De vennootschap [bedrijf 1] werd op 29 november 2016 failliet verklaard door de rechtbank Gelderland (insolventienummer C/05/16/728 F). Als curator in het faillissement werd benoemd: mr. P. Trip . [9] [bedrijf 2] was op dat moment enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] .
De curator, mr. Trip , heeft verdachte op 14 december 2016 per e-mail verzocht om onder meer de volgende stukken aan haar te verstrekken en/of zo nodig uit te draaien:
 de jaarcijfers over 2012 - 2015, voor zover voorhanden;
 de tussentijdse cijfers over 2016 tot en met de datum van het faillissement, voor zover voorhanden;
 de aangiften Inkomstenbelasting, loonbelasting en vennootschapsbelasting over de jaren 2014 -2016 (voor zover van toepassing);
 de opgave van de fiscale vordering, inclusief onderliggende stukken en een kopie van een eventueel gedane meldingsonmacht;
 een kopie van de bankafschriften over de periode 2014 - 2016 van de door de vennootschap aangehouden rekening(en);
 kopieën van nog lopende lease-, huur- of andersoortige overeenkomst(en);
 en een eigen, schriftelijke, toelichting op de gang van zaken rond de aandelenoverdracht, en op de oorzaken en achtergronden van het faillissement.
Daarbij gaf de curator aan verdachte op haar kantoor te verwachten op 16 december 2016 met alle benodigde documentatie. [10]
Bij e-mailbericht van 20 december 2016 heeft de curator aan verdachte in aanvulling op haar verzoek van 14 december 2016 nog gevraagd om aanvullende stukken, onder meer met betrekking tot onderhandelingen met een bedrijf genaamd [bedrijf 5] , over vastgelopen gesprekken met betrekking tot een overname en stukken met betrekking tot de overdracht van klanten van [bedrijf 1] aan de heer [naam 3] . [11]
Op 13 januari 2017 heeft de curator een e-mail van verdachte ontvangen, waarin verdachte schreef over de financiële problemen van [bedrijf 1] ; de balans van [bedrijf 1] van 31 mei 2016 was bij de mail gevoegd. [12]
Op 22 januari 2017 heeft de curator opnieuw een e-mail verzonden naar verdachte met een herhaald verzoek om verstrekking van alle eerder opgevraagde informatie. De curator heeft daarbij aan verdachte expliciet bericht dat zij nog mist:
 De jaarcijfers van [bedrijf 1] over 2012 - 2015, voor zover voorhanden;
 de tussentijdse cijfers van 2016 tot en met de datum van het faillissement, voor zover voorhanden;
 de aangiften Inkomstenbelasting, loonbelasting en vennootschapsbelasting over de jaren 2014 -2016 (voor zover van toepassing);
 de opgave van de fiscale vordering, inclusief onderliggende stukken en een kopie van een eventueel gedane meldingsonmacht;
 een kopie van de bankafschriften over de periode 2014 - 2016 van de door de vennootschap aangehouden rekening(en);
 kopieën van nog lopende lease-, huur- of andersoortige overeenkomst(en). [13]
De curator vroeg verdachte tevens zo nodig gemotiveerd aan te geven waarom opgevraagde gegevens niet (meer) voorhanden zouden zijn en gaf nog eens aan - zoals zij hem eerder had voorgehouden - dat op verdachte als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] tijdens het jaar voorafgaand aan het faillissement wettelijke verplichtingen rustten.
Op 30 januari 2017 heeft verdachte de curator per e-mail bericht dat hij die week op zoek zou gaan naar cijfermateriaal van [bedrijf 1] . Verdachte verschafte daarbij informatie over personeelsleden die niet waren overgegaan naar het bedrijf [bedrijf 6] - i.v.m. een overname door zijn zwager de heer [naam 3] - en gaf verder aan dat dat hij zich niet kon voorstellen helemaal geen administratie meer te hebben van [bedrijf 1] , aangezien hij een administrateur had gehad die hem per e-mail stukken verstrekte.
