ECLI:NL:RBOVE:2021:5028

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
C/08/254393 / HA ZA 20-388
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verzuimverzekeringsovereenkomst op grond van dwaling en schending mededelingsplicht

In deze zaak vorderde eiseres, Achmea Schadeverzekeringen N.V., de vernietiging van een verzuimverzekeringsovereenkomst met Dagzorgtwente B.V. op basis van dwaling en schending van de mededelingsplicht. Achmea stelde dat er geen sprake was van een werkgever-werknemerrelatie tussen Dagzorgtwente en de werknemer [betrokkene 2], en dat Dagzorgtwente niet alle relevante informatie had verstrekt bij het aangaan van de verzekering. De rechtbank Overijssel oordeelde dat Achmea onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde dwaling en opzettelijke misleiding door Dagzorgtwente. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst niet vernietigd kon worden en dat Dagzorgtwente recht had op de uitkering uit de verzekering. In reconventie werd Achmea veroordeeld om de gegevens van Dagzorgtwente uit haar informatiesysteem te verwijderen en een bedrag van € 124.068,00 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan Achmea opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer : C/08/254393 / HA ZA 20-388
Vonnis van 19 mei 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Apeldoorn,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. A. Robustella te Ede Gld,
tegen
besloten vennootschap
DAGZORGTWENTE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna: Dagzorgtwente,
advocaat: mr. J.F. Schulte te Enschede.

1.De procedure in conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 december 2020,
  • de mondelinge behandeling op 22 februari 2021 die via skype heeft plaatsgevonden en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
Achmea is een verzekeringsmaatschappij die verzuimverzekeringen aanbiedt en sluit.
2.2.
Dagzorgtwente biedt verstandelijk gehandicapten en psychiatrische cliënten onderdak, zorg en dagbesteding. [betrokkene 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van Dagzorgtwente. [betrokkene 1] heeft op 11 oktober 2018 de aandelen in het kapitaal van Dagzorgtwente overgenomen van de beheer B.V. van [betrokkene 2] . Op 1 januari 2018 is [betrokkene 2] als kwaliteitsmedewerker in dienst getreden van Dagzorgtwente.
2.3.
Achmea heeft op 23 januari 2018 een offerte aan Achmea doen toekomen op basis van een door [betrokkene 1] namens Dagzorgtwente ondertekende akkoordverklaring. Partijen hebben met ingang van 1 februari 2018 een verzuimverzekeringsovereenkomst (hierna ook: overeenkomst) gesloten voor [betrokkene 2] , voor een jaarloon van [betrokkene 2] van € 80.799,00 (
productie 1 bij de dagvaarding). Op deze overeenkomst zijn naast de overgelegde polisvoorwaarden de door Achmea gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing die zich achter de polis bevinden.
2.4.
In deze polis staan de volgende voor deze zaak van belang zijnde (delen van de) polisvoorwaarden vermeld, kortgezegd:
- in artikel 2.3 dat Dagzorgtwente de eerste 104 weken dat een werknemer verzuimt door ziekte een vergoeding krijgt,
- in artikel 2.4 dat Dagzorgtwente alle medewerkers moet verzekeren,
- in artikel 2.5 dat voor deze verzekering een werknemer een persoon is jonger dan de AOW-leeftijd die volgens het UWV verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen, die een arbeidsovereenkomst met Dagzorgtwente heeft naar burgerlijk of publiek recht en die in de praktijk in een gezagsverhouding bij Dagzorgtwente werkt,
- in artikel 7.3 dat Dagzorgtwente Achmea alle informatie geeft die Achmea nodig heeft,
-in artikel 8.1 dat Achmea betaling kan stoppen als Dagzorgtwente Achmea belangrijke informatie niet vertelt / vragen niet naar waarheid invult / fraude pleegt, op welk moment Achmea de verzekering stopt en Dagzorgtwente teveel ontvangen vergoeding terugbetaalt,
-in artikel 8.4 dat Achmea vergoedingen en diensten kan weigeren of stoppen als Dagzorgtwente haar verplichting niet nakomt, Achmea daar nadeel van heeft en als iemand geen werknemer meer is,
-in artikel 10.6 dat Dagzorgtwente werknemersveranderingen aanmeldt en als dat niet (tijdig) gebeurt, Dagzorgtwente geen recht op vergoeding heeft als de werknemer ziek was op of voor de meldingsdatum,
-in artikel 11.4 dat Achmea de verzekering mag stoppen als Dagzorgtwente fraude pleegt en vragen niet naar waarheid beantwoord, waarbij onder fraude wordt verstaan (artikel 14.4.) het onjuiste of onvolledige informatie geven om een verzekering of vergoeding te krijgen of te houden.