Verdachte zei nog dezelfde week de door de curator verzonden lijst met opgevraagde stukken/ administratie beantwoorden. [14]
Op 3 mei 2017 heeft de curator een e-mail verzonden naar verdachte (‘herhaald verzoek’) waarin zij wederom heeft verzocht om een ‘bulletsgewijze reactie’ op eerdere verzoeken, welke verzoeken zij in haar mail voor verdachte (opnieuw) op een rijtje heeft gezet. Haar lijst met opgevraagde informatie omvatte 17 items of ‘bullets’. De curator gaf aan die reactie graag uiterlijk een week later te verkrijgen.
Ondanks haar herhaalde verzoeken heeft curator Trip uiteindelijk niet de door haar opgevraagde administratie - relevant in het kader van de afwikkeling van het faillissement van [bedrijf 1] – gekregen van verdachte. De curator heeft tijdens haar verhoor op 11 juni 2019 tegenover de FIOD verklaard:
“Er was geen administratie en ik liep er tegen aan dat alles verkocht zou zijn voor datum faillissement en dat meneer [verdachte] zei dat hij de administratie had mee overgedragen aan de koper, volgens mij een Engelse limited." [15]
Ook uit het faillissementsverslag betreffende [bedrijf 1] van mr. Trip van 2 november 2017 blijkt dat de curator niet of nauwelijks de benodigde gegevens / administratie had ontvangen van verdachte. In het faillissementsverslag maakt de curator onder meer melding van het volgende:
“Tot 15 juni 2016 was de heer [verdachte] (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] B.V. en met hem heeft de curator contact gehad.”
“Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] is [bedrijf 2] B.V., van welke vennootschap op haar beurt [bedrijf 3] Ltd. enig aandeelhouder en bestuurder is sinds 15 juni 2016, van welke vennootschap de heer [naam 1] bestuurder/directeur is. Hiervoor verwijst de curator naar haar eerste en tweede verslag.”
“De curator heeft begrepen dat het de SNCU niet is gelukt contact te krijgen met de heer [naam 1] en hij is ook niet ter zitting verschenen, terwijl hij daartoe wel deugdelijk opgeroepen is. Ook de curator heeft (nog) geen contact gehad met de heer [naam 1] . Zij beschikt enkel over een woonadres, maar niet over verdere contactgegevens. Zij heeft nadere contactgegevens opgevraagd bij de heer [verdachte] , maar deze nog niet ontvangen.”
En:
“1.2 Winst en verlies.
De curator heeft van de heer [verdachte] begrepen dat de laatst opgestelde en gedeponeerde jaarrekening die van 2014 is geweest. Zij heeft, ondanks haar verzoek om een kopie van de beschikbare administratie, waaronder de jaarrekeningen over de afgelopen jaren, nog geen administratie ontvangen. De heer [verdachte] geeft aan dat de administratie overgedragen zou zijn aan de heer [naam 1] . De curator kan, bij gebreke aan beschikbare informatie, over de winst - en verliespositie dan ook geen nadere informatie verschaffen. Ook de afgelopen verslagperiode heeft de curator geen nadere administratie ontvangen, zodat zij geen nadere informatie kan verschaffen over de winst-en verliespositie van curanda. Bij gebrek aan administratie kan de curator geen nadere informatie kan verschaffen over de winst- en verliespositie van curanda.”
En:
“1.3 Balanstotaal.
Wegens het ontbreken van de jaarstukken kan de curator geen mededelingen doen over het balanstotaal over het jaar van of het jaar voorafgaand aan het faillissement. Wel heeft zij van de heer [verdachte] een balans ontvangen zoals die zou hebben te gelden op het moment van de overdracht van de aandelen. Het balanstotaal zou € 356.917,-- zijn.
Wegens het ontbreken van administratie kan de curator geen mededelingen doen over het balanstotaal over het jaar van of het jaar voorafgaand aan het faillissement. [16]
Verdachte heeft mr. Trip verteld geen administratie te hebben van [bedrijf 1] omdat hij alle administratie aan het bedrijf [bedrijf 3] Ltd. - nieuwe eigenaar van [bedrijf 2] sinds een aandelenoverdracht op 15 juni 2016 - zou hebben overgedragen, in het bijzonder aan de heer [naam 1] , bestuurder/ directeur van dat bedrijf.
Over de gang van zaken rond de aandelenoverdracht en de door hem verrichte overdracht van de administratie van [bedrijf 1] naar de nieuwe aandeelhouder heeft verdachte verklaard dat ene heer [naam 2] van [bedrijf 7] BV voor hem een bedrijf genaamd ‘ [bedrijf 3] Ltd’ had gevonden, als koper van [bedrijf 1] . Zelf had hij geen direct contact met [naam 1] .
Verdachte heeft verklaard:
"Ik heb overal de vraag neergelegd of iemand wist die de [bedrijf 2] wilde kopen. [naam 2] van [bedrijf 7] wist wel iemand, hij zat bedrijfsmatig ook in de BV's, volgens zijn website. (..) Ik heb toen wat dingen op papier gezet. (..) U vraagt mij wat er gebeurde nadat ik die punten met [naam 2] heb besproken. lk heb nooit rechtstreeks contact gehad met [naam 1] , niet per telefoon, niet per email. Alle contact verliep altijd via [naam 2]. [17]
Ten aanzien van de overdracht van de
fysiekeadministratie heeft verdachte verklaard dat hij - na de overdracht van de aandelen - alle fysieke administratie die hij had, de ordners met boekhouding, in- en verkoopfacturen, de bankgegevens en dergelijke naar het kantoor van [bedrijf 7] van de heer [naam 2] in [vestigingsplaats 4] heeft overgebracht. [naam 2] was op dat moment aanwezig om de administratie in ontvangst te nemen. Verdachte zette alles in een kamertje neer. Er was geen bewijs van overdracht gemaakt of verstrekt.
Ten aanzien van de overdracht van
de digitaleadministratie van [bedrijf 2] en haar dochterondernemingen heeft verdachte verklaard dat hij de inlogcodes van Exact Online heeft overgedragen aan [naam 2] . Bij de overdracht van de BV droeg verdachte gelijk de bankrekeningen over, die horen bij de BV. Verdachte heeft verklaard geen activiteiten te hebben ondernomen in de richting van de ABN Amro en Rabobank om de beschikkingsbevoegdheid te wijzigen. [18]
Verdachte heeft voornoemde verklaring ter terechtzitting van 28 juni 2021, in grote lijnen, gehandhaafd maar daarbij aangevuld dat [naam 2] hem mogelijk een onjuiste gang van zaken heeft voorgespiegeld waarbij [naam 2] de door hem naar voren geschoven koper als een stroman heeft gebruikt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verklaringen van verdachte met betrekking tot de aandelenoverdracht en de overdracht van de administratie van [bedrijf 1] als volgt.
Verdachte heeft over die aandelenoverdracht en het overbrengen van de administratie vaag, wisselend en/of tegenstrijdig verklaard en die verklaringen vinden ook geen, dan wel onvoldoende steun in het dossier.
Zo heeft verdachte verklaard niet te weten bij welke notaris de aandelenoverdracht was gepasseerd, want hij was daarbij niet aanwezig.