2.5.
Dagzorgtwente heeft [betrokkene 2] met ingang van 16 april 2018 arbeidsongeschikt gemeld bij Achmea na een verkeersongeval. In de periode van 16 april 2018 tot 21 januari 2019 heeft Achmea in verband hiermee aan Dagzorgtwente € 65.382,24 uitgekeerd.
2.6.
Bij brieven van 13 februari 2019, 28 mei 2019, 3 oktober 2019 en 31 oktober 2019 verzoekt Achmea Dagzorgtwente om informatie toe te sturen omdat Achmea onderzoekt of [betrokkene 2] aangemerkt kan worden als werknemer.
2.7.
Dagzorgtwente reageert hierop bij brieven van 26 februari 2019, 14 juni 2019, 18 oktober 2019 en 11 november 2019 en stuurt daarbij documenten aan Achmea.
2.8.
Op 23 augustus 2019 vindt een overleg plaats tussen partijen.
2.9.
Bij brief van 21 januari 2020 (
productie 10 bij de dagvaarding) bericht Achmea aan Dagzorgtwente kortgezegd dat, aangezien er geen sprake is van een werkgever-werknemer-relatie tussen Dagzorgtwente en [betrokkene 2] , dat er geen arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW is en dat [betrokkene 2] niet kan worden aangemerkt als werknemer. Achmea zal maatregelen nemen, waaronder de maatregel dat Dagzorgtwente de ontvangen uitkering van € 65.382,24 terug dient terug te betalen, dat de verzuimverzekering per 21 januari 2020 stopt en dat de gegevens van Dagzorgtwente in een informatiesysteem van Achmea worden opgenomen.

3.De vordering en de standpunten in conventie en in reconventie

3.1.
In conventie vordert Achmea, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: de verzuimverzekeringsovereenkomst tussen partijen te vernietigen en Dagzorgtwente te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 65.382,24 aan Achmea te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
  • subsidiair: voor recht te verklaren dat Dagzorgtwente in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de verzuimovereenkomst zo ernstig toerekenbaar tekort is geschoten wegens het schenden van de verplichtingen uit hoofde van artikel 2.4. van de verzuimverzekeringsovereenkomst dat Dagzorgtwente geen recht op uitkering uit hoofde van de verzuimverzekeringsovereenkomst heeft alsook Dagzorgtwente te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 65.382,24 aan Achmea te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
  • meer subsidiair: voor recht te verklaren dat [betrokkene 2] niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de verzuimovereenkomst en Dagzorgtwente ten onrechte een bedrag van € 65.382,24 aan uitkering ter zake de door haar gestelde arbeidsongeschiktheid van [betrokkene 2] heeft ontvangen en Dagzorgtwente te veroordelen om aan Achmea tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 65.382,24 aan Achmea te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening
  • veroordeling van Dagzorgtwente in de kosten van deze procedure.
3.2.
In reconventie vordert Dagzorgtwente, uitvoerbaar bij voorraad:
  • Achmea te veroordelen om de gegevens van Dagzorgtwente en haar beslissing met betrekking tot de verzuimovereenkomst van Dagzorgtwente uit haar informatiesysteem te verwijderen;
  • Achmea te veroordelen om aan Dagzorgtwente € 124.068,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de verschillende uiterste betaaltermijnen van de maandelijkse vergoedingen tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.029,40;
  • veroordeling van Achmea in de proceskosten.
3.3.