De heer [naam 2] zou de aandelenoverdracht hebben geregeld. Een akte van de aandelenoverdracht zou verdachte niet hebben ontvangen. Ten aanzien van deze verklaring merkt de rechtbank op dat deze gang van zaken zeer bevreemdt. Blijkens een verklaring van verdachte met betrekking tot de verkoop van aandelen van een dochteronderneming van [bedrijf 1] , te weten [bedrijf 6] BV (tot 14 maart 2016: ‘ [bedrijf 8] BV), wist verdachte dat een aandelenverkoop via een notaris moet worden geregeld. [19] Daarbij komt dat de heer [naam 1] als getuige is gehoord en tegenover de FIOD/ Belastingdienst heeft verklaard zowel verdachte als de heer [naam 2] niet te kennen. [naam 1] heeft verklaard nooit contact met een van hen te hebben gehad. Hij was nooit betrokken geweest bij een bedrijf genaamd [bedrijf 3] Ltd. [20]
Uit onderzoek is gebleken dat de oprichting van het bedrijf [bedrijf 3] Ltd in 2015 online gedaan, waarbij gebruik is gemaakt van een kopie van een legitimatiebewijs van [naam 1] . [21]
De heer [naam 2] heeft als getuige verklaard alleen vraag en aanbod bij elkaar te hebben gebracht. [naam 2] zou niet betrokken zijn geweest bij de overdracht van administratie. [22]
De verklaring van verdachte inhoudende dat een aandelenoverdracht heeft plaatsgevonden acht de rechtbank, gelet op de mededeling dat hij, verdachte, niet zou weten bij welke notaris die overdracht van aandelen zou hebben plaatsgevonden en dat hij, verdachte, van die aandelenoverdracht geen akte heeft ontvangen, in het licht van het voorgaande, ongeloofwaardig. Notariële akten van aandelenoverdracht dienen sinds 2014 - door notarissen - te worden aangemeld bij de Belastingdienst en in een register te worden opgenomen en verdachte was, zoals hiervoor overwogen, ervan op de hoogte dat voor een rechtsgeldige overdracht van aandelen een notariële akte vereist is. De aandelenoverdracht van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] Ltd. is niet in het aandeelhoudersregister vermeld. Bankrelaties van [bedrijf 1] bleken niet te zijn geïnformeerd door verdachte of de gestelde nieuwe eigenaar omtrent de gestelde bestuurswijziging per 15 juni 2016.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, niet aannemelijk geworden dat er een rechtsgeldige aandelenoverdracht heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de verklaringen van verdachte met betrekking tot de overdracht van de administratie van [bedrijf 1] overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier blijkt dat tijdens doorzoekingen van de woning van verdachte te [vestigingsplaats 1] en een kantoor van verdachte te [vestigingsplaats 5] in juli 2019 allerlei administratie is aangetroffen met betrekking tot [bedrijf 1] .
Bij een doorzoeking die plaatsvond in juli 2019 zijn 18 fysieke ordners met administratie van [bedrijf 1] aangetroffen. Ook zijn in juli 2019 allerlei digitale gegevens aangetroffen met daarin cijfermatige informatie van [bedrijf 1] en in beslag genomen. [23]
Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte in het voorjaar van 2017, op aandringen van de belastingdienst, belastingaangiften voor de loonbelasting heeft gedaan over de eerste helft van 2016, en daarbij kennelijk de beschikking had over de daarvoor benodigde gegevens. [24]
Al met al bleek, op basis van de resultaten van de doorzoekingen, dat verdachte in zowel zijn woning als op zijn kantoor de beschikking heeft gehad over allerlei door de curator bij herhaling opgevraagde stukken, waaronder jaarcijfers, aangiften, opgave van de fiscale vordering, bankafschriften van de ABN-Amro en Rabobank en kopieën van lopende lease- en/of huurovereenkomsten, welke door verdachte desondanks niet werden verstrekt aan de curator. [25]
Verdachte heeft nog verklaard, over de in de maand juli 2019 aangetroffen administratie, dat hij die administratie op enig moment na de sluiting van het faillissement weer had opgehaald bij de heer [naam 2] . De rechtbank volgt deze verklaring evenwel niet, nu ook die verklaring op geen enkele wijze is onderbouwd. Daarnaast heeft verdachte geen plausibele verklaring gegeven voor het achterhouden van digitale administratie. De enkele omstandigheid dat die gegevens (deels) vervlochten zouden zijn met gegevens van andere vennootschappen is in dit verband niet redengevend, gezien de verklaring van verdachte ter zitting dat er geen sprake was geconsolideerde (jaar)stukken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft gelet op het voorgaande, als formeel en feitelijk bestuurder van een failliet verklaarde vennootschap opzettelijk aan de curator niet de benodigde opgevraagde (fysieke en digitale) administratie verstrekt ter afhandeling van het faillissement, terwijl hij wél over door de curator gevraagde gegevens beschikte. Voorts heeft verdachte opzettelijk onvolledige inlichtingen heeft gegeven aan de curator.
De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte daarbij niet met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld. Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de handelwijze van verdachte volgt dat verdachte bestuurder is gebleven, nu een rechtsgeldige overdracht van aandelen ontbreekt en evenmin is gebleken dat op rechtsgeldige wijze een mutatie in het bestuur van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] heeft plaatsgevonden. Daarbij komt dat verdachte permanent de beschikking heeft gehouden over (in ieder geval digitale) stukken en gegevens die hij in die hoedanigheid aan de curator diende te verstrekken.
Verdachte heeft aldus opzettelijk niet aan zijn verplichtingen voldaan.
Voorwaardelijke verzoeken tot het verrichten van aanvullend onderzoek (nader handschrift vergelijkend onderzoek) en het voegen van aanvullende stukken.
De raadsman heeft ter terechtzitting, voor het geval de rechtbank zou menen dat bij verdachte sprake is geweest van ‘kwade trouw’, voorwaardelijke verzoeken gedaan tot het verrichten van aanvullend onderzoek (te weten: handschrift vergelijkend onderzoek) en het voegen van aanvullende stukken met betrekking tot de persoon van de getuige [naam 2] . Daartoe is aangevoerd - samengevat weergegeven - dat het dossier aanwijzingen bevat om ervan uit te gaan dat [bedrijf 2] BV feitelijk in handen is gekomen van - de door verdachte ingeschakelde - [naam 2] , en dat deze [naam 2] - anders dan hij doet voorkomen - een ander, te weten [naam 1] , slechts heeft gebruikt als stroman. Er zijn bovendien redenen om aan te nemen dat [naam 2] bemoeienis heeft gehad met de oprichting van het bedrijf [bedrijf 3] Ltd van [naam 1] , aldus de raadsman. Middels een (nader) handschrift vergelijkend onderzoek kan waarschijnlijk vastgesteld worden dat [naam 2] de handtekening van die [naam 1] heeft vervalst. Verder heeft [naam 2] verklaard dat hij eerder, in het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek, werd gehoord over zijn handelwijze bij het regelen van overnames van vennootschappen, zonder het opmaken van een notariële akte. De raadsman verzoekt om toevoeging aan het dossier van dergelijke stukken met betrekking tot de handel en wandel van [naam 2] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verzoeken als volgt.
De verdediging heeft in onderhavige procedure eerder aan de rechter-commissaris verzocht om de hiervoor in het kort weergegeven onderzoekshandelingen te verrichten. De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 28 december 2020 de verzoeken gemotiveerd afgewezen. De verdediging heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend op grond van artikel 182, zesde lid Sv. Dat bezwaarschrift is op 12 maart 2021 behandeld door de meervoudige strafraadkamer van de rechtbank. Ook de raadkamer heeft de verzoeken afgewezen. In de afwijzende beschikking van de raadkamer wordt overwogen dat de raadsman de verzoeken onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de gegeven onderbouwing kan niet worden afgeleid dat de resultaten van de verzochte onderzoekshandelingen (mede) zouden kunnen leiden tot de conclusie dat verdachte vanuit juridisch oogpunt niet als (feitelijk) bestuurder van [bedrijf 1] B.V. kon worden aangemerkt.