Achmea stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst op grond dwaling zoals opgenomen in artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient te worden vernietigd. [betrokkene 2] is geen werknemer in de zin van de verzuimverzekeringsovereenkomst. Er is bij Dagzorgtwente geen daadwerkelijk ondernemerschap en de bestuurder van Dagzorgtwente heeft zich laten leiden door een door [betrokkene 2] ontwikkeld ‘ondernemingsplan’ om zijn inkomsten voor een geruime periode veilig te stellen. Er is sprake van een schijnconstructie, waarbij [betrokkene 1] als stroman de besloten vennootschap Dagzorgtwente van [betrokkene 2] voor € 1,00 heeft overgenomen, vervolgens [betrokkene 2] in vaste dienst heeft genomen en hem een relatief hoog inkomen heeft toegekend. Bij een juiste voorstelling van zaken had Achmea deze overeenkomst niet gesloten. Daarnaast huurt Dagzorgtwente een pand van (de familie van) [betrokkene 2] , hetgeen ook een inkomensstroom richting [betrokkene 2] betekent. Het reeds betaalde verzekeringsbedrag wordt in conventie als onverschuldigd betaald teruggevorderd en de vordering in reconventie dient te worden afgewezen. Mocht de vordering in reconventie worden toegewezen dan komen de buitengerechtelijke incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze niet zijn gemaakt. Ook de wettelijke handelsrente moet worden afgewezen omdat er geen sprake is van een handelstransactie in de zin van artikel 6:119a BW.
3.4.
Dagzorgtwente betwist de vordering in conventie. [betrokkene 2] is werknemer van Dagzorgtwente, er is tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een gezagsverhouding en [betrokkene 2] heeft verzuimd door ziekte. Dagzorgtwente heeft alle relevante informatie verstrekt, er is geen verkeerde voorstelling van zaken gegeven en Achmea heeft geen nadeel. Aan de voorwaarden voor uitkering op grond van de verzuimovereenkomst is voldaan. Het reeds aan Dagzorgtwente uitbetaalde bedrag is terecht betaald en de vordering in conventie dient te worden afgewezen. In reconventie vordert Dagzorgtwente het bedrag dat Achmea op grond van de overeenkomst na 21 januari 2020 moet betalen totdat 104 weken zijn verstreken.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Achmea heeft met Dagzorgtwente een ziekteverzuimovereenkomst gesloten ten behoeve van [betrokkene 2] . Tussen partijen is niet in geschil dat hiermee sprake is van een verzekering.
4.2.
Artikel 7: 931 BW bepaalt dat de verzekeraar zich niet kan beroepen op de vernietigingsgrond als bedoeld in de artikelen 44 lid 3 van boek 3 BW en artikel 228 van boek 6 BW. Gelet op deze bepaling kan Achmea zich in deze procedure dan ook niet op dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW beroepen.
4.3.
Voor verzekeringen zijn bijzondere bepalingen opgenomen in titel 17 van boek 7 BW, waarvan de bepalingen hierna zullen worden weergegeven voor zover voor de beoordeling van belang zijn.
4.4.
Artikel 7:928 BW bepaalt welke gegevens de verzekeringsnemer vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar moet meedelen, de zogenaamde mededelingsplicht. Daarbij gaat het om gegevens die de verzekeringsnemer kende of behoorde te kennen en waarvan hij weet of behoort de begrijpen dat de verzekeraar, als deze die gegevens had gekend, de verzekering niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.
Op grond van lid 3 van artikel 7:928 BW heeft de mededelingsplicht bij een persoonsverzekering als hier het geval, ook betrekking op feiten die de verzekeringsnemer omtrent de gezondheid van de verzekerde persoon kent of behoort te kennen, waarvan hij weet of behoort te begrijpen, dat de beslissing van de verzekeraar er van afhangt.
Lid 6 van artikel 7:928 BW bepaalt dat indien de verzekering is gesloten op grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, deze zich er niet op kan beroepen dat vragen niet zijn beantwoord of feiten waarnaar niet wordt gevraagd, niet zijn medegedeeld, en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden.
Is de mededelingsplicht is geschonden.
4.5.
Achmea heeft bij de totstandkoming van de overeenkomst gebruik gemaakt van voorgedrukte offerte die door [betrokkene 1] is ingevuld en op 23 januari 2018 is ondertekend (
productie 4 bij de conclusie van antwoord/eis inreconventie). Daarmee geeft Achmea te kennen gegeven welke feiten voor haar van belang zijn voor het sluiten van de overeenkomst. Dat Achmea op enig moment voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst andere vragen heeft gesteld dan in deze offerte staan, is door Achmea niet naar voren gebracht. Ook is niet gesteld dat Achmea naar aanleiding van de ingevulde offerte nadere vragen heeft gesteld. Achmea kan zich er dan achteraf ook niet met succes op beroepen dat Dagzorgtwente de na de totstandkoming van de overeenkomst bij Achmea gerezen vragen niet heeft beantwoord. Het had op de weg van Achmea gelegen om die vragen eerder te stellen.