De rechtbank ziet in het verhandelde ter terechtzitting van 28 juni 2021 en de gegeven, verdere, onderbouwing van de verzoeken door de raadsman, geen aanleiding om anders te oordelen over de relevantie van de verzoeken dan de raadkamer heeft gedaan.
Ook naar oordeel van de rechtbank kunnen de verzochte onderzoekshandelingen niet bijdragen aan enige in de zaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing, in het licht van de aan verdachte op grond van artikel 194 lid 2 en artikel 344a lid 2 Sr verweten strafbare feiten.
De rechtbank wijst de voorwaardelijke verzoeken daarom af
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 29 november 2016 tot en met 22 augustus 2018 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] B.V. welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Gelderland op 29 november 2016 in staat van faillissement is verklaard,
- tijdens het faillissement van voornoemde [bedrijf 1] B.V.,
desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt,
immers, heeft hij, verdachte, telkens niet de (gehele) administratie (onder meer de jaarcijfers 2012, 2013, 2014, 2015, de aangiften inkomstenbelasting, omzetbelasting, loonbelasting en vennootschapsbelasting over de jaren 2014, 2015, 2016, een kopie van de bankafschriften over de jaren 2014, 2015, 2016 en lopende lease -, huur - of andersoortige overeenkomsten desgevraagd aan de curator van [bedrijf 1] B.V. overlegd;
2
hij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 29 november 2016 tot en met 22 augustus 2018 in Nederland,
telkens als degene die in het faillissement van een ander wettelijk verplicht was tot het geven van inlichtingen, te weten als bestuurder van [bedrijf 1] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Gelderland op 29 november 2016 in staat van faillissement is verklaard, de curator mr. P. Trip te Apeldoorn in het faillissement van voornoemde rechtspersoon onvolledige inlichtingen heeft gegeven,
immers, heeft hij, verdachte, telkens de vragen van de curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V tot het verkrijgen van inzicht in de rechten en plichten van de rechtspersoon, niet beantwoord of onvolledig beantwoord.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft namens verdachte een beroep gedaan op een toestand van absolute overmacht, hetgeen zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het beroep op absolute overmacht in de zin van noodtoestand - het was voor verdachte niet mogelijk om anders te handelen dan hij heeft gedaan - overweegt de rechtbank dat, gelet op inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene ten aanzien van de (on-)geloofwaardigheid van verdachte’s verklaringen met betrekking tot de overdracht van de administratie, alsook de positie van verdachte als formeel en feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] en het bij verdachte aanwezige opzet, niet is gebleken van een concrete situatie met een min of meer acute nood - waarbij verdachte een keuze heeft moeten maken tussen, aan de ene kant, het naleven van de wet en aan de andere kant het naleven van een maatschappelijke plicht.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 344a lid 2 aanhef en onder 1 en artikel 194 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, tijdens het faillissement van de rechtspersoon, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken aan de curator verstrekken;
feit 2
het misdrijf:
in staat van faillissement verklaard, als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden weigeren de vereiste inlichtingen te geven.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft namens verdachte, voor het geval de rechtbank mocht oordelen dat van een werkelijke overdracht van de aandelen van [bedrijf 2] geen sprake is geweest een beroep gedaan op de afwezigheid van alle schuld (avas) wegens verontschuldigbare dwaling dan wel op absolute overmacht, hetgeen volgens moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Het beroep op verontschuldigbare dwaling begrijpt de rechtbank aldus dat verdachte stelt dat aan hem niet zou zijn te verwijten dat hij is afgegaan op misleidende informatie van derden (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ) waarop de verdachte redelijkerwijs mocht vertrouwen. De rechtbank is, onder verwijzing naar de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen en haar overwegingen ten aanzien van de (on)geloofwaardigheid van verdachte’s verklaringen met betrekking tot de overdracht van de administratie aan [naam 2] dan wel [naam 1] , zijn positie van verdachte als formeel en feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] en het opzet, van oordeel dat van een verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de feiten geen sprake is geweest.