Gelet op het bepaalde in artikel 7:228 lid 6 BW is dit anders als door Dagzorgtwente is gehandeld met het opzet om Achmea te misleiden. Beoordeeld dient te worden of daarvan sprake is.
Is er sprake van opzettelijke misleiding aan de kant van Dagzorgtwente
4.6.
De vraag in de offerte die door Dagzorgtwente niet juist is ingevuld is: `
aantal medewerkers: 2’Dagzorgtwente heeft onbetwist gesteld dat, nadat bleek dat [betrokkene 1] als DGA niet kon worden meeverzekerd, alleen [betrokkene 2] overbleef en alleen [betrokkene 2] door Achmea op de polis is vermeld. Achmea was derhalve bij het aangaan van de overeenkomst er mee bekend dat er één werknemer werd verzekerd. Achmea heeft daar op het moment van het aangaan van de overeenkomst geen gevolgen aan verbonden. Achmea heeft in deze procedure onvoldoende gesteld waarom dit achteraf gezien als opzettelijke misleiding zou moeten gelden. Dat [betrokkene 2] aanvankelijk heeft verzocht om toezending van een offerte en de offerte op 18 januari 2018 naar zijn huisadres is gestuurd maakt dat niet anders nu die offerte niet heeft geleid tot deze overeenkomst. De overeenkomst is tot stand gekomen op grond van de offerte van 23 januari 2018 die aan [betrokkene 1] is gericht en door [betrokkene 1] ingevuld aan Achmea is teruggestuurd.
4.7.
Achmea heeft in de brief van 21 januari 2019 onder meer, kortgezegd, naar voren gebracht dat [betrokkene 2] niet als werknemer moet worden gezien, omdat:
-Dagzorgtwente door de beheer B.V. van [betrokkene 2] is opgericht en [betrokkene 1] de aandelen in het kapitaal van Dagzorgtwente overgenomen van de beheer B.V. van [betrokkene 2] ,
- [betrokkene 1] van 1 juli 2017 tot 1 april 2018 werknemer is van stichting Jolijt, die is opgericht door [betrokkene 2] en waarvan [betrokkene 2] van 17 mei 2013 tot 1 januari 2017 bestuurder is geweest,
- [betrokkene 2] vervolgens bij Dagzorgtwente in dienst treedt,
-Dagzorgtwente bedrijfsruimte huurt van [A] en [B] ,
-in artikel 4.1 van de huurovereenkomst € 90.00.00 staat vermeld en in woorden ‘zegge dertigduizend euro en nul cent’,
-de arbeidsovereenkomst tussen Dagzorgtwente en [betrokkene 2] op 1 januari 2018, Nieuwjaarsdag, is ondertekend.
Achmea heeft daarnaast punten in de arbeidsovereenkomst vermeld die zij opmerkelijk vindt inhoudende dat:
-er geen proeftijd en de mogelijkheid tot tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen,
-de lijst met taken en verantwoordelijkheden van [betrokkene 2] uit een ander document lijkt te zijn gekopieerd,
-er een 40-urige werkweek wordt overeengekomen terwijl de salarisspecificaties 36 uur per week vermelden,
-onnodig in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat aanspraak zal worden gemaakt op een extra beloning boven het vaste salaris,
-het aantal vakantiedagen niet is vermeld en
-er geen concurrentiebeding is opgenomen.
Daarnaast merkt Achmea in deze brief op dat:
-uit de salarisspecificaties blijkt dat er een wisselend aantal uren wordt verloond,
-niet inzichtelijk wordt gemaakt of betalingen zijn terugbetaald door [betrokkene 2] en wat de herkomst van de financiële middelen is,
-het beoordelingsformulier dat van een gesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 29 maart 2018 is opgemaakt opmerkelijke punten bevat,
- [betrokkene 2] na zijn uitvallen niet wordt vervangen,
- [betrokkene 2] tijdens zijn ziekte een B.V. opricht (Worldfoodballdevelopment) die zich richt op advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering en waarbij [betrokkene 2] zich op zijn website profileert als een adviseur die zich richt op de ontwikkeling en het begeleiden van voetbaltalent.
4.8.