Om dezelfde redenen als hiervoor weergegeven honoreert de rechtbank evenmin het beroep op een toestand van absolute overmacht.
De verweren worden verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 180 uren. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen ordner met administratie aan de verdachte zal worden teruggegeven.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging verzocht om rekening te houden met het feit dat bij verdachte geen sprake is geweest van kwade intenties.
Verdachte kan bovendien niet als een ‘recidivist’ worden beschouwd. Van eerdere faillissementen van vennootschappen van verdachte staat geenszins vast dat deze aan verdachte zelf waren te wijten. Dat verdachte verantwoordelijkheidsgevoel heeft blijkt onder meer uit het feit dat hij in 2017 op verzoek van de Belastingdienst aangifte heeft gedaan voor de loonbelasting over de eerste helft van 2016, ten behoeve van het personeel. De raadsman heeft verder betoogd dat oplegging van (eventueel voorwaardelijke) gevangenisstraf, gelet op de persoon van verdachte, geenszins passend zou zijn en er daarbij op gewezen dat in een eerder stadium volgens het openbaar ministerie buitengerechtelijke afdoening van de zaak tot de mogelijkheden behoorde.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude doordat hij tijdens het faillissement van de door hem als (indirect) bestuurder geleide vennootschap [bedrijf 1] opzettelijk niet terstond de gevoerde en bewaarde administratie van die vennootschap aan de curator heeft verstrekt. Daarvan is eveneens sprake doordat hij als degene die als bestuurder in het faillissement van een ander wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen die inlichtingen onvolledig heeft verstrekt, waarbij hij de vragen van de curator niet of onvolledig heeft beantwoord.
De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Faillissementsfraude tast het vertrouwen tussen ondernemers onderling aan, terwijl dat vertrouwen essentieel is voor een goed functionerend handelsverkeer. Door aldus te handelen heeft verdachte het voor de curator onmogelijk gemaakt om het faillissement van genoemde vennootschap op een juiste wijze af te wikkelen, hetgeen extra kosten met zich brengt voor de boedel en schadelijk is voor het vertrouwen in een correcte werking van het rechtssysteem bij insolventie.
De schuldeisers in het faillissement van de vennootschap kunnen door een handelwijze, als die door verdachte is gevolgd, ernstig in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld.
Volgens het faillissementsverslag van 2 november 2017 bedroeg de schuld van [bedrijf 1] op dat moment in totaal € 1.774.072,59 waarvan een bedrag van € 1.588.788,33 als schuld bij de belastingdienst en een bedrag van € € 119.198,09 als schuld bij de crediteur SCNU (de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten).
Verdachte heeft kennelijk slechts zijn eigen belang voor ogen gehad en geen oog gehad voor de belangen van andere betrokken partijen.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging verder acht op het feit dat van verdachte meer verantwoordelijkheidsgevoel en integriteit verwacht had mogen worden, mede gezien zijn jarenlange ervaring als aandeelhouder en bestuurder, zijn vooropleiding – waaronder een voltooide opleiding SPD – en zijn jarenlange ervaring als boekhouder en eigenaar van een administratiekantoor. Gezien deze achtergrond acht de rechtbank het temeer kwalijk dat verdachte tijdens de verhoren bij de Belastingdienst noch ter terechtzitting blijk heeft gegeven van enig inzicht in het strafwaardige van zijn handelen. De rechtbank rekent verdachte de door hem verrichte verboden handelingen dientengevolge zwaar aan.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omvang van het financieel belang bij de schuldeisers zouden in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank ziet echter in het blanco strafblad van de verdachte alsook in de ouderdom van de feiten redenen voor oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een forse taakstraf.