Achmea heeft in deze procedure verder nog aangevoerd dat uit het rapport van het inspectiebezoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van juni 2018 blijkt dat Dagzorgtwente op 23 april 2018 2 directe zorggebonden medewerkers in loondienst heeft. Daarnaast wordt vermeld dat [betrokkene 2] als bestuurder van Zorgburo Maatwerk B.V. en Stichting Jolijt betrokken is geweest in een procedure die is uitgemond in het vonnis van 3 februari 2017 van de voorzieningenrechter in Almelo. In dat vonnis zijn aan deze rechtspersonen beschuldigingen geuit zoals het niet of onvoldoende leveren van zorg, het zonder toestemming van de opdracht gevende gemeenten gebruik maken van onderaannemers, het laten uitvoeren van zorg door ontoereikend gekwalificeerde zorgverleners, het voeren van een ondeugdelijke administratie en het onterecht declareren van zorg door Zorgburo Maatwerk B.V. [betrokkene 2] zou een discutabel verleden hebben en betrokken zijn bij frauduleuze zaken binnen Zorgburo Maatwerk B.V. Bij Dagzorgtwente bestond het oogmerk om de gang van zaken binnen de onderneming van Dagzorgtwente aan [betrokkene 2] over te laten en zou er de facto per 11 oktober 2017 geen wijziging in de feitelijke constellatie optreden. Er is sprake van een papieren werkelijkheid die niet met de realiteit overeenkomt, aldus Achmea bij de mondelinge behandeling. [betrokkene 1] is een stroman in een door [betrokkene 2] bedachte opzet om een geldstroom naar zichzelf en naar familieleden op gang te brengen.
4.9.
Dagzorgtwente betwist dat de constateringen in de brief van 21 januari 2020 opmerkelijk zijn, heeft voor deze constateringen verklaringen gegeven en betwist bovendien dat er een verband is met de verzekering. Dat [betrokkene 2] geen werknemer is of dat er geen gezagsverhouding tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is, is door Achmea niet aangetoond. Ook het UWV gaat uit van een gezagsverhouding en keert momenteel een WIA-uitkering aan [betrokkene 2] uit. Van fraude zoals door Achmea gesteld is geen sprake. Van dwaling evenmin. Voor Dagzorgtwente was niet kenbaar dat andere informatie dan in de offerte is gevraagd voor Achmea van belang was. Achmea had bovendien het handelsregister van de Kamer van Koophandel kunnen raadplegen om de voorgeschiedenis van Dagzorgtwente te achterhalen. Het klopt dat er naast [betrokkene 2] er op 23 april 2018 nog 1 werknemer in dienst was van Dagzorgtwente. De uitspraak van de voorzieningenrechter is niet relevant omdat in het betreffende vonnis geen oordeel is gegeven over de kwaliteit van zorg..
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Achmea met de verwijzing naar aangevoerde constateringen in de brief van 21 januari 2019 en hetgeen Achmea in deze procedure in aanvulling daarop naar voren heeft gebracht onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom aan de zijde van Dagzorgtwente sprake is van opzet om Achmea te misleiden. Dagzorgtwente heeft met [betrokkene 2] een arbeidsovereenkomst gesloten en [betrokkene 2] heeft in dat kader werkzaamheden verricht en kreeg daarvoor betaald. Er heeft op 29 maart 2018 een beoordelingsgesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Dat er tussen heen geen gezagsverhouding zou zijn heeft Achmea onvoldoende gemotiveerd naar voren gebracht. Ook heeft Achmea niet duidelijk gemaakt op welke grond de in de brief van 21 januari 2020 opgenoemde constateringen relevant zijn voor de verzuimovereenkomst en op grond waarvan voor Dagzorgtwente kenbaar moest zijn dat al deze informatie relevant was voor Achmea.
4.11.
Dat er op 23 april 2018 naast [betrokkene 2] nog een medewerker in loondienst was van Dagzorgtwente die, naar onbetwist is gesteld, niet bij Achmea is aangemeld, betekent niet dat daaruit opzettelijk misleien moet worden afgeleid. Dat deze werknemer op 1 januari 2018 al in dienst was is niet gesteld zodat niet kan worden uitgesloten dat deze werknemer later is aangenomen. Weliswaar heeft Dagzorgwente gehandeld in strijd met artikel 2.4 van de algemene voorwaarden door deze werknemer niet aan te melden, maar dit leidt louter tot de conclusie dat deze werknemer niet verzekerd is en niet voor een uitkering in aanmerking komt.