Oplegging van een forse voorwaardelijke gevangenisstraf, voor een langere duur dan de officier van justitie heeft gevorderd acht de rechtbank geboden, om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en om verdachte, met een wezenlijke stok achter de deur, ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde ordner met administratie/ FIOD stukken, aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, tijdens het faillissement van de rechtspersoon, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken aan de curator verstrekken;
feit 2
het misdrijf:
in staat van faillissement verklaard, als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden weigeren de vereiste inlichtingen te geven.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
(90) negentig dagen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de
teruggavevan de op de beslaglijst vermelde
ordner met administratie/ FIOD stukken aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. D ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2021.
Buiten staat
Mr. J. Wentink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een payroll bedrijf fungeert als de juridische werkgever van andere bedrijven/ondernemingen. Een payroll bedrijf wordt 'ingeleend' door andere bedrijven. Het regelt administratieve en financiële zaken zoals de uitbetaling van loon en de loonadministratie.
2.Relaasproces-verbaal, pag. 10, eerste en tweede alinea en Doc -016, rapport boekenonderzoek [bedrijf 1] BV, pag. 3-4.
3.Aanvangsproces-verbaal, AMB-001, pag. 40, halverwege en onderaan, en DOC-001, uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 1] en DOC-002, Uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 2] BV.
4.Aanvangsproces-verbaal, AMB-001, pag. 42 bovenaan en DOC-005, faillissementsverslag, pag. 15.
5.AMB-001, pag. 44 halverwege.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst-FIOD, in het onderzoek ‘ [verdachte] ’, met nummer 62975. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
7.Uittreksel Kamer van Koophandel 23 nov. 2015, [bedrijf 1] BV, DOC- 001, pag. 384 – 385.
8.Uittreksel Kamer van koophandel, 1 augustus 2016 m.b.t [bedrijf 2] BV, DOC-002, pag. 388 – 389.
9.Vonnis rechtbank Gelderland m.b.t. het faillissement van [bedrijf 1] BV van 29 november 2016 (pag. 518 – 519); DOC-017 (vonnis, pag. 517)
10.E-mail curator aan verdachte, van 14 december 2016, pag. 546 – 547.
11.E-mailbericht van curator Trip aan verdachte d.d. 20 december 2016, pag. 545 – 546.
12.Pag. 552 – 553.
13.AMB-011 (pag. 70 – 75) en DOC-022 en DOC-023, pag. 540 – 556.
14.Pag. 554 – 556.
15.Proces-verbaal van verhoor van getuige P. Trip , G-001-01, pag. 2 (pag. 252).
16.Faillissementsverslag 2 november 2017, pag. 422 – 443, i.h.b. pag. 426.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 oktober 2019, V001-02, v.a. 345 – 356, i.h.b. pag. 350.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-03, pag. 358.
19.Proces-verbaal van verdachte V-01-02, pag. 346 vijfde/zesde alinea.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , G-003-01, pag. 279 e.v., i.h.b. pag. 282 halverwege.
21.Het proces-verbaal van ontvangst van documenten van bewindvoerder [naam 1] , AMB-012, gesloten op 27 augustus 2019, pag. 76 – 78.
22.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , G-007-01, vanaf pag. 316, i.h.b. pag. 319.
23.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot doorzoeking in de woning van verdachte, AMB-005, pag. 57, en AMB-007, pag. 64 en proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, betreffende het kantoor van verdachte, [vestigingsplaats 2] , AMB-009, pag. 67 en AMB-011 (pag. 70) en AMB-018, proces-verbaal van bevindingen aangetroffen digitale administratieve bestanden, pag. 116 e.v..
24.DOC-060 (pag. 683 e.v), zie ook proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , controlemedewerker van de Belastingdienst, pag.263 e.v., G-002-02, pag. 7-8.
25.AMB-011, pag. 72.