4.12.
Ook het vonnis van de voorzieningenrechter is niet relevant omdat dit vonnis niet over Dagzorgtwente gaat en niets zegt over de vraag of bij Dagzorgtwente sprake is van opzettelijke misleiding bij de verzuimovereenkomst. Dat Achmea stelt dat [betrokkene 2] als een frauduleuze persoon moet worden gekenschetst die [betrokkene 1] voor zijn karretje heeft gespannen is, afgezien van de vraag of dat in deze procedure is gebleken, niet relevant voor de vraag of Dagzorgtwente Achmea opzettelijk heeft misleid. Voor wat betreft de gegevens betreffende [betrokkene 2] die volgens Achmea opzettelijk misleidend zijn geweest, heeft Achmea onvoldoende gemotiveerd aangevoerd dat Dagzorgtwente deze gegevens kende. Op grond van artikel 7:928 lid 3 BW komt het risico dat de [betrokkene 2] Dagzorgtwente niet of onvoldoende heeft geïnformeerd voor rekening van Achmea.
4.13.
Concluderend kan uit geen van de door Achmea naar voren gebrachte feiten en omstandigheden opzet tot misleiden niet worden afgeleid. Er is geen grond om de overeenkomst te vernietigen, de gevorderde verklaringen voor recht te geven of Dagzorgtwente te veroordelen om het ontvangen bedrag terug te betalen. Het bedrag is niet onverschuldigd betaald en de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen.
4.14.
Artikel 7:929 BW gaat over de mogelijkheid om de overeenkomst op te zeggen bij schending van de mededelingsplicht. Nu er geen sprake van is dat Dagzorgtwente de mededelingsplicht heeft geschonden en evenmin Achmea opzettelijk heeft misleid, heeft Achmea de overeenkomst ten onrechte beëindigd. De overeenkomst moet geacht worden te zijn voortgezet en partijen dienen de overeenkomst na te komen.
4.15.
De reconventionele vordering heeft betrekking op de verzuimkosten voor [betrokkene 2] gedurende de periode vanaf 21 januari 2020 totdat 104 weken, te weten twee ziektejaren, zijn verstreken. Dagzorgtwente heeft het bedrag dat resteert onbetwist becijferd op € 125.419,61. Daarvan dient onbetwist te worden afgetrokken € 1.351,61 wegens nog verschuldigde premie, zodat € 124.068,00 resteert.
4.16.
De rechtbank ziet geen aanleiding om Achmea te veroordelen om buitengerechtelijke incassokosten te betalen. Dagzorgtwente heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt welke activiteiten in dit kader zijn verricht. Mogelijke werkzaamheden zoals het voeren van correspondentie met Achmea in de onderzoeksfase vallen daar niet onder, nog los van het gegeven dat Dagzorgtwente onvoldoende heeft onderbouwd dat en door wie deze activiteiten zouden zijn verricht.
4.17.
Dagzorgtwente vordert vergoeding van de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6: 1191 BW. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen in die zin dat Achmea zal worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente op rond van artikel 6: 119 BW.
De vordering tot betaling van rente betreft een vordering tot schadevergoeding wegens de vertraging in de uitkering uit de verzekeringsovereenkomst. Art. 6:119a BW is daarop niet van toepassing. Een verzekeringsovereenkomst is geen handelsovereenkomst in de zin van deze bepaling. Dat de verzekering bedrijfsmatig is gesloten maakt dat niet anders.
4.18.
Omdat Achmea grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, dient Achmea de proceskosten van Dagzorgtwente te betalen. Deze worden begroot op drie salarispunten maal € 2.491(tarief VI) is € 7.473,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie:
5.2.
veroordeelt Achmea om de gegevens van Dagzorgtwente en haar beslissing met betrekking tot de verzuimovereenkomst van Dagzorgtwente uit haar informatiesysteem te verwijderen;
5.3.
veroordeelt Achmea tot betaling van € 124.068,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 6: 119 BW vanaf de verschillende uiterste betaaltermijnen van de maandelijkse vergoedingen tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt Achmea in de proceskosten van Dagzorgtwente, welke worden begroot op € 7.473,00;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordelingen betreft als weergegeven onder de dictumonderdelen 5.2, 5.3 en 5.5.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op
19 mei 2021door mr. U. van Houten in tegenwoordigheid van de griffier.